KNAW moet opener
Onder voorzitterschap van Roelof de Wijkerslooth heeft een commissie een evaluatierapport geschreven over de KNAW. De commissie is doorgaans positief over de Akademie als genootschap, de forumfunctie en voor de adviesfunctie. De commissie laat zich echter wel kritisch uit over de wijze waarop de KNAW haar instituten bestuurt.
De commissie is daarnaast van mening dat leden vrijwel geen inspraak hebben in het beleid. De feitelijke invloed van het beleid ligt in handen van de directie. De KNAW heeft laten weten een aantal aanbevelingen over te nemen. Maar onderschrijven lang niet alle conclusies van de commissie.
Europa extreem belangrijk
In het rapport in opdracht van Sander Dekker constateert de commissie allereerst dat het internationale blikveld van de Akademie beter kan. Juist met het oog op de toename van Europese onderzoeksgelden. “De commissie adviseert dat de Akademie haar internationale strategie in meer algemene zin herziet.“
De commissie wijst in deze bovendien op het Europese wetenschapsbeleid omdat in toenemende mate van invloed zal zijn op de financiering van onderzoek. “Dit geldt des te meer voor de verdere ontwikkeling van het Europees wetenschapsbestel dat extreem belangrijk zal worden voor de toekomstige financiering van wetenschappelijk onderzoek in de lidstaten van de EU. De commissie is van mening dat de nieuwe internationale strategie duidelijker verbonden moet worden met het genootschap.”
Een ander belangrijke zorg van de commissie was het democratisch karakter van de KNAW. De leden zo constateert de commissie, hebben weinig betrokkenheid bij de adviesfunctie van de KNAW. “De commissie stelt met enige bezorgdheid vast dat slechts een heel klein aantal KNAW-leden (leden van de Jonge Akademie incluis) wordt betrokken bij de adviesfunctie van de Akademie.
Buiten de adviescommissies worden de leden nauwelijks betrokken. Zo worden de relevante afdelingen (of vertegenwoordigers daarvan) voor specifieke adviezen niet vóór afronding daarvan geraadpleegd Dit lijkt een bewuste keus van het bestuur en de directie van de KNAW. ”
Grote expertise onbenut
De zeer grote expertise van de leden wordt daardoor onbenut gelaten, zo stelt de commissie vast. “De commissie staat achter de huidige praktijk van inschakeling van externe deskundigen voor adviezen, maar heeft het idee dat de zeer grote expertise van de leden van het genootschap momenteel onderbenut blijft. De commissie adviseert de KNAW dan ook haar leden nauwer bij de adviesfunctie te betrekken.”
Ook stelt de commissie vast dat er meer samengewerkt moet worden met aanpalende organisaties in Nederland zoals het Rathenau, de AWT en de WRR. “De commissie merkt tevens op dat de KNAW opereert binnen een relatief dichtbevolkte en versnipperde nationale adviesarena. Andere, ‘potentieel concurrerende’ adviesorganen zijn onder meer het Rathenau Instituut (Science System Assessment), de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).”
“In de interviews werd opgemerkt dat er weliswaar regelmatig informele contacten zijn tussen deze organisaties, maar er is geen sprake van een structureel platform voor afstemming. De commissie lijkt een dergelijk platform echter wel noodzakelijk; het zou ten minste moeten voorzien in een gecoördineerde jaaragenda voor adviezen en activiteiten, alsook in een beter omschreven functieverdeling.”
Wezenlijke aanpassing nodig
De organisatiestructuur van de KNAW zou ook anders moeten, de directie is teveel betrokken bij de aansturing van de instituten zo concludeert het rapport. “Aan de sterke centrale aansturing van de instituten kleven naar de mening van de evaluatiecommissie zeker ook nadelen.
Zo besteden het bestuur en de directie (d.w.z. de twee directeuren) een groot deel van hun tijd aan de instituten. De evaluatiecommissie vraagt zich af of deze sterke betrokkenheid bij de instituten niet ten koste gaat van de aandacht van zowel het bestuur als de directie op de in de ogen van de commissie primaire functies van de KNAW, namelijk de forum- en de adviesfunctie.”
Ook wordt er zorgelijk geconstateerd dat het bestuur onder voorzitterschap van Hans Clevers de leden van de Akademie nauwelijks raadpleegt rondom belangrijke beslissingen. “Het belangrijkste is wel dat de directe verbinding tussen het bestuur en leden van de Akademie verbroken is.
Het bestuur heeft zeer weinig formele momenten waarop het de leden van de Akademie dient te raadplegen; er zijn geen directe kanalen waarlangs de leden betrokken worden bij het besluitvormingsproces in het bestuur.”
“In de huidige structuur heeft de directie (de twee directeuren) een zeer grote stem bij de voorbereiding van de besluitvorming en de uitvoering van besluiten. Daarnaast vertegenwoordigt de directie, en niet het bestuur, de KNAW in een aantal samenwerkingsplatforms.” Zo constateert de commissie bezorgd.
“En andersom geldt hetzelfde: leden hebben nauwelijks wegen om direct betrokken te raken bij de belangrijke besluiten door het bestuur. Het bestuur van de KNAW krijgt in hoofdzaak input van de directie (de directeuren) en wordt niet zozeer gevoed door de leden. De commissie is van mening dat een wezenlijke aanpassing plaats moet vinden.
NIAS vereist speciale aandacht
Ook gaat de commissie ook nog in op de kwestie rondom de geesteswetenschappelijke instituten, zoals het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities (NIAS).
“Voor het NIOD zou een alternatieve route moeten kunnen gelden. Dit instituut heeft zich tegen de plannen van de KNAW voor de geesteswetenschappelijke instituten gekeerd en heeft gepleit voor handhaving van zijn onafhankelijke nationale taak. Het lot van het NIAS vereist eveneens speciale aandacht; de commissie meent dat de beoogde bezuinigingen op het instituut moeten worden heroverwogen.”
De KNAW zelf reageert direct stelt dat zij zich niet altijd herkent in het commentaar van de commissie. “Een aantal observaties en conclusies, met name waar het gaat om de aansturing van de institutenorganisatie, doet onvoldoende recht aan de feiten. De desbetreffende aanbevelingen worden daarom niet allemaal overgenomen. Het bestuur vindt het van belang op deze punten een compleet en evenwichtig beeld te schetsen.“