Visie op wetenschap krijgt vorm

Nieuws | de redactie
16 april 2014 | “Gelukkig hebben we hier veel ‘competente rebellen’ die elkaar scherp houden.” Jet Bussemaker schetst kernpunten van haar komende ‘wetenschapsvisie’, uitgedaagd door Science in Transition. Zij vraagt aandacht voor input uit Europa, het HBO-onderzoek, meer gender-balans en tempo maken.

“Er komen niet alleen nare dingen uit Brussel. Hier zie je iets moois, waar we Europa ook echt voor nodig hebben, onze universiteiten en het onderzoek zeker.” Jet Bussemaker noemt de aanpak van grotere maatschappelijke betrokkenheid bij het Horizon 2020 programma “iets waar we van kunnen leren.” In het slotdebat over ‘Vertrouwen in wetenschap’ van het Rathenau Instituut gaf de minister aan de zorgen te delen over een onderzoekswereld, die al te zeer op zichzelf betrokken is.

Omslag bij Horizon 2020

Bussemaker zag een overeenkomst met de ontwikkeling in een ander deel van haar ministeriële portefeuille, de kunsten. “Als een sector erg bezig is te doen wat men zélf vooral belangrijk vindt, zie je zo’n discussie over de legitimering daarvan ontstaan. Science in Transition zie ik ook als zo’n signaal. Want de impact van een cultuur van – te veel aan – publicatiedrift zou kunnen zijn, dat men zich in zijn publicaties steeds meer gaat specialiseren op steeds meer publicaties die door steeds minder mensen en ‘peers’ worden gelezen.”

De Europese benadering van intensievere betrokkenheid van maatschappelijke partijen bij grote onderzoeksthema’s sprak haar dan ook aan. EU-onderzoekchef Robert-Jan Smits had uiteengezet hoe bij Horizon 2020 een omslag was gemaakt door bij de ‘grand challenges’ veel meer stakeholders te betrekken.

“We hebben allerlei betrokkenen daarin meegenomen, van patiëntenorganisaties tot en met havenbedrijven. Dat leverde winst op bij het vinden van draagvlak, bijvoorbeeld in het Europees Parlement, maar ook binnen de Commissie bij vertegenwoordigers van andere portefeuilles en vakgebieden. Er ontstond een complete ‘buy in’ van de ambities met Horizon 2020. Het is nu het enige deel van het EU-budget dat in de komende zeven jaar niet zal krimpen, maar blijft groeien.”

Liever ‘frontier R&D’

Smits zei het scherp. “Ik haat de term ‘fundamenteel onderzoek’. Kies liever voor ‘frontier R&D’, grensverleggend onderzoek dat gedreven is door nieuwsgierigheid. De impulsen daarvoor geven we via de European Research Council en het budget daarvoor is verdubbeld.” Binnen Horizon 202 is daarnaast bewust ruimte gemaakt om onderzoek ook te laten uitmonden in prototypes en ‘clinical trials’ vanuit de projecten, zodat valorisatie en innovatie daarin meteen meegenomen kunnen worden. “Dat gebeurde eerder niet en zo bleef veel liggen aan kansen en de vertaalslag van goed onderzoek naar nieuwe, innovatieve activiteiten,” zei Smits.

Bussemaker vindt dit zeer inspirerend, ook voor het concreet maken van de debat naar aanleiding van ‘Science in Transition’, een debat dat zij zinnig vindt, maar haar ook terug doet denken aan de jaren zeventig. Ook toen ging het om het afbreken van de ivoren torens van de wetenschap en het openen van de geesten voor de impact van massale deelname aan het hoger onderwijs en de verbinding van dat onderwijs met het onderzoek.

“Die verwevenheid is in ons land echt heel sterk, toen ik onlangs in Duitsland was, zag ik dat men dat daar echt op een lager pitje heeft staan. De aanpak bij ons is volgens mij de basis waarom het vertrouwen in de wetenschap hier hoger is, evenals de belangstelling ervoor in den brede.”

Relatie met bedrijfsleven

De Europese aanpak kan dit verder versterken en zou nog beter verbonden kunnen worden met de ‘topsectoren’. Positief daarin noemde de minister dat daarmee “de relatie met het bedrijfsleven nadrukkelijk is gezocht. De ‘grand challenges’ van de EU zouden we ook een plaats in onze agenda moeten geven. Bijvoorbeeld omdat het interdisciplinair samenwerken cruciaal is geworden voor grensverleggend onderzoek. De vernieuwing komt van mensen die anderen erbij betrekken, ook bij de regionale kenniscirculatie, waar het WRR-advies op wijst. Daar is ook het HBO een belangrijke factor bij. Daar gebeurt heel veel onderzoek inmiddels, dat hier relevant voor is.”

Ook Bertholt Leeftink, DG innovatie van het Ministerie van EZ, onderstreepte tijdens het Rathenau-debat tegenover ScienceGuide het belang van die benadering. “Als je bijvoorbeeld kijkt naar het vraagstuk van ‘slimme energie’, dan raak je bij uitstek aan een multidisciplinair vraagstuk.” Volgens Leeftink sluiten de topsectoren hier nadrukkelijk op aan en richten zich zo op de maatschappelijke uitdagingen voor ons land. “Veel thema’s die we benoemd hebben, groeien daar direct uit omhoog. Kijk naar de topsector Energie of Agrifood. Maar deze onderwerpen en de topsectoren daarvoor zijn niet alleen maatschappelijk gedreven, er zit ook een business gevoel bij. Dat zie ik nu bij elkaar komen.”

Leeftink wijst daarbij op de brief die de belangrijkste CTO’s in de topsectoren onlangs ondertekenden, waarin een extra €64 miljoen is aangekondigd voor de samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen. “Wat daarbij belangrijk is, is natuurlijk dat die partijen de juiste vragen stellen. Het gaat om de vraagarticulatie.”

Het kan sneller

Het debat naar aanleiding van ‘Science in Transition’ noemde Bussemaker een bewijs, dat “hier gelukkig veel ‘competente rebellen’ zijn die elkaar scherp houden. Zo is het ook mogelijk geworden het SEP-protocol [voor de evaluatie van onderzoekkwaliteit] aan te passen en aan te scherpen. Gaat het allemaal niet snel genoeg? Ik zie toch veel verandering, ook als we soms denken dat het nog te langzaam gaat. Zie de SEP, zie ook de topsectoren. Deze zijn nog maar net begonnen. Die drang tot verandering en de wens nog meer tempo te maken neem ik in elk geval mee in de wetenschapsvisie die later dit voorjaar naar buiten zal komen. Als het aan mij ligt, zullen we zeker sneller kunnen.”

Dit optimisme ontleent de minister aan de andere omgeving en omstandigheden bij het huidige debat over vertrouwen en verandering in de wetenschap. SiT-initiatiefnemer Frank Miedema zei haar, dat Emmo Meijer en Hans Chang hem hadden gewaarschuwd, dat hun analoge voorzet uit 2006 niet had gewerkt. “Een mooi stuk heb je gemaakt,” zeiden zij hem, “maar van ons stuk is niets terecht gekomen. Dus vraag je af waarom dat nu wel zou gebeuren!”

Bussemaker repliceerde meteen daarop. “Waarom? Omdat het nu meer is dan de voorzet van toen. Het is ook meer dan ‘Science in Transition’, durf ik te zeggen. Hoor wat nu de inbreng is van de VSNU, hoor wat Smits vanuit Europa op tafel legt en ikzelf als minister. Dat is anders dan toen, het breder en misschien ook nog wat diffuser, omdat iedereen beseft dat we wel iets moeten doen. Ook dat konden we lezen bij de WRR met hun nadruk op een nieuwe aanpak en de aandacht voor de ‘verdiencapaciteit’.”

Andere combinaties in loopbanen

De minister had daarbij een aantal specifieke punten van aandacht die zij – vooruit lopend impliciet op haar wetenschapsvisie – op tafel legde. De rol van OCW bijvoorbeeld zou nog nadrukkelijker op de ondersteuning van echt lange termijn projecten en thema’s moeten worden gericht. “Dat zijn vaak interdisciplinaire projecten die tijd en ruimte nodig hebben. De zwaartekracht-projecten bijvoorbeeld zie je vaak ontstaan als voortzettingen van onderzoek dat met ERC-grants tot stand kon komen.”

Bussemaker wilde daarbij voorkomen, dat zulke lange termijn projecten eenzijdig gericht zouden zijn op bèta-thema’s. “Zulke onderwerpen zijn ook in de alfa en gamma sfeer van grote betekenis, maatschappelijk en cultureel. Wat ook anders moet is de balans tussen onderzoekers. Van de recente zwaartekracht-projecten waren 40 door een man en 1 door een vrouw geleid. Dat moet echt anders en dat kan ook anders. Binnen Horizon 2020 heeft men op dat punt een toetsingsmechanisme ingebouwd, bijvoorbeeld en dat werkt, merk ik.”

In de wetenschapsvisie en instrumenten van beleid wil de minister nadruk leggen op “incentives die meer doen dan het stimuleren van meer, vaak steeds kleinere publicaties, zoals de jonge onderzoekers hier in dit debat scherp bekritiseerden. Daar is met het SEP nu al een stap gezet, trouwens. Ik zou ook andere combinaties binnen de R&D-loopbanen willen stimuleren.”

“Bijvoorbeeld het doen van toponderzoek met het lesgeven. En dat in heel het onderwijs, van primair tot en met HBO! We hebben op allerlei vakken grote tekorten, van Duits en Frans tot en met de bèta-vakken. Bovendien hebben we grote behoefte aan hoog opgeleide, reflecterende docenten die de toppers in hun vak zijn.” Een opmerkelijke verbinding tussen de lange termijn visie op de wetenschap, het loopbaan-beleid voor promovendi en jonge academici en ‘Eerst de Klas’ kwam daarmee op tafel.    

Coherent debat noodzakelijk

De minister lichtte tegen ScienceGuide nog toe, dat zij haar wetenschapsvisie mede ontwikkelt met behulp van de uitkomsten van het IBO, de financiële analyse van de geldstromen naar de wetenschap. Of deze twee documenten als een samenhangend geheel zullen verschijnen, staat nog niet vast. Bussemaker merkte op, dat de Kamer het IBO zo snel mogelijk na verschijnen wil krijgen, terwijl zij dan nog bezig zou kunnen zijn aan het visiedocument.

Een coherente analyse en discussie met de Kamer en anderen over die stukken zou natuurlijk van belang zijn. Bussemaker wees er in dat verband op, dat sommige elementen die samenhangen met de verwevenheid van onderzoek en onderwijs – in WO en HBO beide – bovendien hun doorwerking zouden moeten kunnen krijgen in de strategienota HO, die voor volgend jaar ingeboekt staat. 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK