Sapiens, niet zappiens

Nieuws | de redactie
22 oktober 2014 | MBO is “geen eindstation, maar een opstap” voor twee derde van de niveau 4 studenten. Jet Bussemaker zet hun lot centraal in haar HO-tour bij de HAN op 29 oktober. “Is het noodzakelijk selectiever te zijn?” En hoe kunnen de Centres of Expertise bijdragen aan Bildung, uitdaging en doorstroom?

De doorstoom naar het HBO en van het HBO naar de professies en naar het WO verdient meer aandacht. De minister wil hier veel verbetering zien, zeker nu de uitval van MBO’ers in het HBO “10 procentpunten hoger is dan onder havisten.”

Bij de HAN staan ook de Centres of Expertise centraal in de HO-tour. Misschien is dat nog wat te vroeg, omdat zeer binnenkort de mid-term review uitkomt van de prestaties die zulke centra in HBO en MBO leveren. Naar verluidt komt de dynamiek van het HBO in dat verband sterk naar voren in deze evaluatie en de aanbevelingen.

Rinnooy Kan of Hamer?

Het HO zal nog wel een robbertje willen vechten met OCW over het deeltijdaanbod, ook bij de HAN-tourdebatten. Bussemaker meldt, dat zij binnenkort naar buiten komt met een bijna volledige omarming van de voorstellen van Rinnooy Kan op dit terrein. Dat is opvallend, omdat haar collega Asscher aan de SER advies heeft gevraagd over dit thema.

Uit dat verzoek wordt duidelijk dat men de benadering van Rinnooy Kan sterk relativeert. Zo schrijft Asscher aan SER-voorzitter Hamer: “De commissie Rinnooy Kan heeft deze problematiek geanalyseerd vanuit de onderwijsaanbod kant, maar ook de vraagkant behoeft aandacht. Hoe kan de vraag naar scholing, training en ontwikkeling het beste bevorderd worden? Welke prikkels voor werkgevers en werknemers zouden succesvol zijn?” Spreekt de regering bij de HO-tour dus nog  wel met één mond?

Bildung voor beroepskolom

Voor stevigheid en consistentie in de HO-tour is overigens gezorgd. HAN-voorzitter Kees Boele zal een keynote houden over ‘uitdagend HO’ als de brug naar doorstroom. Zijn visie op uitdaging door Bildung zal zo verbonden raken met die op optimale aansluiting binnen de beroepskolom.

“Om onze weg te vinden in deze toestand van infobesitas is selectie- en onderscheidingsvermogen nodig. Dat heet van oudsher wijsheid. Tegenwoordig heeft een gemiddeld kind van 15 jaar meer kennis van de wereld dan Socrates ooit heeft gehad; dit bewijst dat al die informatie nog niet wijs maakt. Vandaar in moeilijke situaties een “commissie van wijzen”, ondanks alle beschikbare informatie en kennis. “Where is the wisdom we have lost in knowledge? Where is the knowledge we have lost in information?”, dichtte T.S. Eliot.

Volgens Seneca kan niemand gelukkig leven, zelfs niet draaglijk, zonder zich op de wijsheid toe te leggen. Betekent dit dat we op grootschalige wijze filosofie moeten gaan doceren? Niet direct, al was het maar om dat filosofie niet zozeer een “vak” is als wel een houding. Het woord zegt het al: filo-sophia: liefde tot wijsheid. Het onderwijs moet die houding ontwikkelen. Wat is dat? ’t Is in elk geval niet vaag of wazig, maar juist heel praktisch. Het Hebreeuwse woord voor wijsheid (chokma) betekent “standvastigheid”, dat wil bijvoorbeeld zeggen dat je je niet zo snel gek laat maken door onderwijs- of management-hypes.

Het Latijnse woord (sapientia) heeft te maken met ruiken en proeven. En het Griekse woord (sophia) betekent zoveel als “kunstvaardigheid”. Met andere woorden, “de wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken”, zoals de bijbel het zegt: juist in de praktijk bewijst zij zich. Daarom is wijsheid zo belangrijk in het HBO. Erasmus schrijft in zijn mooie en felle “Antibarbarorum” (1520):

“Bedenk eens wat zij die door de ervaring een zekere levenswijsheid, hoe gering ook, hebben verworven, allemaal hebben moeten doorstaan – en overweeg dan of ge uw zoon zoveel onheil wenst. Overweeg verder, dat de filosofie in één jaar meer leert dan met het leven experimenteren in dertig jaar, en dat ze het op een veilige manier leert, terwijl al dat experimenteren meer ongelukkige dan levenswijze mensen oplevert”.

En Barlaeus (Caspar van Baerle) sprak bij de inauguratie van het Amsterdamse Atheneum Illustre, de voorloper van de UvA, in 1632 over ‘de wijze koopman’, een ‘Mercator sapiens’. Dus niet: mercator zappiens. Dat zou overigens een mooie kop zijn boven de tekst bij standaard 1 van het opleidingsaccreditatiekader voor de opleiding Commerciele Economie.”

Hamer, sikkel en penseel

Interessant voor de consistentie is ook, dat na de eerste HO-tour aflevering de dagvoorzitter bij Stenden nu alle bijeenkomsten zal leiden. Dat doet Farid Tabarki niet voor het eerst. Hij leidde het programma van ‘the Glassroom’ van PBT en ScienceGuide tijdens de ‘Obama Summit ISTP 2013’ op het Beursplein in Amsterdam.

Zijn visie op innovatief, uitdagend HO richt de blik vooral op de eigentijdse consument van dat HBO en WO. “Al in de jaren zeventig werden colleges uitgezonden op radio en tv en ook maken docenten al sinds langere gebruik van de mogelijkheid colleges online te zetten. Afgelopen jaar is echter een mijlpaal bereikt in het modern onderwijs. Twee startups, beiden opgericht vanuit Stanford University werven massaal studenten voor hun massive open online courses, ofwel MOOC’s. Harvard en MIT hebben al aangegeven 30 miljoen te gaan investeren in edX een non-profit onderneming die cursussen aanbied, andere universiteiten gaan ook mee doen.

De invloed van deze virtuele onderwijswereld zal enorm zijn. Voor studenten met geld zal het slechts een aanvulling of luxe zijn, maar voor de ontwikkelingslanden waar mensen niet eens over universitair onderwijs durfden te dromen opent zich een hele nieuwe wereld. Voor de gevestigde orde van Hogescholen en Universiteiten betekent deze digitale opmars echter ook het einde van hun onderwijsmonopolie. Hoe gaat de Universiteit van Wageningen opboksen tegen gratis cursussen van Harvard?”

En over zijn belevenissen bij een mega-kunstfestival in het meest vreemde kennisland op aarde, Noord-Korea, leest u in zijn reisverslag, en reflectie ‘Hamer, sikkel en penseel’. “Heel het festival en alles er omheen heeft een duidelijke kernfilosofie: ‘Zulke schoonheid is alleen  mogelijk door collectieve productie.’ De naadloze perfectie van het massaproduct is de ultieme maakbaarheid. Het individu wordt daarin letterlijk opgeheven. Hij gaat op in het geheel.”

“Van die permanente peerpressure en de politieke ideologie van het bewind is zo’n festival artistieke expressie. En die filosofie plaatst zich bewust tegenover de Westerse idee van het wezen van de kunst: oorspronkelijkheid, individuele expressie.”

“Ook de grote monumenten drukken dit uit. Noord Korea is daarin een kennisnatie vol creative industry! Anders dan in de Sovjet-beelden staan er niet alleen een arbeider en boerin met hamer en sikkel op het voetstuk. Een man in kostuum die een penseel de lucht in steekt staat tussen hen in. Het officieel logo van Noord Korea als communistische staat kent een hamer, sikkel én penseel. Zo is -heel Aziatisch eigenlijk dacht ik – ook de oude mandarijnenklasse geïncorporeerd in het marxistische maatschappij-concept. Bewust anders dus dan bijvoorbeeld Pol Pot in Cambodja deed.”

Discussiestuk van Bussemaker voor de HAN

De minister legt voor de sessie bij de HAN een discussiestuk op tafel. Dat leest u hieronder.

Zoals ook de WRR in haar advies ‘Naar een lerende economie’ stelt, is voor onze welvaart en ons welzijn een goed opgeleide beroepsbevolking van groot belang. De vraag naar hoger opgeleiden blijft stijgen, en stijgt harder dan de groei van het aanbod van hoger opgeleiden.1 Ook de kwalitatieve eisen vanuit de arbeidsmarkt aan het opleidingsniveau van afgestudeerden groeien. Daarbij wordt het steeds belangrijker dat mensen zijn toegerust met de vaardigheid om snel en adequaat in te kunnen spelen op nieuwe omstandigheden. Ontwikkelingen als verdergaande globalisering, digitalisering en robotisering bieden enorme kansen, maar vragen ook veel van ons. In veel gevallen is het nog moeilijk te zeggen hoe beroepen er in de toekomst precies uit zullen zien.

Een deel van de banen verdwijnt en nieuwe banen ontstaan. Dit is niets nieuws, maar het tempo waarmee deze vernieuwing plaatsvindt, lijkt wel toe te nemen. Deze ontwikkelingen vragen van studenten dat zij het maximale uit zichzelf halen. Van het hoger onderwijs vraagt dit dat het studenten daarin begeleidt, zowel bij de toegang tot het hoger onderwijs, gedurende de studieloopbaan als bij overstapmomenten, zoals van mbo naar hbo of van hbo naar wo. Het onderwijs leidt op voor de samenleving van morgen. Als we met ons onderwijs en onderzoek goed op de ontwikkelingen in weten te spelen, biedt dit voor Nederland juist ook enorme kansen. Gegeven de beschreven trends zijn een goede doorstroom binnen de beroepskolom en een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt belangrijke beleidsthema’s voor de komende jaren.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil de HO-tour gebruiken om van gedachten te wisselen over de invulling van dit thema. Wat betekenen deze brede trends voor de toekomstbestendigheid van het hoger onderwijs? Hoe moeten we in het hoger onderwijs bijvoorbeeld omgaan het dilemma tussen enerzijds een goede kennisbasis en anderzijds de steeds grotere behoefte aan zogenoemde 21st century skills, het beroep op onze creativiteit, het over de grenzen van je vakgebied heen kunnen kijken en het samen kunnen werken met andere disciplines? Hoe zorgen we in een steeds sneller veranderende wereld voor een goede aansluiting tussen het onderwijs, de samenleving en de arbeidsmarkt?

Als we constateren dat de vraag naar hoger opgeleiden blijft stijgen, is het zaak te zorgen voor een zo goed mogelijke doorstroom van mbo naar hbo voor diegenen die deze overstap aankunnen op het juiste moment in hun (studie)loopbaan. Als we naar de cijfers kijken dan zien we dat gemiddeld de helft van de leerlingen direct vanuit mbo-4 doorstroomt naar het hbo en ongeveer 20 procent op een later tijdstip doorstroomt. Dus twee derde van de mbo’ers (niveau 4) stroomt uiteindelijk door naar het hbo (bron: CBS).

Dit betekent dat het mbo-4 diploma voor een grote groep mbo’ers geen eindstation is, maar een opstap naar het hoger onderwijs. Toch verloopt de doorstroom lang niet altijd vlekkeloos. Eenmaal in het hoger onderwijs aangekomen zijn er nog veel studenten die in het eerste jaar een studieswitch maken, of na een jaar uitvallen. Opvallend is dat de uitval van mbo’ers in het hbo zo’n 10 procentpunten hoger is dan onder havisten. Dit is niet in alle sectoren hetzelfde, maar het totaalbeeld is dat de uitval van mbo-doorstromers hoger is dan de uitval van havisten.

Voor de toegang tot het hoger onderwijs gelden algemene landelijke toelatingseisen, zoals een diploma op mbo-4 niveau voor de overgang van mbo naar hbo. In sommige gevallen gelden extra eisen om de kwaliteit van ho-opleidingen te waarborgen en om ervoor te zorgen dat instromende studenten over voldoende specifieke kennis en vaardigheden beschikken om met voldoende perspectief aan een opleiding in het ho te beginnen en deze af te ronden. In een beperkt aantal gevallen mogen instellingen in aanvulling op de algemene toelatingseisen tot het ho extra eisen stellen aan studenten (bijvoorbeeld aanvullende eisen vanwege het beroep). Hoe zorgen we voor een goede doorstroom binnen de beroepskolom, zodat mensen via stapelen of schakelen het maximale uit zichzelf halen? Waar zitten de drempels? Hoe zorgen we voor voldoende toegankelijkheid van het hoger onderwijs? Hoe bewaken we tegelijkertijd het niveau en de kwaliteit van opleidingen?

Is het noodzakelijk om omwille van de kwaliteit selectiever te zijn? Hoe zorgen we ervoor dat mbo’ers die de stap zetten naar het hbo, van hun hbo- opleiding een succes kunnen maken? Wat is de rol van een meer gedifferentieerd onderwijsaanbod hierbij – in mbo, hbo of in de vorm van een zomerschool? En wat is de rol van deeltijdonderwijs voor het op-, bij en omscholen van mbo’s tijdens hun loopbaan in plaats van aansluitend aan hun mbo-diploma, wat immers een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt is?

Associate degrees

De Associate degree (Ad) opleiding speelt in op de behoefte van de arbeidsmarkt aan werkenden met een opleidingsniveau tussen mbo-4 en de hbo-bachelor. Deze Ad- programma’s dragen bij aan goede doorstroommogelijkheden voor jongeren met een mbo4-diploma naar het hoger onderwijs en vervolgens op de arbeidsmarkt. De stap naar een Ad is minder groot dan de stap naar een vierjarige hbo-opleiding. Na het volgen van een Ad is de eventuele stap naar een hbo-opleiding kleiner. Ad-programma’s zijn bij uitstek ook geschikt voor gerichte op- en bijscholing van werkenden met enkele jaren werkervaring.

De Ad-programma’s zijn sinds september 2013 in de wet opgenomen. Er is een flinke groei van het aantal Ad-programma’s, van 22 in 2008, naar 239 in 2014. Er worden echter ook regelmatig Ad’s beëindigd, met name vanwege een gebrek aan instroom.

Voor de komende jaren wordt ingezet op verdere uitbouw van het aanbod. Het Landelijk Platform Associate Degree ondersteunt de ontwikkeling van kansrijke trajecten. Wat kan bijdragen aan het vergroten van het aanbod van Ad’s in de toekomst? Hoe komt het dat de instroom in sommige gevallen tegenvalt? Wat vinden studenten, instellingen en werkgevers van belang in de vormgeving van Ad’s? Is de behoefte bijvoorbeeld alleen vakinhoudelijk gericht of is er ook behoefte aan brede Ad’s gericht op transferable skills die niet specifiek verbonden zijn aan een bepaalde functie?

In welke sectoren is behoefte aan Ad’s? Wanneer is een Ad-programma een succes? Zouden Ad’s een meer eigenstandige positie moeten hebben en waarom? En hoe zorgen we dan dat het hbo niveau en de kwaliteit geborgd zijn? En tenslotte, is het wenselijk dat de Ad voor mbo’ers in de toekomst het gangbare startpunt wordt in het ho?

Deeltijd onderwijs

Het deeltijd onderwijs is een onmisbaar deel van ons onderwijs met het oog op het belang van een responsieve beroepsbevolking. Voor een brede en duurzame inzetbaarheid moeten mensen zich een leven lang kunnen blijven ontwikkelen en moeten mensen ook op latere leeftijd nog de kans hebben zich op te scholen, bij te scholen of om te scholen. In dat kader is het verontrustend dat de deelname aan het bekostigde deeltijd hoger onderwijs de afgelopen jaren sterk is afgenomen.

Voor volwassenen die zich verder willen scholen is van belang dat het aanbod flexibel is, en aansluit bij de levensfase waarin zij zitten. Het onderwijs moet aansluiten bij wat zij al kennen en kunnen. De commissie Rinnooy Kan kwam eerder dit jaar met een aantal aanbevelingen om het deeltijd hoger onderwijs toekomstbestendig te maken. Het kabinet komt binnenkort met een brief waarin de adviezen van Rinnooy Kan grotendeels worden overgenomen en verder worden uitgewerkt.

Welke behoeften hebben instellingen, studenten en werkgevers als het gaat om het deeltijd hoger onderwijs? Welke mogelijkheden zien zij voor het deeltijd hoger onderwijs? Waar lopen studenten, instellingen en werkgevers tegenaan bij het vormgeven van een leven lang leren? Hoe werken we toe naar een flexibeler aanbod en hoe waarborgen we daarbij de kwaliteit?

Doorstroom hbo – wo

Als we zien dat Nederland internationaal vergeleken relatief weinig master-opgeleiden kent en de arbeidsmarkt vraagt om steeds hoger opgeleiden, is het zaak ook de doorstroom van hbo naar wo waar nodig te verbeteren.

In 2013 bestond 16% van de instroom bij universiteiten uit studenten die direct of indirect uit het hbo kwamen, of met een hbo-propedeuse het hbo instroomde; een aanzienlijk aandeel van de instroom in het wo.2 De uitval van studenten die vanuit het hbo het wo instromen, is relatief hoog. Zo valt gemiddeld 18% na een jaar uit, terwijl dit onder de instroom vanuit het vwo 4% is. Na 6 jaar is van de hbo’ers 28% uitgevallen; onder de vwo’ers is dit 6%.3

Universiteiten en hogescholen hebben de wettelijke opdracht om een goede doorstroming te bevorderen voor studenten die met een hbo-bachelor op zak een wo-master willen volgen. Zij doen dit onder andere door het aanbieden van een schakelprogramma. Dit schakelprogramma kan in verschillende vormen worden aangeboden: als module van een hbo- of wo-bacheloropleiding, in een eigenstandig programma of als een programma dat door een andere partij verzorgd wordt. Een veelgehoord knelpunt vanuit instellingen bij het aanbieden van schakelprogramma’s zijn de maximale vergoedingen die instellingen mogen vragen. Met het wetsvoorstel studievoorschot worden de vergoedingen die instellingen mogen vragen beperkt tot maximaal eenmaal het wettelijk collegegeld.

Tegen welke knelpunten lopen instellingen en studenten nu aan bij de schakelprogramma’s? Hoe staat de vergoeding in verhouding tot de kosten voor de instelling? Zijn er nu voldoende doorstroommogelijkheden voor hbo-studenten naar het wo? Zijn de schakelprogramma’s voor studenten daarbij voldoende toereikend, waardoor ze goed voorbereid de master instromen? En wat kan de rol van open en online onderwijs hierbij zijn? Hoe zorgen we ervoor dat studenten die vanuit het hbo doorstromen naar het wo, met meer succes het wo doorlopen? Hoe bewaken we tegelijkertijd met een goede toegankelijkheid van het wo, het niveau en de kwaliteit van de opleidingen in het wo?

Praktijkgericht onderzoek en Centers of Expertise

Het hoger beroepsonderwijs leidt op tot professionals die op het hoogste niveau werkzaam zijn in bedrijfsleven en (semi)publieke organisaties. Gegeven de snelle veranderingen is het meer dan ooit van belang dat docenten op de hoogte zijn van de laatste stand van kennis voor de betreffende sectoren van de arbeidsmarkt. Dit komt de kwaliteit van de opleidingen ten goede en is van belang voor het ontwikkelen van het onderzoekend vermogen van studenten.

Dit vereist een goede vormgeving en inbedding van praktijkgericht onderzoek binnen de hogescholen. Via lectoren komen idealiter alle docenten en studenten met praktijkgericht onderzoek in aanraking.

Centers of expertise vervullen hierin een belangrijke rol. In de Centers of expertise werken ondernemers, wetenschappers, lectoren, docenten en studenten samen aan het bevorderen van de kwaliteit van het technisch hbo-onderwijs. Deze publiek-private samenwerkingsverbanden zoeken aansluiting op de regionale kennisinfrastructuur door zich te richten op een van de topsectoren of op de publieke sectoren zorg en onderwijs. De Centers hebben een wervend karakter voor (aankomende) studenten. En leveren een belangrijke bijdrage aan het op gang brengen en versnellen van innovaties.

Om hun rol goed te kunnen vervullen, moeten de Centers of expertise goed ingebed zijn binnen de hogeschool en moeten lectoren hun rol als spil in de onderzoeksfunctie van de hogeschool kunnen vervullen. Ook moeten docenten over onderzoeksvaardigheden beschikken en deze aan hun studenten kunnen overbrengen en moeten de relaties met het bedrijfsleven hecht zijn.

Hoe kan het praktijkgericht onderzoek bijdragen aan een meer responsieve economie? Is praktijkgericht onderzoek aan hogescholen al voldoende naar buiten gericht? Krijgen genoeg studenten een kans te leren wat praktijkgericht onderzoek en kennis toepassen betekent voor hun latere werkkring? Heeft praktijkgericht onderzoek al een voldoende eigenstandige positie verworven? Wat is hier nog voor nodig? Welke sterke punten zien we bij de Centers of expertise en het praktijkgericht onderzoek? Hoe brengen we de Centers of expertise nog beter in positie? En wat is de betekenis van de Centers of expertise voor het reguliere onderwijs? Dragen de Centers of expertise bij aan differentiatie en de keuze voor speerpunten door bundeling van middelen en mensen?

Aansluiting op de arbeidsmarkt

Het belang van een goede aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt behoeft geen betoog. Het levert bestaansrecht aan de opleiding en is een voorwaarde in het accreditatiekader. Toch zijn verbeteringen nog mogelijk. Zo is het percentage hbo- studenten dat van mening is dat de opleiding voldoende basis gaf om te starten op de arbeidsmarkt dalende, van rond de 60% in 2007 en 2008, naar minder dan 50% in 2013. Wellicht hangt dit ook samen met de economische crisis, maar percentages van 60% of lager geven sowieso aanleiding kritisch naar de aansluiting op de arbeidsmarkt te kijken. Zeker in het licht van de snelle veranderingen die we doormaken.

Vanuit de arbeidsmarkt wordt steeds meer gevraagd van afgestudeerden. Naast de basisvaardigheden waarop in met name het hbo-onderwijs de afgelopen jaren expliciet is gezet, zal de veranderende maatschappij in de toekomst ook steeds meer gaan vragen van onze vaardigheden. De typen skills waar de behoefte aan toeneemt, zijn de niet- routinematige analytische en interactieve. Verbindingen kunnen leggen, kritisch analytisch denken, probleemoplossend vermogen, constructief samenwerken, creativiteit, etc. Samen worden deze competenties ook wel ‘21st century skills’ of ‘advanced skills’ genoemd.

Hoe kunnen we de aansluiting tussen hoger onderwijs en arbeidsmarkt verder verbeteren? Aan welke vaardigheden hebben werkgevers nu en in de toekomst behoefte? Verdient het aanleren van deze vaardigheden een eigenstandige plek in het hoger onderwijs, en zo ja, op welke manier kunnen we dit het beste vormgeven, bijvoorbeeld in de curricula? Komt de ontwikkeling van brede bachelors of initiatieven als university colleges in het hbo hieraan tegemoet? Hoe kunnen stages en career centers hier een rol in spelen? Hoe kijken we in dit licht naar de positie van masters (hbo en wo) in het stelsel? Is voor een (professionele) master eerst werkervaring nodig? Wanneer dient de overheid een hbo-master wel te bekostigen en wanneer is een hbo-master echt post- initieel onderwijs?


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK