Gedragen kwaliteit, niet opgelegde

Nieuws | de redactie
3 juni 2015 | Heel behoorlijk onderwijs kan beslist veel beter. “Dit wordt geen klaagcongres,” zegt Roel in ’t Veld over Kwaliteit van Onderwijs op 25 juni. “Ik geef nu 53 jaar les intussen en het blijft storend dat het gesprek over onderwijs zo slecht is, terwijl het onderwijs dat zelf zeker niet is.”

De HO-kenner, beleidsmaker en docent van velen wil het congres dat hij initieerde vooral over “heel het onderwijs laten gaan. We praten er veel over, maar kijken toch erg weinig naar het geheel. Het beleid en de discussies zijn sterk gesegmenteerd. Het essay van Ria Bronneman voor het congres gaat daar erg goed op in.”

Overgangen die niet deugen

Deze versplintering acht In ’t Veld “een zeer groot manco. Waarom? Allereerst omdat juist de overgangen in het onderwijsbestel niet deugen. Dan zou je met zijn allen toch moeten willen kijken naar wat die segmenten bepaalt en belemmerend maakt voor talent?”

“Juist de belangrijkste emancipatie route in dat bestel en tussen die segmenten gaat niet goed. Bij de overgang MBO-HBO was bij velen het beeld, dat de doorstroom goed op gang was gekomen, vooral bijvoorbeeld bij de allochtone meisjes. Niet dus. De cijfers van de laatste vijf jaar zijn dramatisch. Op het congres zullen we deze actuele trends onversneden laten zien. Eén gegeven nu vast: na 5 jaar in het HBO heeft 34% van de allochtone meisjes en 20% van de allochtone jongens een diploma gehaald.”

“Daar komt nog bij dat dit percentage in 5 jaar zeer sterk is gedaald. Bij de autochtone MBO’ers trouwens ook, maar minder fors en naar een niveau dat rond 45 à 50% ligt. Evenmin goed dus.”

Het heeft zijn tijd gehad

In ’t Veld heeft als kickoff van het congres als een van de essayisten van de ‘opwarm en debatsite’ daarom twee stukken gepubliceerd. “Een over de vraag die we vanuit zulke trends moeten willen stellen over wat mij eigenlijk ‘kwaliteit’ vinden. En een stuk over de onvoorspelbaarheid van de arbeidsmarkt en de enorme gevolgen die dat heeft voor VMBO-MBO-HBO routes en die voor eigenlijk elke student van nu.”

“We zullen die routes moeten  differentiëren en optimaliseren, dat is zeer evident. Wat we nu doen werkt met meer, heeft zijn tijd gehad. Dit betekent onder meer dat elke instelling aan beide kanten van zijn rol moet leven optimaliseren: zowel bij de toestroom van jongeren naar de opleidingen, als bij de uitstroom van de opleidingen naar de samenleving en vervolgonderwijs. Je kunt niet net doen of een van die twee vooral de zaak van een ander is. ROC’s moeten dus zelf bezig zijn met de versterking van de kennis van hun studenten in het HBO en omgekeerd ook het HBO met de kansen van die MBO’ers.”

Geen wolven in het bos

Aan zulke knelpunten en oplossingen in de praktijk moeten de deelnemers van het congres op 25 juni in Nieuwegein zelf gaan werken. Allereerst door hen reflecties vooraf op het werk van de essayisten als docent Erik van ’t Zelfde, lector Frans de Vijlder, onderzoeker Ria Bronneman en denkers als Philip Dochy en Gert Biesta.

“Wij doen dit niet omdat we meehuilen met de wolven in het bos. ‘Oh was is het allemaal slecht.’ Het onderwijs is in ons land heel behoorlijk en kán beslist veel beter. Het storende is alleen dat het gesprek daarover zo slecht is en als je loopt te klagen daarover doe je meteen al mee aan de verdere verslechtering van de kwaliteit van het discours.”

Vandaar de opbouw van essays – reflectie – congres – publicatie. Dit is een poging tot “verheldering en onderbouwing van wat beweerd wordt. Daar mogen weleens vragen bijgesteld worden, daar worden we niet slechter van. Pikant voorbeeld is dat in een reeks van landen er een negatieve correlatie is tussen het aantal lesuren en de prestaties van instellingen. Nou, daar wil ik met onderwijsmensen en beleidsmakers toch wel eens over door denken…”

Steeds kleinere lerarenbanen

Uit de internationale analyses komt steeds naar voren dat de kwaliteit van leraren essentieel is. In ’t Veld noemt dit zonder omhalen “een cruciale variabele voor kwaliteit van onderwijs.” Maar ook hier ziet hij aanleidingen om het gesprek een slag dieper en verder te voeren. “Als die kwaliteit zo wezenlijk is – en dat is zij – dan is het toch wel een punt van discussie of het wel slim is dat we een gemiddelde aanstelling van de docent kennen die ver onder de 1.0 ligt? Dan kun je wel zeggen dat de Nederlandse leraar een prima salarisniveau kent, maar feitelijk is het welvaartsniveau van die docent op deze manier nogal laag. We zien in het primair onderwijs die trend naar nog kleinere aanstellingen zich verder versterken. Vinden we dat bevorderlijk voor de kwaliteit?”

Zo geven feiten, cijfers en analyses – zoals die in de essays – veel redenen tot herijking van wat we in ons land ‘onderwijskwaliteit’ achten. In ’t Veld pleit daarbij voor veel meer verscheidenheid, zoals de essayisten dat ik hun werk ook laten zien. “We moeten geen eenvormige kwaliteitsdefinitie willen. Inhoudelijk is dat onzinnig trouwens en ten diepste ook anti-democratisch. Je zult moeten aanvaarden dat anderen anders denken over kwaliteit en de normen daarvoor”

“Waar het om gaat is dat je – ook in je school – handelingswijzen vindt en vormt, die zo’n verscheidenheid aan duiding van kwaliteit ruimte geven. Zo krijg je een gedragen kwaliteit in plaats van een opgelegde en dat past juist bij een participatiesamenleving.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK