De angst voor oranje stoplichten

Nieuws | de redactie
16 juni 2015 | “Stop met mid-term reviews en dat soort gedoe. Alstublieft zeg.” Karl Dittrich debatteert met zijn opvolger bij de NVAO, Anne Flierman. Zij kruisen de degens over vragen als ‘waarom is wat goed was bij kwaliteitszorg nu ineens fout?’ Gaan WO en HBO wel merken dat de borgingslast omlaag gaat?

NVAO-voorzitter Anne Flierman ging de dialoog aan met zijn voorganger Karl Dittrich, die nu de VSNU voorzit. Hun gesprek begon met een universiteit die zij beide goed kennen als oud-bestuurder en oud-voorzitter van het college: Maastricht.

Daar was de accreditatie van de geesteswetenschappen een jaar geleden hard aangekomen. Zes van de zeven opleidingen waren als ontoereikend beoordeeld en moesten in een herstelperiode hun zaken op orde zien te brengen. Na een fase van boosheid en zelfs enige ‘denial’ is ook daar het rouwproces na herstel voluit in gang. Wat leert ons dat?

De kritiek vanuit het WO op het accreditatiestelsel is dat het niet doet wat het moet doen. Maastricht laat toch eigenlijk zien dat het zelfs in heel moeilijke situaties universiteiten toch weer op het goede pad kan brengen? Dat alfa-rouwproces is toch een beoogde uitkomst?

Karl Dittrich: “Het is heel goed en relevant voor een opleiding om eens in de zoveel jaar de balans op te maken. Het is verstandig voor elke universiteit om je mensen te laten kijken naar je ambities en hoe je die waar maakt. Daar moeten ook zeker externen bij zijn.

Maar die ambities kunnen ook anderen zijn dan die zijn vastgelegd in accreditatiekaders. Wat ik ideaal zou vinden, is dat een academische gemeenschap in een opleiding of breder zelf zou nadenken over wat hun doelen zijn en hoe en waarop beoordeeld willen worden.

De kritiek op het huidige stelsel is niet om de deur dicht te houden. Ik wil die deuren openzetten, een cultuur van academische openheid is ook nodig met meer eigenaarschap. Als je zelf bepaalt ‘dat zijn onze ambities’ dan bevordert dat het eigenaarschap van docenten en onderzoekers. Ik ben betrekkelijk simpel hierin. Ik denk dat onze mensen verrekt goed weten wat academische kwaliteit en goed onderwijs zijn.”

Anne Flierman: “Ik herken dat echt, wat je in dat Maastrichtse artikel leest. Slecht nieuws leidt tot een soort rouwproces van eerst ontkenning en bozigheid. Na een tijdje –  dat duurt even natuurlijk – komt er dan een besef van ‘tja, ze hadden ook wel een punt…’. Je ziet in dat stuk ook duidelijk dat men gaat beseffen dat het de eigen keuzes waren die men zelf maakte die tot kritische conclusies moesten leidden.

Dat toont nog eens het ongelofelijke belang van transparantie. De minister wil deze ook in een nieuwe opzet, waarin instellingsaccreditatie een plek krijgt, handhaven. Terecht.

Karl wijst daarbij op meer eigenaarschap. Dat is toch allereerst een zaak van instellingen zelf. “Men mag daar nadrukkelijk eigen keuzes maken bij beoordelingen en accreditaties. Standaard 1 in het kader gaat juist daarover: ‘geef aan wat ú wilt bereiken, wat u zelf ambieert met dit hoger onderwijsaanbod.’

Neem European studies bijvoorbeeld, dat kun je heel divers opzetten: van sterk juridisch getint tot zeer cultureel georiënteerd of ook als professionele voorbereiding op een functie in Brussel. Die invulling en ambitie moet je als universiteit zelf wel goed  invullen en definiëren. Bij de accreditatie van de geesteswetenschappen miste je bij sommige opleidingen het eigenaarschap. Panels spraken van  ‘buffetopleidingen’.  Bij dergelijke opleidingen met veel, te veel keuzeruimte voor studenten zonder zo’n helder eigen profiel, en ook zonder boegbeeld die de trein trekt en richting geeft, kan het misgaan.”

Dittrich: “Transparantie, daar ben ik ook voor, geen misverstand. Maar ik stel vast dat er nu angst in het stelsel is gekropen. Visitaties en accreditaties waren bedoeld voor het aanreiken van verbeteringen en niet verantwoording. Dat verbeteraspect is op de achtergrond geraakt ten faveure van de beoordeling. Ik snap wel dat daar een aantal politieke logische redenen voor waren, maar daardoor is die angst in het stelsel groter geworden.

Dat was niet zo bedoeld. Maar er is minder ruimte gekomen voor het goede gesprek onderling hierdoor. Niet ‘er is een probleem en hoe zal ik dat met de collega’s bespreken en verbeteringen daarvoor zoeken’, maar meer ‘laten we nou maar zoveel mogelijk aan alle regeltjes en standaarden voldoen en zien dat we in elk geval niet nat gaan.’

Als je een oranjestoplicht krijgt bij een opleiding en afspraken vastlegt over een verbeterperiode dan is dat op zichzelf helemaal niet verkeerd. Maar het is zo niet gaan werken en dat is slecht. Dat oranje stoplicht werd al snel een rood sein. De framing werd ‘ze zijn daar niet goed’, ‘het zit dus helemaal fout op die universiteit’.

Het leidt zo niet tot verbetering, maar tot reacties van stakeholders van de buitenwacht à la ‘weg ermee’. Angst die zo vanbuiten op opleidingen afkomt maakt dat goede gesprek heel moeizaam. We moeten een verbetercultuur terugkrijgen in plaats van een afrekencultuur. Hoe men het in Maastricht nu dus oppakt is daarin wel een positief signaal, vind ik.”

Flierman: “Die spanning tussen verantwoorden en verbeteren herkennen wij wel. Het is ook soms bij ons zelf lastig om de verbetersuggesties in rapportages niet te snel te interpreteren als tekortkomingen die geconstateerd zouden zijn. Theoretisch kun je wel zeggen dat die twee functies van de beoordeling niet te scheiden zijn, maar daar komen we niet veel verder mee. De werkelijkheid is dat je die twee moet leren onderscheiden. Niettemin blijven beide perspectieven belangrijk: de samenleving investeert jaarlijks miljarden in het hoger onderwijs en  dus moet er verantwoording  worden geleverd over  de besteding van middelen en de daarmee  geleverde prestaties.

De angst voor prestigeverlies speelt soms echt een dramatische rol. Wij hebben brieven gehad van instellingen over hun beoordeling in de trant van ‘Wij willen alles doen wat jullie zeggen, maar maak het niet openbaar alstublieft.’ Dat kan dus echt niet, he?”

Die opvatting deelt u dan met zowel Hans de Boer namens de werkgevers als Tom Hoven namens de studenten. Zij hechten sterk aan het voortbestaan van opleidingsaccreditaties omdat hun achterbannen om hen moverende redenen willen weten waar ze aan toe zijn met de geleverde kwaliteit. Niet alleen op stelselniveau of bij de borging binnen een instelling als geheel. Daar kunnen universiteiten toch niet omheen?

Dittrich: “Dan merk ik op richting Hans de Boer: ‘je spreekt over het hoger onderwijs als of het één pot nat is.’ De werkgevers moeten kijken wat ze nu precies bedoelen met die eis. Dit is wel heel grote stappen en snel thuis.

Voor het HBO speelt die vraag naar de beoordeling van de geleverde kwaliteit en competenties voor beroepen en de arbeidsmarkt bij verschillende opleidingen misschien meer. Tot nu toe merk ik alleen maar dat de arbeidsmarkt buitengewoon tevreden is en ook kan zijn met de Nederlandse afgestudeerden. Het probleem van Hans de Boer is mij niet helder. Als er al een probleem is.

Tegelijkertijd is VNO-NCW toch ook de kampioen lastenverlichting en minder regels. Laten we het daar liever over hebben, denk ik dan. Op dat punt zou ik hem graag bijvallen. Een efficiënte inzet van middelen op dit gebied van kwaliteitsbeoordeling lijkt mij nogal nuttig.”

Flierman: “Wie denkt dat als hij inzet op instellingsaccreditatie de lastendruk substantieel verminderd zal worden, gaat bedrogen uitkomen. Heb daar nou niet te hoge verwachtingen van.

Dittrich: “Op het hogere niveau van de instelling misschien niet, maar op opleidingsniveau toch zeker wel.

Flierman: “Ik voorspel dat bij instellingsaccreditaties het bestuur van de universiteit zelf voluit in stelling zal worden gebracht als verantwoordelijke. Dat zie ik als één van de aantrekkelijke kanten. Dat bestuur zal ten volle de verantwoordelijkheid gaan nemen voor de kwaliteit, men is dan ook integraal de verantwoordelijke. Wie dus meedoet met de pilot zal er gebrand op zijn hier merkbaar en compleet in control te zijn. Hun opleidingen gaan dat merken. Die zullen veel moeten ‘leveren’ om die integrale greep op kwaliteit waar te maken. De besturen zullen zich willen bewijzen.”

Dittrich: “Ja, dat snap ik. De instellingsbesturen zullen voor een deel over hun angst voor prestigeverlies moeten willen springen. Als men dat niet durft, zal het stelsel zo gaan werken dat niet de buitenwacht  – zoals de NVAO –  de steen des aanstoot is, maar het CvB. Daarom zal bij de stap naar instellingsaccreditatie ook de Raad van Toezicht zich duidelijk moeten manifesteren.”

Flierman: “Men zal heel kritisch op zichzelf moeten zijn en ook de RvT zal moeten bezien of de instelling er wel aan toe is om die stap te zetten. De vraag is in kern toch deze: ‘wij willen meer autonomie en kunnen wij die dan ook aan?’ In het HBO zijn er veel instellingen die zeggen dat zij dit nog niet zien zitten, ook omdat zij die parameter van de externe toetsing van de opleidingen nodig vinden in de relatie met hun afnemend veld.

Ik heb er al vaker voor gepleit dat de RvT zich echt ontwikkelt tot een inhoudelijk gerichte toezichthouder. Het is meer dan het benoemen van CvB-leden en het tekenen van de jaarrekening, dunkt me. In de zorg ben ik zelf toezichthouder en daar is het ondenkbaar dat zaken die met kwaliteit en veiligheid te maken hebben niet uitgebreid besproken binnen de raad.”

Dittrich: “Dit is een neveneffect van deze ontwikkeling van de kwaliteitszorg. Ik vind dat pure winst, overigens.”

Bij instellingsaccreditatie blijft trouwens wel degelijk de beoordeling van opleidingen bestaan. Je kunt in een kwaliteitscultuur binnen een instelling niet zonder dat goede gesprek, niet zonder voortdurende, meer horizontale interactie over ambities, resultaten en kwaliteit. Eens in de zes jaar doe je dat extra met bijvoorbeeld met buitenstaanders die meekijken.

En dan stop je dus met mid-termreviews en dat soort gedoe. Alstublieft zeg.”

Maar dat doen instellingen toch zelf? De LSVb wijst er steeds fijntjes op dat de papierbergen bij borging veelal door opleidingen en besturen zelf worden gegeneerd, niet door voorschriften of toetsingskaders.

Dittrich: “Dat gebeurt, zeker. Die mid-termreviews staan nergens voorgeschreven, dat klopt. De pilot en de nieuwe opzet zijn dan ook een prima moment om te stoppen met zulke dingen.

We hebben al het stevigste stelsel van kwaliteitsborging en accreditatie ter wereld. Ik ben in de wereld nergens nog een stelsel tegengekomen dat zo omvattend is. Als je door de oogharen kijkt zie je dat er wereldwijd zo’n 500 echt gerespecteerde universiteiten zijn. Daar zitten die van ons allemaal tussen. Dat is een fantastische prestatie, dus ik zou me niet teveel zorgen maken of de kwaliteit hier bij ons wel op peil zou blijven. “

Flierman: “Maar daarbinnen kennen we ook een enorme differentiatie aan opleidingen en kwaliteit tussen de verschillende instellingen. Verscheidenheid ambiëren we ook, maar dan moet je die dus wel blijven volgen en valideren. Je raakt met instellingsaccreditatie bovendien de specifieke gerichte kwaliteitskeurmerken voor de opleidingen en hun eigenheid kwijt. “

Dittrich: “Ik vind dat niet zo erg, als die zouden verdwijnen. Zo’n extra aantekening voor kleinschalig onderwijs of internationalisering is niet zo wezenlijk.”

Flierman: “Daar kun je je wel eens lelijk in vergissen. Ze worden in allerlei kennissectoren juist hogelijk gewaardeerd, ook als extra benchmark voor de organisatie. Er zijn instellingen die bewust beleid erop voeren om ten minste x aantal van hun opleidingen met ‘goed’ te doen beoordelen. In de kunstopleidingen is het zowat een drama als je beoordeling minder is dan ‘excellent’!

De differentiaties die huidige accreditaties in het stelsel mogelijk maken, hebben echt een meerwaarde. We hebben toch met elkaar, zie Veerman, de ambitie juist uitgesproken meer verscheidenheid en profiel zichtbaar te maken?”

Instellingsaccreditatie wordt nu via een pilot uitgetest. Dat is anders dan in Vlaanderen. In Nederland voeren straks nog drie wegen naar Rome, bij de zuiderburen is straks één pelgrimsroute overgebleven.

Dittrich: “Vlaanderen doet hier een hele gok door in één keer als geheel over te stappen naar instellingsaccreditatie en het opschorten van accreditaties van opleidingen. Waarom ik dat vind? Omdat ze daar niet hebben kunnen droogzwemmen, zoals met de instellingstoets oorspronkelijk het doel was. Wij hebben dat wel kunnen doen. De ITK blijkt echt een belangrijke tussenstap en leerproces te zijn geweest, om die volgende stap nu te durven zetten.”

De pilot is dus eigenlijk het Hollandse droogzwemmen?

Dittrich: “Helaas vervult die inderdaad die rol. Wij wilden dat meteen heel het systeem langs die weg zou gaan lopen. Ik hoop nog steeds dat het zo zal kunnen gaan en alle instellingen mee kunnen doen aan de pilot.”

Flierman: “Dat de ITK goed heeft gewerkt, noteer ik ook. Bovendien heeft nog niet iedereen kunnen oefenen met dat droogzwemmen. Er zijn nu 34 instellingen door die toets gegaan, tien daarvan haalden deze niet in één keer bovendien. Je moet dit stevig doen. Instellingsaccreditatie, waarbij het ‘vangnet’ van de opleidingsbeoordeling wegvalt,  is dus al helemaal een serieuze zaak.

De universiteiten zullen daarom moeten beseffen dat niet iedereen de instellingsaccreditatie meteen zal weten te ‘halen’. Dat zal ook zeer serieus moeten gebeuren.  Wie hier aan mee wil gaan doen, zullen vooraf zeer serieus moeten afwegen of men daar echt aan toe is. Kijk goed in de spiegel voordat je daartoe besluit.”

Minister Bussemaker wil de lasten verlichten door borgingszaken in één loket bijeen te brengen. Zou dat al niet veel helpen?

Flierman: “Bij zulke dingen zeg ik altijd ‘structure follows strategy’. Het is altijd beter eerst te kijken wat je eigenlijk wilt en daarna te bezien wat daar voor nodig is. Misschien kunnen de aandachtspunten waar de Review Commissie HO naar kijkt heel goed onderdeel worden van de instellingsaccreditatie. Maar kijk dan altijd eerst naar de inhoud.”

Dittrich: “Wij willen meer autonomie en daar kan dat ene loket bij passen. Neem nou de toetsing van de macro doelmatigheid. Laat dat toch vervallen. De sector kan die verantwoordelijkheid echt zelf wel aan. Nu is het vooral een hoop gezeur, dat er toe leidt dat bij nieuwe initiatieven van een andere instelling men daar naar grijpt om te kunnen zeggen: dat moest maar niet daar!

Dit land is gewoon te klein om elkaar de tent uit te vechten, dus moet je het bestel ook niet zo optuigen dat we dat toch allemaal gaan doen. Ik hoop dat er een volwassener stelsel kan komen. “

Flierman: “ Dat vermogen van de sector zelf om beslissingen te nemen op zulke punten, daar ben ik nog niet direct zo optimistisch over. Ik heb in het verleden, ook in mijn Twentse tijd en de 3TU, te vaak gezien hoe lastig dat was. Ik hoop echt dat de sector de komende tijd laat zien dat ze die verantwoordelijkheid kan waarmaken.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK