Dromen van een agenda

Nieuws | de redactie
8 april 2015 | “I have a dream. Stel je nou eens voor: 500 miljoen Europeanen die nadenken over een Wetenschapsagenda.” Alexander Rinnooy Kan en Beatrice de Graaf komen met hun verwachtingen bij de Wetenschapsagenda. “We hebben al een poule ingericht om te raden hoeveel vragen binnenkomen.”

De co-voorzitters van de Wetenschapsagenda, Alexander Rinnooy Kan en Beatrice de Graaf, zetten uiteen hoe ze te werk willen gaan en wat de voorwaarden zijn voor de vragen die de gehele maand april gesteld kunnen worden voor deze agenda. Hoe maak je kans als vragensteller dat de vraag ook terugkomt in de Wetenschapsagenda die in november wordt gepresenteerd?

De Graaf geeft aan dat het voor haar ook een grote verassing blijft hoeveel vragen er gesteld worden. “We hebben zelfs al een poule ingericht om te raden hoeveel vragen zullen binnenkomen, want dat weet je dus écht niet. Dat is het grote onvoorspelbare van deze agenda. Die mogelijke hoeveelheid heeft ook grote gevolgen voor het validatieproces dat de jury’s op de hoofdthema’s moeten gaan doen. Het is heel spannend.”

Vraag met draagvlak

“Wij hebben het stellen van vragen voor deze agenda opengesteld voor iedereen. Wel hebben we gezegd dat we vanuit drie domeinen vragen verwachten: vanuit de wetenschap, het bedrijfsleven en de samenleving. Overigens kunnen de indieners van zulke vragen vanuit die domeinen zowel individuen, bedrijven, organisaties, als groepen en consortia van hen zijn.”

Het proces van valideren van al de vragen wordt volgens De Graaf nog een hele opdracht. Dé klus. “Zo’n proces wordt spannend, bijvoorbeeld als bijna iedereen individueel vragen gaat indienen. Wat dat aangaat zou het ook goed zijn als een vraag over ‘draagvlak’ beschikt. Als een vraag ingediend wordt door een consortium van WO’ers of HBO’ers of onderzoekers uit hogescholen en universiteiten die gezamenlijk opereren met maatschappelijke partijen dan vergroot dat de kans dat die vraag in de agenda komt.”

Wordt er de vraagstellers, bijvoorbeeld wetenschappers en lectoren, daarbij ook gevraagd of zij dan zelf een bijdrage willen of kunnen leveren aan de uitdieping en beantwoording van de vraag die zij stellen voor de agenda? “Ja dat maakt het nog veel sterker. Het is echt de bedoeling dat wetenschappers op zoek gaan naar maatschappelijke, economische of sociale onderbouwing. Want het is een unieke kans voor de wetenschap om zich van een draagvlak en extra legitimiteit te voorzien.”

De onderzoekbaarheid

In hoeverre en in welke mate vraagindieners in dit hele proces ook zelf een terugkoppeling krijgen hangt nog af van verschillende factoren, “ook van het aantal vragen dat zou gaan komen. Maar iedereen krijgt in principe een antwoord terug, allereerst in de vorm van een automatische reactie en al naar gelang de aantallen ingediende vragen groter of kleiner zullen zijn krijgen vragenstellers een meer of minder specifieke terugkoppeling.”

De verwachtingen van wel zeer ambitieuze vragenstellers willen De Graaf en Rinnooy Kan wel vast een tikje temperen. “Eén van de criteria is dat de vraag ‘in Nederland onderzoekbaar’ moet zijn. Dat lijkt een tegenstrijdigheid, maar is dat niet. Er moet in Nederland genoeg infrastructuur aanwezig zijn bij kennisinstellingen en er moeten ook wel onderzoekers zijn, die zich voor een vraag of thema interesseren.”

Zou een vraag momenteel in Nederland ‘niet onderzoekbaar’ zijn, dan zien de co-voorzitters voor de vragensteller toch nog wel een mogelijkheid voor een vervolg. “Stel dat die vraag nog niet onderzocht kan worden, omdat er te weinig infrastructuur is of onderzoekers zich met een ander type vraag op dat terrein bezig willen houden, dan kun je in 200 woorden wel degelijk nog een case maken. Het is dan de uitdaging duidelijk te maken waarom die vraag of benadering wel ‘zou moeten’ en hoe dat dan zou kunnen. De bewijslast voor ‘de onderzoekbaarheid’ en de noodzaak van de vraag ligt immers ook bij de indiener.”

Feestelijk gevoel

Na mei worden alle vragen geïnventariseerd en gaan jury’s met de uitkomsten aan de slag. “De KNAW en de Jonge Akademie hebben 5 jury’s samengesteld, met elk tien leden. Zij zijn benoemd door de KNAW, op voordracht van de stuurgroepen uit de kenniscoalitie. Dus de hogescholen hebben mensen aangedragen, de VSNU, maar ook VNO-NCW, steeds wel op grond van het criterium dat zij wetenschappers moeten zijn. Wetenschappers kunnen immers het best het werk van collega’s beoordelen, het is een peer reviewed proces. Dit wordt niet uitbesteed aan ambtenaren, wetenschappers doen het zelf. Ook komen er drie conferenties in juni en in het najaar bij het ‘Weekend van de Wetenschap’ is er ook nog gelegenheid om op de vragen te reageren. Dus er is na april nog genoeg ruimte om op de bestaande vragen commentaar te leveren.”

Wat er dan gaat gebeuren boeit Alexander Rinnooy Kan in het bijzonder, zo geeft hij aan. “Nadat die jury’s al die voorstellen hebben beoordeeld, heeft de samenleving drie maanden de tijd om er wat van te vinden. Ik hoop ook écht dat er gebruik van gemaakt wordt.”

Hij erkent met enige relativering dan wel dat hij natuurlijk straks niet iedereen tevreden zal kunnen stellen. “Ik denk dat de samenstelling van het geheel van vragen nooit perfect kan zijn. Wij gaan ons best doen en nemen een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Als we straks met de agenda komen, zullen mensen daar wel commentaar op hebben, dat is ook helemaal niet erg. Ik geloof dat iedereen toch wel moet erkennen, dat dit een kans is om een rijke en interessante agenda te krijgen en daar een feestelijk gevoel aan over te houden.”

Claim en pleidooi

De ambitie daarmee is in elk geval een heel heldere. Rinnooy Kan ziet de agenda ook als een impuls om investeringskeuzes aan te jagen. “Wij hebben als ‘agendatrekkers’ niets toe te zeggen, maar als deze agenda zozeer tot de verbeelding spreekt en zoveel spannende en leuke vragen boven komen dan is zoiets natuurlijk ook een claim en een pleidooi aan de overheid om daar iets mee te doen.”

Zou dit dan niet iets kunnen zijn om het toekomstfonds van Alexander Pechtold voor in te zetten? “Wie weet…. Ik heb niet zo’n zicht op de randvoorwaarden van dat fonds. Ik zou zeggen dat is het probleem van de minister, wij gaan alleen maar – met ik hoop steun van alle vragenstellers en de hele kenniscoalitie – nog eens aangeven hoezeer de Nederlandse wetenschap wordt ondergefinancierd.”

Die zorg over de financiering en onderfinanciering raakt ook de positie en perspectieven van andere, eerdere initiatieven om kennisimpulsen te geven, zo als de topsectoren. Hier en daar klinkt de vrees dat deze ‘overschaduwd’ zouden raken door de punten waarmee de Wetenschapsagenda zou gaan komen. Rinnooy Kan heeft daar niet al te veel zorg over, maar laat tevens merken, dat er geen ‘beschermde diersoorten’ zullen zijn. “De topsectoren zullen blijven bestaan, de vraag is alleen hoe ze gefinancierd zullen worden en in welke mate vraagstukken vanuit de topsectoren terug te vinden zullen zijn in de agenda. De beste vragen moeten overblijven. We geven geen garanties, helemaal niet.”

Duisenberg krijgt antwoord

Op de scherpte van het proces en de keuzes waren vanuit de politiek al enige kritische tonen te horen. Pieter Duisenberg (VVD) vroeg zich af of het niet allemaal te vrijblijvend en onhelder zou worden. Rinnooy Kan deelt die vrees allerminst. “De agenda zal wel keuzes móeten maken, want er zijn ongetwijfeld meer dan honderd vragen in het land en zeker ook meer dan tien thema’s waar wij mee zullen komen. Dat betekent ook dat Nederland niet alles kan doen, we moeten met deze agenda ook kijken wat Nederland te bieden heeft. Alleen al langs deze lijn zitten er in dit proces allemaal selecties ‘verstopt’.” Beatrice de Graaf benadrukt daar bovendien nog bij, dat “het maken van keuzes op dit moment vooral van onderop komt. Want het gaat nu vooral om de keuzes die mensen zelf maken om vragen in te dienen.”

Terwijl de agenda in de maak is, wordt de strategische agenda Hoger Onderwijs deze zomer gepresenteerd door minister Bussemaker. Dat roept de vraag op of en hoe deze lange termijn visies op elkaar gaan aansluiten en hoe dat zal gebeuren. “Op dit moment zijn er twee processen die elk op een heel eigen manier zijn vorm gegeven. Het proces van de Wetenschapsagenda heeft het ministerie uitbesteed aan de kenniscoalitie en twee co-voorzitters. Het andere proces houdt OCW zelf in de hand. Je mag hopen dat er op een gegeven moment verbindingen worden gelegd tussen onderwijs en onderzoek. Dat kan niet zonder elkaar,” zegt De Graaf. “Wij zullen daar mogelijk in een soort laatste paragraaf wel voor pleiten, maar het is niet onze opdracht, dus daar gaan wij niet over.”

Nederland én Europa

Wat er na de lancering van de Wetenschapsagenda gaat gebeuren doet Rinnooy Kan in elk geval  oude denkpatronen en grenzen los laten. “I have a dream. En mijn droom is dat we er echt iets moois van maken en dat andere Europese landen dat leuk zullen vinden en dat we over een paar jaar in heel Europa soortgelijke processen zullen zien.”

Op de vraag of er bijvoorbeeld vanuit het Nederlands EU-voorzitterschap van begin 2016 een Europese Wetenschapsagenda zou moeten ontstaan, reageert hij opgetogen. “Dat lijkt me nou een geweldig idee, stel je nou toch eens voor met 500 miljoen Europeanen.” Beatrice de Graaf ziet haar werk allereerst als een opdracht die “iets hoopvols moet zijn. Deze agenda is een middel om alle wetenschappelijke zorgen, vragen en kwesties van een groter podium en van een nog grotere legitimiteit te voorzien en daar hoort ook geld bij, zo niet linksom dan maar rechtsom.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK