Welke soort vraag?

Nieuws | de redactie
30 juni 2015 | Welk type vragen zou de Nationale Wetenschapsagenda eigenlijk moeten stellen? Daan Andriessen (lector Hogeschool Utrecht) onderscheidt in de 248 hoofdvragen uit de agenda verschillende manieren van vragen stellen. Hij concludeert: “de NWA bevat voor een groot deel ontwerpende vragen.”

U leest het opinieartikel van Daan Andriessen hieronder

248 grote vragen

  1. Hoe reguleren mensen agressie, conflicten en samenwerking binnen en tussen groepen en samenlevingen?
  2. Hoe is het beeld van wetenschap veranderd?
  3. Wat is kwaliteit van leven?
  4. Hoe objectief zijn canons?
  5. Waarom doen wij wat we doen, zijn we wat zijn en welke factoren beïnvloeden ons gedrag?
  6. Hoe kunnen we energie efficiënt opslaan en transporteren?

Dit zijn zes van de 248 hoofdvragen uit de Nationale Wetenschapsagenda in wording. Naar welke soort kennis is deze agenda opzoek? Wat willen wetenschap en publiek die de vragen hebben ingediend weten? En welke soort vragen zouden we moeten stellen?

Minister Bussemaker van OCW geeft in haar Wetenschapsvisie 2025 aan dat het wetenschappelijk onderzoek in Nederland meer focus nodig heeft, meer multidisciplinair zal moeten zijn en dat de samenleving meer invloed krijgt op de onderwerpen die worden onderzocht. Om dat te bereiken is een proces gestart dat moet leiden tot een Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Afgelopen maanden kon iedereen vragen indienen die wetenschap zou moeten beantwoorden.

Er werd op 1.500 vragen gerekend, er zijn er 11.700 ingediend. Met behulp van taalkundige software zijn de vragen geordend in groepen van bij elkaar passende vragen. Vijf jury’s zijn per wetenschapsgebied alle vragen in clusters gaan indelen en ieder cluster kreeg een hoofdvraag. Half juni zijn alle clustervragen besproken in drie grote werkconferenties.

Het belang van een goede vraag

Het stellen van vragen is de kernactiviteit van wetenschap. Veel onderzoekstijd gaat zitten in het bepalen van de juiste vraag, immers de vraag die je stelt bepaalt het antwoord dat je krijgt. Het stellen van goede vragen blijkt in de praktijk echter razend moeilijk. De helaas veel te vroeg overleden methodoloog Heinze Oost (1999) toonde aan dat in twee jaargangen dissertaties van de Universiteit Utrecht 75% van dissertaties geen hoofdvraag bevatte die voldeed aan de criteria voor een goede vraag. En dat waren toch mensen die succesvol waren gepromoveerd.

De vraag bepaalt het antwoord en het soort vraag bepaalt het soort antwoord dat wetenschappelijk onderzoek oplevert. Daarom is het interessant te kijken welke soort vragen de Nationale wetenschapsagenda stelt. Het is van belang ons af te vragen of deze vragen het soort antwoorden opleveren waar wij de komende zeven jaar (de looptijd van de NWA) behoefte aan hebben.

Er zijn maar zes soorten vragen

Kijk nog eens naar de zes vragen aan het begin van dit artikel. Niet alleen zijn ze qua onderwerp verschillend, ze leveren ieder ook een verschillend soort antwoord op. De eerste vraag levert een beschrijving op hoe iets nu plaats vindt. De tweede vraag levert een vergelijking op tussen hoe iets vroeger was en hoe het nu is. De derde vraag levert een definitie op. De vierde vraag leidt tot een oordeel. De vijfde vraag levert een verklaring op en de laatste vraag leidt tot een ontwerp van een oplossing.

Welke soorten antwoorden willen wij van de wetenschap? Willen we beschrijvingen? Willen we verklaringen? Willen we oplossingen voor problemen? En wat mogen we verwachten van de wetenschap? Dat zijn bij de samenstelling van de NWA cruciale vragen. En zijn ook vragen waar de meningen sterk over verdeeld zijn. Sommige wetenschappers benadrukken dat wetenschap vooral bedoeld is om de fundamentelere vragen te beantwoorden. Daarmee worden dan vooral beschrijvende (hoe ziet iets in elkaar?) en verklarende (waardoor wordt iets veroorzaakt?) vragen bedoeld. Anderen vinden dat de wetenschap vooral ontwikkelingen en vanzelfsprekendheden aan de kaak moeten stellen. Zij pleiten voor normerende en evaluatieve vragen (is dit wel goed?). Weer anderen vinden dat wetenschap vooral moet helpen oplossingen te vinden voor problemen uit de praktijk en stellen ontwerpende vragen centraal (op welke wijze kunnen we dit verbeteren?).

Figuur1andriessen

De NWA bevat voor een groot deel ontwerpende vragen

Wat is tot nu toe de oriëntatie van de vragen in de NWA? Welke soorten vragen worden er gesteld? Om daar achter te komen heb ik alle 248 hoofdvragen gecodeerd naar onderzoeksfunctie. Het idee van onderzoeksfuncties is ontwikkeld door Heinze Oost en helder opgeschreven in een boekje van Oost en Markenhof (2002). Oost en Markenhof beweren dat je in de wetenschap maar zes soorten vragen kan stellen. Ze hebben het dan over de onderzoeksfunctie van de vraag: beschrijven, vergelijken, definiëren, evalueren, verklaren en ontwerpen. Deze opsomming komt overeen met de zes voorbeelden hier boven. Het eerste voorbeeld is een beschrijvende vraag, het tweede een vergelijkende, het derde een definiërende, het vierde een evaluerende, het vijfde voorbeeld is een verklarende vraag en het laatste voorbeeld een ontwerpende vraag.

Tijdens het coderen kwam ik nog twee andere soorten vragen tegen. De eerste soort stelt een vraag over de toekomst, zoals Gaat digitalisering ons erfgoed redden? De onderzoeksfunctie hiervan is voorspellen. Volgens Oost en Markenhof is voorspellen een variant van verklaren, daarom heb ik voorspellende vragen bij de verklarende vragen gevoegd. De tweede soort vragen zijn vragen naar normen zoals Welke mate van verantwoordelijkheid en vrijheid hebben mensen? Oost en Markenhof noemen deze soort niet, mogelijk omdat zij vinden dat wetenschap daar geen uitspraak over kan doen. Binnen de geesteswetenschappen wordt daar echter anders over gedacht. Deze normerende vragen lijken op evaluerende vragen daarom heb ik die twee samen gevoegd.

Bij het coderen blijkt al snel dat veel vragen meervoudige vragen zijn met twee of drie vragen in één zin, zoals Hoe en waarom doen dieren wat ze doen? Deze zin bevat een beschrijvende en een verklarende vraag. Daarom bevatten de 248 hoofdvragen in totaal 289 vragen.

De uitkomst van de analyse is te zien in figuur 1. Dit is een verrassende uitkomst. Persoonlijk had ik verwacht dat de vragen veel meer gericht zouden zijn op ‘fundamenteel inzicht’, dus op beschrijven, vergelijken, definiëren en verklaren maar dat betreft slechts 35% van de vragen.  Het merendeel van de vragen is ontwerpend van aard én, blijkt uit nadere analyse, voor het grootste deel niet om theoretische problemen maar om praktijkproblemen op te lossen. Daarmee vraagt de NWA op dit moment voor een groot deel om praktijkgericht onderzoek: onderzoek waarvan de vraagstelling voortkomt uit de praktijk en waarvan het resultaat direct in de praktijk toepasbaar is (Andriessen, 2014).

Wetenschapsgebieden verschillen in oriëntatie 

Niet ieder wetenschapsgebied heeft evenveel vragen in de NWA dus het bovenstaande beeld kan vertekend zijn. Figuur 2 geeft de verdeling weer per wetenschapsgebied. 

Figuur2andriessen

Hieruit blijken inderdaad grote verschillen in onderzoeksfunctie per wetenschapsgebied. De verschillen passen overigens heel goed bij de aard van de wetenschapsgebieden. De geesteswetenschappen bevatten veel meer ‘fundamentele’ vragen terwijl de technische wetenschappen vrijwel alleen ontwerpende vragen op de NWA hebben. Desondanks zijn bij vier van de vijf wetenschapsgebieden de ontwerpende vragen in de meerderheid.

Vragen kennen een hiërarchie 

Het mooie van de indeling van Oost en Markenhof is dat deze ook wijst naar de deelvragen die je moet beantwoorden om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Zo zal je als je zaken met elkaar wilt kunnen vergelijken deze eerst moeten beschrijven. Om te kunnen evalueren zal je een situatie moeten vergelijken met een norm, om te kunnen ontwerpen zal je eerst moeten evalueren of een situatie wel verbetering behoeft en zal je moeten verklaren wat de oorzaken van het probleem zijn. De onderzoeksfunctie vormen dus een hiërarchie: 1) definiëren, 2) beschrijven, 3) vergelijken, 4) evalueren, 5) verklaren en 6) ontwerpen.

Sommige hoofdvragen uit de NWA hanteren die hiërarchie expliciet, bijvoorbeeld: Hoe kunnen we het probleem van overgewicht en obesitas beter begrijpen en voorkomen? Het begrijpen (verklaren) is voorwaarde om vervolgens iets te kunnen verzinnen (ontwerpen) om het te voorkomen. 28% van de hoofdvragen heeft deze gelaagde structuur. Eén vraag heeft zelfs drie onderzoeksfuncties: Welke invloed hebben natuur en milieu op het welzijn van mensen, wat verklaart milieugedrag, en welke interventies zijn effectief en acceptabel om milieuvriendelijk gedrag te stimuleren? De eerste twee vragen zijn allebei verklarend en de laatste vraag is ontwerpend en tegelijk evaluerend.

Betere samenwerking door een evenwichtige set van vragen 

De hiërarchie van onderzoeksfuncties wijst erop dat in veel gevallen vrijwel alle onderzoeksfunctie noodzakelijk zijn in goed onderzoek. Ik geef Carlo Ierna, een van de deelnemers aan de eerste wekconferentie, dan ook helemaal gelijk toen hij verzuchte dat veel vragen uit gaan van verborgen aannames die eigenlijk ook in vraag gesteld zouden moeten worden. Hij geeft als voorbeeld de vraag  Hoe kunnen we onze verhouding tot ecosystemen en dieren herzien? Deze ontwerpende vraag slaat drie vragen over: de vraag over hoe onze verhouding is en is geweest (beschrijven), de vraag wat daar nu mis mee is (evalueren), alsook de vraag hoe dat komt (verklaren).

Daarmee wordt duidelijk dat in het debat dat ik hier boven heb aangehaald over welke soorten antwoorden wij van de wetenschap willen alle partijen gelijk hebben. We hebben antwoorden nodig op fundamentele vragen (beschrijven, vergelijken, definiëren en verklaren), op axiologische vragen (evalueren en normeren) en op praktische vragen (ontwerpen).

Hoe nu verder met de NWA?

Welke soorten vragen zou de NWA moeten stellen? De doelstelling van de NWA is het vergroten van de samenwerking in de wetenschap. Dat betekent dat per topic fundamentele, axiologische en praktische vragen in samenhang moeten worden gesteld. Door per cluster deze drie typen vragen te stellen kan de NWA een brug slaan tussen de verschillende wetenschapsgebieden en wetenschapsopvattingen en kan de samenwerking tussen wetenschappers en instituties worden bevorderd.

Denk bijvoorbeeld aan de samenwerking tussen universiteiten – die zich van huis uit op de meer fundamentele en axiologische vragen richten –  en de hogescholen en technische universiteiten, die zich meer richten op de praktische vragen. Tevens kan bevorderd worden dat wetenschap niet alleen wordt ingezet voor probleemoplossing maar ook voor verdieping en onderbouwing, én dat tegelijkertijd wetenschap direct bijdraagt aan de oplossing van grote maatschappelijke vraagstukken.

Bronnen

Andriessen, D. (2014). Praktisch relevant en methodisch grondig; dimensies van onderzoek in het hbo. Utrecht: Hogeschool Utrecht.

Oost, H. (1999). De kwaliteit van probleemstellingen in dissertaties (The quality of research problems in dissertations). Doctoral dissertation, University of Utrecht, Utrecht: IVLOS Reeks.

Oost, H., & Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HBUitgevers.

Daan Andriessen is Lector Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek bij de Hogeschool Utrecht

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK