Geen zorg over te veel lenen

Nieuws | de redactie
19 augustus 2015 | OCW erkent dat niet precies duidelijk is wat de opbrengsten zullen zijn van het studievoorschot. Het is niet echt te voorspellen hoeveel studieschulden worden terugbetaald, maar dit heeft dan geen effect op de HO-investeringen, meldt Bussemaker in antwoord op Kamervragen.

Afgelopen juli heeft Michel Rog (CDA) vragen gesteld naar aanleiding van een analyse van het Nibud dat studenten meer zouden gaan lenen dan ze nodig zouden hebben voor hun studie. De schulden zouden dan nodeloos hoog worden en het risico op wanbetaling sterk toenemen op termijn. Rog stelde deze vragen nu hypotheekverstrekkers studenten adviseren maximaal te lenen bij DUO voor de aankoop van een huis.

Minder voordeel dan gedacht

In haar antwoorden relativeert Bussemaker de Nibud-cijfers. “Ik heb gezien dat het Nibud stelt dat een derde van de lenende studenten leent om later geld achter de hand te hebben, waarbij 10% denkt aan het kopen van een woning. Het Nibud vermeldt ook dat 36% van de studenten leent: dus van alle studenten leent 12% om later geld achter de hand te hebben en 3,6% doet dat met het oog op een koophuis. Daarmee moet ook gezegd worden dat 88% van de studenten dus niet meer leent dan nodig en 96,4% niet leent om later een huis te kopen.”

De minister spreekt tegen dat maximaal lenen veel voordeel oplevert. “Het opbouwen van een onnodig hoge studieschuld levert minder voordeel op dan wel wordt gedacht. Er lijkt namelijk geen substantiële prikkel te bestaan om fors te lenen. De rente op een spaarrekening is beperkt hoger dan de rente op de studielening. Bovendien bouwt een eventueel rentevoordeel zich pas langzaam op, omdat er niet in een keer veel geleend kan worden maar een gelimiteerd bedrag per maand.”

De minister benadrukt dat het lenen via DUO uitdrukkelijk bedoeld is als studievoorschot, maar zulke oogmerken controleren kan zij niet. “De voorzieningen in de studiefinanciering zijn uitdrukkelijk bedoeld voor de kosten die de student maakt tijdens zijn studie, inclusief de kosten voor zijn levensonderhoud. Het is aan de student om de geboden ruimte op een verstandige manier te benutten. De overheid kan niet controleren waar de student het geld dat hij leent in de praktijk aan uitgeeft.”

Aflosquote als aanname

Het CDA wilde van de minister daarom weten hoe betrouwbaar de raming dan nu nog is van het CPB. De stelt dat er een aflosquote is van 86.4%, als inderdaad studenten gaan lenen voor de financiering van een huis. “In de raming van het CPB over de ontwikkeling van de aflosquote zijn zoveel mogelijk effecten meegenomen. Hierbij valt te denken aan de inkomensontwikkeling van huishoudens gedurende de verlengde aflostermijn van 35 jaar. Ook het overlijdensrisico is hierin verdisconteerd. Het CPB heeft bij de gevolgen van migratie vanwege het ontbreken van inkomensgegevens noodgedwongen de aanname moeten doen dat studenten na migratie niet meer aflossen.”

De minister erkent dat een exacte aflosquote niet is vast te stellen. “De regering veronderstelt dan ook niet dat de aflosquote elk jaar gelijk is. De aflosquote is echter onmogelijk op voorhand van jaar op jaar te voorspellen voor de meerjarenraming tot in de verre toekomst. Het maakt onderdeel uit van de reguliere, jaarlijkse actualisatie van de begroting. Om onder meer deze reden en om redenen van behoedzaamheid, is de  aflosquote van 86,4% gebruikt als input voor de raming, waarbij vervolgens de reguliere aannames ten aanzien van raming van de terugbetaling zijn gehanteerd.”

Een-op-een

Michel Rog vroeg daarom tevens of deze ontwikkelingen geen gevolgen hebben voor de opbrengsten van het leenstelsel en dus voor de beloften die gedaan zijn aan HBO, WO en studenten over de investeringen die het wegvallen van de basisbeurs zou opleveren.

Bussemaker laat nu opmerkelijk genoeg weten dat als de investeringsagenda is vastgesteld er geen een-op-een relatie meer is. “Mocht de opbrengst van het studievoorschot onverhoopt achterblijven bij de huidige raming, dan betekent dit niet zonder meer dat de investeringsruimte kleiner wordt. Wanneer de investeringsagenda is vastgesteld, is er geen een-op-een relatie meer tussen de opbrengst van het studievoorschot en de investeringsagenda. De raming ten behoeve van de begroting wordt jaarlijks aangepast aan de meest actuele uitvoeringsinformatie.” Kortom, als de Kamer die agenda en de OCW-begroting goed keurt, dan zouden tegenvallers door wanbetaling en onvermogen de studieschulden af te lossen – tot het pensioen van de betrokken alumni van HBO en WO – voor rekening van Dijsselbloem en zijn opvolgers zijn en niet het probleem van Bussemakers diadochen.

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK