HBO in spagaat

Nieuws | de redactie
21 november 2013 | Wat wil het bedrijfsleven eigenlijk? Hogescholen worstelen met de tegenstrijdige eisen uit de beroepspraktijk aan hun studenten. “Je krijgt van hen geen antwoord waar je wat aan hebt,” schamperde Doekle Terpstra in het HBO-discours.

Het HBO wil zich concentreren op de vraag “doen wij echt waar we voor bedoeld zijn?” Volgens Thom de Graaf is de opdracht van hogescholen nu helderder dan voorheen. “Wij moeten zorgen voor jongeren met kennis en belangstelling voor het werkveld waar ze door hun opleiding op gericht worden. Jonge mensen dus waarvan de arbeidsmarkt en de bedrijven in dat werkveld zeggen ‘dat zijn mensen waar we echt iets aan hebben’.”

Wisselende signalen

Zich daar op focussen wordt het HBO alleen niet makkelijk gemaakt. Doekle Terpstra gooide enkele knuppels in het hoenderhok van het HBO-discours om zijn achterban en de werkgevers wakker te schudden. Hij wees er op dat vanuit de beroepspraktijk wisselende en tegenstrijdige eisen worden geformuleerd en dat het “een illusie is dat je van hen iets krijgt waar je wat aan hebt. Ze hebben in het bedrijfsleven hier geen verstand van. Je krijgt van hen geen antwoord waar je wat aan hebt.”

Op nationaal niveau, bij de koepels van bedrijven en vakbonden wordt het HBO aangespoord bredere bachelors te ontwikkelen met minder smalle, onoverzichtelijke opleidingsvarianten. Tevens legt men de nadruk op meer kennis als ondergrond voor de toekomstige professionals.

Bij de bedrijven en de werkgevers in de regio’s rond de hogescholen hoort het HBO veelal heel andere signalen. Daar wil men toegesneden opleidingen voor de eigen sector en bedrijvigheid en ligt de nadruk op praktische oriëntatie en vaardigheden. “Wat wordt nu feitelijk van het HBO verwacht?” vroeg een docent met veel praktijkervaring in de regio daarom vrij scherp in het debat.

Geen idee wat werken is

Een aanwezige werkgever kwam ook niet veel verder dan te pleiten voor een klantgerichte attitude als belangrijk aandachtspunt voor studenten in hun opleiding. Bovendien viel hem op, dat veel afgestudeerden eigenlijk geen idee hebben van wat ‘werken’ is en ook vaak de dresscode van bedrijven niet kenden. Dat elke student tegenwoordig wel verplicht is om een baan te hebben naast de studie om deze te kunnen financieren, bleef daarbij wat buiten beschouwing.

Doekle Terpstra wees er op dat juist de HBO-studenten in de monitoring van de opleidingskwaliteit minder tevreden worden over de verbinding van de theorie en de praktijkonderdelen van hun studies. Hij snapte ook  wel hoe dat komt. Die praktijk is zo dynamisch geworden in het werkveld, dat opleidingen en docenten hun curricula en inhouden nauwelijks zo snel kunnen actualiseren als het werkveld en de studenten graag zien.

“De bedrijven denken ook zelden na over het werk van de toekomst. Wat hebben ze over vijf of tien jaar nodig van hun jonge professionals? Daar zijn ze nauwelijks mee bezig en hun HRM-beleid is daarom ook erg conservatief.”

 Daardoor krijgt het HBO weinig of te laat heldere signalen over de innovaties in de praktijk die zij in hun curricula moeten vertalen naar nieuwe inhouden. Docenten worden daar ook onvoldoende op toegespitst, stelde Terpstra vast. “Zij zouden heel eager op zulke signalen moeten zijn en wij als hogescholen in ons eigen HRM-beleid hen daar op moeten instellen. Vragen wij hen stelselmatig naar hoe zij bezig zijn met het werkveld en de beroepspraktijk? Nemen we dat op als belangrijk thema in functioneringsgesprekken?”

Lippendienst voor beroepsonderwijs

Een docent van De Haagse Hogeschool zei in de discussie hierover, dat “niet elke collega een even sterke netwerker is. Daar is ook niet één stramien voor. Bovendien is het doen van praktijkonderzoek een belangrijk thema geworden in ons werk, ook in de functioneringsgesprekken. Ik word met beoordeeld op publicaties die ik doe en dergelijke, niet op de verbindingen die ik leg met de omgeving en de beroepspraktijk.”

De afstemming met het werkveld is daardoor vaak erg formeel, zeker op nationaal niveau. Terpstra haalde hier stevig uit. “De voormannen van werkgevers en bedrijven spreken prachtige teksten uit, ook in de SER, over het belang van het beroepsonderwijs. Maar dat is lippendienst. Zij lezen verhalen voor van hun beleidsmedewerkers die ze op een papiertje aangeleverd hebben gekregen. Daarna laten ze die verklaringen liggen en luisteren vooral naar wat ze wordt verteld van uit de wetenschap en de universiteiten.”

Inconsequent HO-stelsel

De Inholland-voorzitter riep daarom op het recente WRR-advies over de lerende samenleving en economie zeer serieus te nemen. Dit geeft een sterke en veel helderder positie aan het HBO en het beroepsonderwijs in den brede.  “Die kans moeten we dan wel pakken. Ons land moet consequent zijn op dit punt. We hebben een binair HO-stelsel, we hebben een sterk beroepsonderwijs, maar we zijn niet consequent daarin.”

“We trekken de kolom van MBO en HBO niet door naar het topniveau. We zullen daarin dus moeten doorgaan en professionele masteropleidingen en dergelijke moeten inrichten. Een volwaardig hoger onderwijs met zowel een compleet WO als een compleet beroepsonderwijs missen we feitelijk nog steeds.” 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK