Ziende blind voor Dijsselbloem

Nieuws | de redactie
2 oktober 2014 | Er is door de politiek nauwelijks iets gedaan met het rapport van commissie-Dijsselbloem. Dit blijkt uit onderzoek van de Onderwijsraad die onderzocht of deze parlementaire enquete tot structurele verandering van het onderwijsbeleid heeft geleid.

In antwoord op de eerste vraag stelt de raad vast dat de invloed van ‘Dijsselbloem’ op de onderwijspolitiek beperkt is. Aanvankelijk herstelde de commissie-Dijsselbloem het vertrouwen van het onderwijsveld in de overheid door stevige kritiek te leveren op de politiek van de voorafgaande jaren. Dit vertrouwen hield echter geen stand, mede doordat aanbevelingen van de commissie niet in praktijk werden gebracht.

De rolverdeling tussen overheid en onderwijsveld is niet wezenlijk veranderd. Nog steeds bemoeit de overheid zich intensief met het onderwijs op de scholen. Uit het voorgestelde toetsingskader voor een zorgvuldig beleidsproces kreeg vooral ‘draagvlakverwerving’ aandacht, maar nog steeds onvoldoende. Sinds Dijsselbloem gaan politici discussies over het stelsel uit de weg, uit angst om (opnieuw) vernieuwingen ‘op te dringen’. Terwijl zij juist voor het stelsel verantwoordelijk zijn.

Nieuw perspectief op onderwijsbeleid

In antwoord op de tweede vraag ‘moet het huidige beleid veranderen?’ vindt de raad dat een nieuw perspectief op onderwijsbeleid nodig is. Deregulering en autonomievergroting hebben de verhoudingen veranderd: de overheid moet bij nieuw beleid rekening houden met meer en wisselende belanghebbenden.

Dit punt bleef bij de commissie-Dijsselbloem op de achtergrond, maar heeft zich sindsdien alleen maar sterker gemanifesteerd. De raad ziet onderwijsbeleid niet als een lineair, centraal aangestuurd proces waarin beleidsontwerp en -uitvoering elkaar opvolgen. Het is een dynamisch en cyclisch proces dat vraagt om een andere rol van de overheid.

Dit brengt de Onderwijsraad tot 3 aanbevelingen

Aanbeveling 1: laat de overheid zich beperken tot de hoofdlijnen en daarop krachtiger kiezen.

De overheid moet zorgen voor kwalitatief goed onderwijs door het stelsel goed te laten functioneren. Lerarenbeleid, soepele overgangen en samenhang in het onderwijs behoren bijvoorbeeld tot haar kerntaken. De overheid kan krachtiger kiezen op deze gebieden. Politici moeten niet terugschrikken voor stelselmaatregelen, en ervoor waken (gefragmenteerd) in te grijpen in de inrichting van het onderwijs op scholen.

Aanbeveling 2: zoek naar nieuwe vormen van representatie.

De overheid moet permanent investeren in goede verhoudingen met het onderwijsveld. Ze kan niet volstaan met sectororganisaties en vakbonden als gesprekspartners, maar dient steeds op zoek te gaan naar (andere) relevante actoren en vormen van overleg om zo een breed draagvlak te verwerven voor nieuw beleid. Ook de geluiden van schoolleiders, (niet georganiseerde) leraren, ouders en leerlingen verdienen aandacht.

Aanbeveling 3: maak beter gebruik van informatie uit wetenschap en onderwijsveld

De commissie-Dijsselbloem vond dat bij onderwijsvernieuwingen evidentie vaak een beperkte rol speelde. De raad herhaalt het pleidooi van de commissie voor beter gebruik van wetenschappelijke kennis. Hij voegt daaraan toe dat ook andere (praktijk)kennis beter kan worden benut gedurende het gehele beleidsproces, zoals signalen over effecten van beleid (op alle niveaus), monitoring en systematische (ex-ante- en ex-post-)evaluatie.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK