Kramp en controledrift blokkeren HO

Nieuws | de redactie
7 maart 2013 | “De universiteit vandaag is echt niet meer die van 10 jaar geleden. De verandering door internationalisering en digitalisering is revolutionair.” Paul Rullmann verlaat de TU Delft, was medeoprichter van Inholland en blikt op beide indringend terug. “Weg met de maatschappelijke kramp!”

Rullmanns vertrek is er een zonder drama. De gedegen, reflectieve TU-bestuurder gaat met pensioen en is “trots op zo’n opvolgster”, Anka Mulder. “Maar ik had de revolutionaire ontwikkelingen in ons WO-bestel, met de trend naar open education en de internationalisering, nog best een paar jaar van nabij willen meemaken, hoor. Dat is toch fantastisch? En ook best explosief wat zich aandient.”

Het universitair onderwijs gaat hem aan het hart en dat is niet zo merkwaardig. Paul Rullmann begon als docent in het hoger onderwijs. “In Haarlem, ik gaf sociologie en maatschappijleer aan de hogeschool die toen in de grote fusieprocessen onder Deetman, de STC-operatie, ontstond. Later kwam ik daar onverwacht terug, inderdaad.”

Mensen met lef

Na een periode als beleidsmaker bij de HBO-raad trad Rullmann toe tot het CvB van die hogeschool, als secretaris en daarna als bestuurslid. Zo werd hij een van de ‘makers’ van Inholland, waar hij na de fusie overstapte naar een nieuw CvB. Dat van de TU Delft.

“ik werd gebeld door ze om te komen praten. Men zocht een bestuurslid met vooral ervaring in de onderwijsportefeuille. Het duurde toch even voordat ik op hun vraag in ging, maar ik werd zo enthousiast van ons gesprek dat ik hier nooit meer wegging. Mijn nieuwe collega’s als rector Jakob Fokkema en voorzitter Hans van Luijk bleken mensen met lef. Ze wilden onderwijs extra op de kaart zetten. Inhoudelijk gezien zat het met dat onderwijs in Delft wel goed, maar erg samenhangend of aantrekkelijk was het niet. De studentenaantallen waren op een dieptepunt beland. Onderzoek had een overaccentuering gekregen en dat wilden zij veranderen.”

Verbeteringen in het onderwijs waren ook nodig als je keek naar het studiesucces en de aantrekkelijkheid van de bèta-techniek opleidingen. Beide scoorden laag. “Het studierendement in Delft was te laag en de studieduur te lang. Een mediaan van 7,2 jaar bij een studieopbouw van 3 jaar bachelor en 2 jaar masters, dat is echt niet goed. Ik ben blij dat dit flink is opgeschud. Er was een soort slapheid in het systeem gekomen. Dat is niet goed voor de student. Die is daar later in de praktijk echt niet mee geholpen.”

“Maar  ook voor de universiteit is zoiets niet goed. Het lijkt allemaal prachtig als iedereen er zo’n 7 jaar over kan doen, maar ook de docenten gingen denken in 7 jaar. Als je vakken of toetseningen alsmaar uit kunt stellen of herkansen, dan ga je het onderwijs allemaal  toch minder ernstig nemen, terwijl het daar juist wel om moet gaan.”

Betere universiteit geworden

Rullmann onderstreept dat de verbeteringen sindsdien markant zijn en wijst op een ‘bondgenoot’ daarbij die hier cruciaal in is gebleken. “Het Platform Bèta Techniek heeft dit enorm aangezwengeld, zij hebben hier grote verdiensten. Wij hebben daar als universiteit echt veel baat bij gehad en hebben er beter onderwijs door gekregen met betere resultaten. Dankzij hun projecten zijn wij – en anderen ongetwijfeld ook – een betere universiteit geworden. En nog flink gegroeid ook: van 13.000 studenten in 2002 naar 17.500 studenten nu.”

“Van grote betekenis is daarbij de ‘techniek’ van het PBT bij de financiering van die projecten. Die was nooit vrijblijvend, want je hoefde immers niet mee te doen en dus moest je wel tekenen voor serieuze inspanningen en ‘performance’. Prestatie werd beloond of juist niet beloond, als je niet waarmaakte wat verwacht mocht worden. Ik vind dat erg goed. Zo konden we dingen uitproberen en dat wat werkte snel verankeren in ons onderwijsprogramma.”

De Delftse visie op ‘de ingenieur’ is hierdoor verder ontwikkeld en in het onderwijs aangescherpt. “De samenhang binnen en tussen de opleidingen is veel sterker geworden. Wij willen ingenieurs die verder hebben leren kijken dan hun ene discipline en dat betekent bijvoorbeeld een major-minor opzet die je bewust iets anders laat doen dan alleen je ‘hoofdvak’.”

“Zorg er dus voor dat je studenten in die wijdere blik faciliteert, moedig dat aan. Zorg dat ze ook gebruik kunnen maken van wat andere opleidingen bieden. Dat dwingt je ook om in je onderwijs en de uitvoering daarvan zaken te harmoniseren, zowel principieel als heel praktisch. Dan kun je ze ook aanmoedigen dingen naast hun studie te doen, dingen waar ze hun hele leven van profiteren. Zo’n Nuna-zonnewagen, ruimtevaartprojecten, de onderzeeboot, juist dat soort interdisciplinaire projecten van top-kwaliteit doen dat.”

Terugblik op Inholland

De reeks verbeteringen in Delft hebben Rullmann er niet toe gebracht met misprijzen terug te kijken op zijn werk bij de vorming van Inholland. Wel is zijn begrip voor analyse van wat deze hogeschool moest ondergaan er door genuanceerd.

“Destijds zijn de vier samenwerkende hogescholen in de Randstad bewust in de fusie gestapt. We wilden echt kunnen investeren in een optimale infrastructuur en in faciliteiten voor het onderwijs en daartoe moesten we onze krachten bundelen. Het ging er dus niet om binnen die vier het onderwijsproces over de hele linie op één lijn te brengen. Die gerealiseerde infrastructuur is ook zeer goed geworden en gebleven, ook bij alle narigheid later stond dit overeind.”

“Om binnen de nieuwe grote hogeschool planningsvrijheid te krijgen op onderwijsgebied werden opleidingen met dezelfde naam onder hetzelfde registratienummer gebracht, het zogenaamde CROHO-nummer. Het leek mooi, maar het nadeel bleek al snel: ze werden nu ook als één opleiding gevisiteerd en moesten er dus ook hetzelfde uitzien. Ook al zat de een in Alkmaar en de ander in Rotterdam. Je kon niet binnen één goed te keuren of te accrediteren opleiding allerlei lokale variëteit of accenten inbouwen.”

“Dit dwong tot uniformering waar juist bedoeld was diversiteit te creëren op  basis van die stevige infrastructuur. Zo ontstond een grote klem in plaats van de beoogde vrijheid om in de verschillende Inholland-locaties een eigen profiel in te vullen. Dat de docenten en onderwijsuitvoerders zich daarin niet meer gingen herkennen, dat vind ik dan wel begrijpelijk achteraf.”

Overdaad aan lagen

De lotgevallen van Inholland hadden een diepgaande doorwerking, ver voorbij hun feitelijke betekenis, zo stelt Rullmann vast. “Daar zie je de maatschappelijke kramp terug waarin wij als samenleving zijn gaan verkeren. De behoefte aan controle en beheersing is zo groot, dat als er iets onverwachts of onbedoelds gebeurt er met overdaad op gereageerd wordt. Overdaad aan ‘auditing’, overdaad aan extra lagen controle mechanismen en verantwoordingsplichten.”

“Bij Inholland werd geconstateerd dat een aantal dingen niet goed liep. Daar werd de inspectie op afgestuurd en deze ging daar grondig over rapporteren. Met zoiets moeten we veel zorgvuldiger leren omgaan, want de inspectie heeft ook een verantwoordelijkheid voor het stelsel van HBO en WO als geheel. Nu werd het beeld geschapen alsof elk diploma uit het HBO betwijfeld moest worden.”

“De samenleving reageert heftig op wat we ‘incidenten’ zijn gaan noemen. Een overdaad aan controles op controles hoort daarbij. De politiek reageert doet daar volop aan mee, vaak door nieuwe lagen van controle op te leggen. We gaan elkaar zo steeds meer in de weg zitten en leiden elkaar alleen maar af van het onderwijs waar het om zou moeten gaan. We moeten weg van die maatschappelijke kramp.”

90 nationaliteiten

Dwars daar doorheen heeft het hoger onderwijs de voorbije jaren een ongekende dynamiek ontwikkeld. Niet alleen werd Delft “een betere universiteit”, er was zelfs sprake van een transformatie die Rullmann niets minder dan “revolutionair” noemt. “De internationalisering raakt alles en iedereen, niet alleen de studenten, ook de PhD’s, hoogleraren en onderzoekers en het ondersteunend personeel. Iedereen. Je gaat er anders van denken en anders van werken.”

“De doorbraak is geweest dat wij bij de invoering van BaMa besloten om alle masters in het Engels te gaan doen. Kwalitatief blijkt dat mogelijk, we toetsen dat scherp, ook bij de docenten. De instroom is zeer internationaal, we kennen nu zo’n 90 nationaliteiten onder onze mensen. Natuurlijk droegen ook de ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek en in de ict aan de internationalisering bij. ”

De patronen in de wereldwijde mobiliteit naar Delft en Nederland als geheel kunnen ons nog veel leren, denkt Rullmann. “De helft van de internationale studenten komt van buiten de EU en betaalt de volle pot aan studiekosten. Terecht dus dat ze veeleisend zijn. Dat is eigenlijk een impliciete benchmark voor ons allemaal. Het feit, dat ze willen blijven komen acht ik een belangrijk signaal. Ze kunnen het ook proberen in de USA, in Oxford of Zürich en toch willen ze hierheen komen. Als ze kiezen voor Europa wil ik natuurlijk dat ze ervoor kiezen bij ons te komen, vanwege de hoge kwaliteit die zij in ons hoger onderwijs op een goede manier en in goed Engels kunnen verwachten.”

De Nederlandse student hoeft zich daarbij kwalitatief zeker niet de mindere te achten, zo heeft Rullmann in de loop der jaren leren zien. “Helemaal niet. Hij is zelfbewust en is sterk in creatieve processen, in samenwerken in groepsverband, ook interdisciplinair. De buitenlandse student begint vaak meer timide en wordt hier bewuster, alerter, komt aan het eind ook op voor zijn visie, zijn ideeën. Dat is een grote kwaliteit die men zo verwerft. Maar wij beseffen nauwelijks dat we dat hier toevoegen. De universiteit is ook in dit opzicht een echte ‘melting pot’ geworden. Het Delft van nu is echt niet meer dat van 10 jaar geleden.”

Opstapeling en leenstelsel

Deze “revolutionaire ontwikkeling” en de onderwijsverbeteringen zullen niet vanzelf blijven voortgaan in de juiste richting. Een reeks maatregelen ‘van bovenaf’ baart Rullmann juist hierom grote zorg. “Vooral de opstapeling daarvan, die zou weleens het noodzakelijke evenwicht uit het lood kunnen brengen.”

“Het sociaal leenstelsel laat dat zien. Bij ons slaat dat extra hard door. Bij een studie van 3+2 jaar maakt elke student, ook de vlotte, een forse extra schuld. Dat is voor jongeren uit gezinnen met lagere inkomens wel een zwaar punt. Juist deze opleidingen waarmee we de tekorten aan ingenieurs met veel kracht willen blijven terugdringen, kennen in zo’n leenstelsel geen ‘level playing field’ voor de schulden van de studenten van straks! Dat evenwicht moet er beslist wel komen.”

Zo’n leenstelsel is een voorbeeld van de serie ingrepen die “met hun opeenstapeling onevenwichtig gaan worden. Selectie, harde knip, prestatieafspraken rond rendement, leenstelsel, allemaal op zich als stap wel te beredeneren, maar als totaalpakket kan dit allemaal te veel blijken. Ook de studenten die een extra zetje nodig hebben voor hun studiesucces moeten er kunnen komen. De zeer goede talenten moet je vooral niet in de weg zitten, maar alle anderen moeten we zo’n extra impuls kunnen geven dat ook zij opbloeien en er het beste uit halen. Juist daar toont zich de kracht van de universiteit.”

Een groot politiek experiment

Als onderwijsmens heeft Rullmann het opvallend weinig over ‘geld’ of ‘geldgebrek’, “Ach, daar kun je altijd wel over gaan zitten mopperen…. Ik heb daar niet zo’n zin in.”

“Veel interessanter vind ik, dat we momenteel in een groot politiek en maatschappelijk experiment zijn beland. Feitelijk is het heel gewaagd wat er gebeurt met de aanpak door de topsectoren. Besloten is de ‘aardgasmiddelen’ van het FES te schrappen en ervan uit te gaan dat de bedrijven de rol van die financiering zullen gaan overnemen. Gebeurt dit nu ook?”

Rullmann zegt het nog wat voorzichtig en meldt dat hij “daar nog niet zo veel tekenen van ziet.” Zou dat experiment zo niet gaan werken, dan staat er nog wel wat te gebeuren. Dan raakt onze kennisbasis snel in verval.

Ik zie nu al een soort ‘vlucht naar Brussel’ ontstaan. Kennisinstellingen zoeken alternatieven voor het FES-geld. Om onderzoeksmiddelen te verkrijgen proberen ze in Europa hoog te scoren. Nou is dát op zichzelf natuurlijk lang niet slecht, maar als de reden is dat we in eigen land niet durven te vertrouwen op de uitkomst van dat topsectoren experiment, dan moeten we toch nog eens erg goed nadenken.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK