Toezicht niet zwaarder bij wet

Nieuws | de redactie
10 december 2013 | Minister Bussemaker wil geen wetswijziging om de Raden van Toezicht van HBO en WO nadrukkelijk medeverantwoordelijk te maken voor de onderwijskwaliteit. Wel zet zij in op “een (meer) actieve en doortastende opstelling van de interne toezichthouder” bij de aandacht voor kwaliteit.

In een brief aan de Kamer reageert de minister op de verschillende evaluatierapportages rond de thema’s uit de wet ‘Versterking besturing’ van het hoger onderwijs. De nogal kritische conclusies van de Inspectie over de ontwikkeling van het werk van de RvT’s van HBO en WO pakt zij primair op als punten waar zij met de inspecteurs samen de instellingen en hun koepels op wil gaan aanspreken.

Bovenal een goede cultuur

“De inspectie adviseert mij om het toezicht op (het bestuurlijk handelen ten aanzien van) de kwaliteit van onderwijs te expliciteren in de wet,” meldt Bussemaker in dat verband. Zij geeft aan daar toch niet voor te voelen. Zij is het “eens met de Onderwijsraad, de Commissie Behoorlijk Bestuur en de door de inspectie onderzochte instellingen dat verbeteringen niet gezocht moeten worden in aanvullende wet- en regelgeving.”

Waar het haar primair om gaat is “bovenal een goede bestuurscultuur, een door het veld zelf gevoelde verantwoordelijkheid voor goede governance, het voeren van het daarbij horende ‘lastige gesprek’,” van de toezichthouders met onder meer het College van Bestuur ten aanzien van de naleving van de vereisten aan het beleid voor de kwaliteit van het onderwijs.

Veel in positieve zin

De minister schrijft aan de Kamer hierover: “De inspectie concludeert ten aanzien van de naleving van de wet dat de instellingen de wet Versterking besturing naar behoren naleven. Het toezicht op de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg voldoet aan de formele eisen die de wet Versterking besturing daaraan stelt. Daarnaast constateert de inspectie dat er de afgelopen jaren veel veranderd is in positieve zin.

Zo wordt door de inspectie en de sector zelf waargenomen dat veel raden van toezicht serieus aan hun verdere professionalisering werken, onder andere in de vorm van gerichte scholing. Ook is steeds meer sprake van gebruik van expliciete profielen voor de werving van nieuwe leden van de raad van toezicht en vindt de werving vaker op openbare wijze plaats. Op basis van de gesprekken met de onderzochte instellingen ziet de inspectie het effect dat het wettelijke voordrachtsrecht van het medezeggenschapsorgaan bijdraagt aan de totstandkoming van raden van toezicht met een evenwichtige samenstelling.

De inspectie ziet in de praktijk dat de sector zich serieus inspant om zich verder te professionaliseren en om de stijgende lijn voort te zetten om aan de toegenomen maatschappelijke verwachtingen te voldoen. Dit wordt door de diverse gesprekspartners in het onderzoek bevestigd. Maar de inspectie constateert ook dat de raden van toezicht zich ‘passief’ opstellen op het gebied van naleving van wet- en regelgeving en acht het problematisch dat een aantal raden van toezicht het niet als hun taak beschouwt het college van bestuur actief te bevragen op naleving van de wet- en regelgeving op het gebied van onderwijskwaliteit.

Het onderzoek onderstreept volgens de inspectie dat verdere ontwikkeling van het interne toezicht nodig en mogelijk is en dat diverse partijen daaraan een bijdrage kunnen leveren. De inspectie meent op basis van het ontwikkelperspectief dat het kritische gesprek tussen raad van toezicht en college van bestuur aan kracht kan winnen als er meer gestructureerde en expliciete aandacht besteed wordt aan het toezicht op het functioneren van examencommissies of door het onderwerp niveaubewaking kritisch en systematisch aan de orde te stellen.

Om aan de toegenomen maatschappelijke verwachtingen te voldoen doet de inspectie verschillende aanbevelingen. De aanbevelingen aan de raden van toezicht, de colleges van bestuur, de VSNU en de Vereniging Hogescholen zijn kortweg: maak werk van het toezicht op onderwijskwaliteit, verbeter dit en geef invulling aan de eigen wens om de onderwijskwaliteit een meer prominente plaats in het toezicht te geven en verbeter de externe verantwoording van de raad hierover. Doe een en ander gestructureerd en deel je ervaringen met andere instellingen. De inspectie adviseert mij om het toezicht op (het bestuurlijk handelen ten aanzien van) de kwaliteit van onderwijs te expliciteren in de wet.

Beleidsreactie

In een goed governancemodel zijn heldere checks & balances noodzakelijk, met eigenstandige rollen voor het bestuur respectievelijk het toezicht. Het maatschappelijke verwachtingsniveau ten aanzien van bestuur en toezicht is terecht hoog; we stellen hoge eisen aan het onderwijs en goede besteding van overheidsmiddelen en dus ook aan goede governance. Voor verdere verbetering ervan kunnen het ontwikkelperspectief en aanbevelingen worden benut. Dit ontwikkelperspectief is trouwens geen normerend instrument (leidraad of voorschrift) zoals de Inspectie terecht benadrukt. Maar het is bedoeld als een hulpmiddel en stimulans voor de verdere ontwikkeling van het intern toezicht.

Het toezicht houden op de kerntaken van de instellingen is een belangwekkend onderdeel van het toezicht. Uit het onderzoek van de inspectie komt naar voren dat het veld serieus werk maakt van een helder toezicht. Zo blijkt uit de evaluatie dat het veld duidelijke stappen tot professionalisering zet om aan de toegenomen verwachtingen te voldoen.

Maar er zijn ook verbeteringen wenselijk zoals een actieve opstelling van de raad van toezicht op het gebied van naleving van wet- en regelgeving op het gebied van onderwijskwaliteit. In onze visie op governance is, zoals in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs is aangegeven, een goede bestuurscultuur van belang. Ik vind het belangrijk om daarin te investeren en ben het eens met de Onderwijsraad, de Commissie Behoorlijk Bestuur en de door de inspectie onderzochte instellingen dat verbeteringen niet gezocht moeten worden in aanvullende wet- en regelgeving.

Een nadere explicitering van regels in de wet, zoals de inspectie aanbeveelt, ligt naar mijn oordeel dan ook niet voor de hand. Het gaat bovenal om een goede bestuurscultuur, een door het veld zelf gevoelde verantwoordelijkheid voor goede governance, het voeren van het daarbij horende ‘lastige gesprek’ en – zoals de inspectie het noemt – een (meer) actieve en doortastende opstelling van de interne toezichthouder omdat onafhankelijkheid en zelfstandigheid cruciaal zijn voor het functioneren van het interne toezicht. In de gesprekken die ik voer met de VSNU en de Vereniging Hogescholen over diverse governancethema’s neem ik dit mee. Ik kom hierop terug in mijn brief van januari a.s. Immers, dit is een sectorbreed thema.

Daarbij wijs ik erop dat in de wet Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs, die onlangs door uw Kamer is aanvaard, voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot de invoering van een aanwijzingsbevoegdheid op basis waarvan de minister de raad van toezicht rechtstreeks opdrachten kan geven indien zich ernstige problemen voordoen als gevolg van wanbeleid, waaronder problemen rond de kwaliteit van het onderwijs.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK