Wie wint de strijd om kwaliteit?

Nieuws | de redactie
9 september 2015 | Het is volstrekt onzeker of ‘Accreditatie 3.0’ wel de nieuwe HO-borging wordt. De VSNU staat alleen en de minister moet vrezen voor de Kamermeerderheid tegenover haar plannen. “Een goede slager kan ook best eens slecht vlees hebben,” zeiden de studenten niet voor niets tegen de Tweede Kamer.

De Tweede Kamer hield een hoorzitting over het nieuwe accreditatiestelsel, waarin deze spannende situatie voor de toekomst van heel het HO ineens glashelder werd. Duidelijk merkbaar was dat de VSNU vrij geïsoleerd staat in haar eis om zo snel en veel omvattend mogelijk te starten met instellingsaccreditatie. De voorziene pilot daarmee zou eigenlijk een kleine opstap naar directe implementatie moeten zijn. De Vereniging Hogescholen is juist bang dat de pilot zo leidt tot gefaseerde invoering, maar houdt vol op zich nergens tegen te zijn, tenzij.

Geen wonder dat de Kamer ook in verwarring lijkt. Zo is er een coalitie van VVD en SP tegen de plannen van OCW ontstaan. Deze heeft de warme steun van de werkgevers en van D66. Met enkele andere kritische fracties hebben zij een ruime meerderheid. Bussemaker kan voorlopig alleen rekenen op de PvdA. Het CDA houdt het kruit nog droog. De Kamer werd in deze verdeeldheid enkele heldere richtingen gewezen door QANU-voorzitter en WRR-onderzoeker Peter van Lieshout en accreditatiedeskundige János Betkó.

Peter van Lieshout schreef het WRR-rapport ‘Naar een lerende economie’ en benadrukte vanuit die denklijn, dat de wens van de minister om de lastendruk te verminderen bij de borging misschien niet het meest urgente probleem is. “Het debat over bureaucratie zou niet teveel over bureaucratie moeten gaan. Het is de vraag of dit eigenlijk wel de meest interessante aanvliegroute is. Zo zie je in Vlaanderen dat men daar opschuift van opleidingsaccreditatie naar instellingsaccreditatie en zie je daar een verschuiving van bureaucratische opdrachten, maar niet een vermindering van bureaucratische last.”

Een nieuw pad op gegaan

Om deze last te verminderen is volgens Van Lieshout “een uitzuivering en een betere samenhang nodig tussen de instrumenten van de Review Commissie, visitatiepanels, NVAO en Inspectie.” Bovendien schaft volgens Van Lieshout de minister juist een doelmatig middel tegen te hoge lastendruk. “In tegenstelling tot wat de minister wil zou het vasthouden aan clustervisitaties ook een hele goede manier zijn om de lastendruk te verminderen.”

De QANU-voorzitter wil daarom boven alles een nieuw stelsel dat toekomstbestendig is. “We zijn nu bezig een model te ontwerpen dat een jaartje of zeven tot tien mee moet, terwijl ondertussen het landschap van het Nederlands HO stevig gaat veranderen. Daarom zou de doorontwikkeling van de kwaliteitszorg zich moeten concentreren op de veranderingen die de komende vijf à tien jaar gaan plaats vinden. We groeien toe naar een systeem waarbij HO-instellingen niet meer de optelsom zijn van een aantal opleidingen. Er gaat toch meer een markt van hoger onderwijs ontstaan waarin brokstukken van opleidingen worden aangeboden en over de grenzen van instellingen en zelfs van landen gecombineerd. Zo kunnen modules van zeer hoge kwaliteit en specialisatie door digitalisering ook elders gevolgd worden en verwerkt in curricula van partners. De 3TU zijn dat pad al lang ingegaan.”

“Men gaat zich concentreren op een aantal onderdelen van een curriculum waarbij men universiteiten elders andere onderdelen laat verzorgen. Dat betekent dat je opleidingen krijgt die de facto door drie of vier universiteiten tegelijk en in combinatie worden gegeven. De vraag is dan: ‘vinden wij dat dan nog een diploma waard?’ Hoe kunnen we weten wat de kwaliteit van die onderdelen elders is? En de betrokken buitenwereld kijkt op dezelfde manier naar ons. Dat gaat een mechanisme opleveren waarin er juist weer meer accent komt te liggen op strakke kwaliteitsoordelen. Niet alleen maar op het niveau van de instelling, maar ook van de opleidingen en zelfs van modulen. Like it or not,” zei van Lieshout veelbetekenend wijzend naar zijn buurman, VSNU-voorzitter Karl Dittrich.

Beleid uit de achteruitkijkspiegel

“We voeren op de huidige manier in feite beleid vanuit de achteruitkijkspiegel,” zei Van Lieshout in een nagesprek tegen ScienceGuide. “De hele discussie gaat over wat er beter had gekund achteraf in de opzet die Halbe Zijlstra doorvoerde. In plaats daarvan zou men moeten kijken naar de vragen over borging die nu in hoog tempo op ons afkomen bij de snelle dynamisering van HBO en WO.”

NVAO-voorzitter Anne Flierman benadrukte het belang voor de samenleving van onafhankelijke opleidingsbeoordelingen. “Als je kijkt naar het niveau van de opleiding, dan is het evident dat daar een groot belang van studenten ligt. Die willen zeker weten dat hun opleiding aan de maat is, maar dat wil ook het afnemend veld weten. Veel beroepsgroepen hechten toch waarde aan een objectief extern oordeel. Ook omdat de samenleving belang heeft bij goed opgeleide accountants, verplegers, architecten en maritiem officieren.  Zij kunnen hun beroep met professioneel gezag uitoefenen omdat ze opgeleid zijn aan een geaccrediteerde opleiding.”

Flierman gebruikte deze hoorzitting om wat recht te zetten bij de term ‘afvinklijstjes’ die zijn voorganger Karl Dittrich had gebruikt in een bijeenkomst van Maagdenhuisbezetters. “Er wordt hier en daar de suggestie gewekt dat de accreditaties en visitaties verworden zijn tot afvinklijstjes, maar als je een visitatierapport beziet dan is dat een inhoudelijke beschrijving van hoe die opleiding in elkaar zit, wat er goed aan is en wat er eventueel verbeterd zou kunnen worden. En dat afgesloten door het eindoordeel van een panel.”

De lat hoog leggen

Flierman ziet wel iets in de pilot met instellingsaccreditaite, maar dan moet deze wel iets voorstellen. Een glijdende invoering is aan hem niet besteed. “Dat houdt in dat je de lat hoog legt, want het is nogal wat als je de verantwoording voor de kwaliteitsborging op opleidingsniveau primair bij de instelling legt. En het moet echt een experiment zijn, om te kijken of het ook echt werkt. De Kamer moet op een later moment met de minister serieus kunnen beslissen of men wel of niet verder wil en kan gaan met instellingsaccreditatie.”

Stefan Wirken van de LSVb was stellig. Hij wees erop, dat ook een goede instelling zwakke opleidingen kan hebben. 90% van de opleidingen die momenteel in een hersteltraject zitten, wordt aan instellingen aangeboden die de instellingstoets kwaliteitszorg netjes hebben behaald. “Een goede slager kan ook best eens slecht vlees hebben en wij studenten mogen ook onze eigen toetsen niet nakijken.”

Het ISO ziet “een pilot met instellingsaccreditatie als een kans om studenten een rol te geven in de verbetering en bewaking van de onderwijskwaliteit.” Dat vindt de VSNU ook. Karl Dittrich gaf te kennen dat het gebeuren gedurende het afgelopen half jaar en de onrust in deze periode de VSNU tot nieuwe inzichten hadden gebracht. “We hebben heel goed geluisterd naar docenten en studenten en hebben geconstateerd dat de kwaliteitscultuur zo vorm is gegeven, dat deze niet overal is geïnternaliseerd.”

Onder de toonbank

Daarom is het volgens Dittrich nodig om over te gaan op instellingsaccreditatie en hij beloofde vol vuur dat ook dan opleidingsbeoordeling van cruciaal belang blijft. “Ook in een pilot met instellingsaccreditatie blijft de opleidingsbeoordeling de crux, met externe beoordelaars. Die informatie moet ook beschikbaar zijn voor studenten en voor het afnemend veld. Het is niet zo, dat ‘de slager alles onder de toonbank gaat houden.’ Integendeel wij snappen ook dat die openheid van cruciaal belang is.”

“Uiteraard speelt medezeggenschap daar een belangrijke rol in, in dit geval via de opleidingscommissies. Ik denk dat er naast opleidingscommissies allerlei andere mogelijkheden zijn om over de kwaliteit van onderwijs te spreken. De opleidingscommissie is het aanhakingspunt waar je verder mee moet.”

De LSVb vindt dat mooi, maar laat het daar niet bij zitten. “Het is zeker zo dat als de medezeggenschap mee doet, er verbeterslagen gemaakt kunnen worden. Maar je wilt die verbeteringen dan nog wel extern vaststellen, al is de medezeggenschap nog zo goed. Er moet een moment zijn dat de kwaliteit wordt vastgesteld. Daar is de NVAO bij uitstek de geschikte organisatie voor.”

Gedrild om lief te zijn

“Die panels die in e nieuwe opzet op basis van peerreview gaan oordelen over opleidingen, komen van binnen de instelling. Wij horen nu als LSVb ook al veel te vaak – ik heb het zelf meegemaakt op de UvA – dat studenten die meedoen met panelgesprekken gedrild worden lief te zijn voor het bestuur, om zo maar goed door de peerreview te komen.”

De NVAO-voorzitter Flierman erkende dat dit voorbeeld van de LSVb in de praktijk wel voorkomt. “Waar wij ook signalen over horen – en daar duidt de heer Wirken op – is dat het nog wel eens lastig wordt gevonden door studenten en docenten om kritiek op een opleiding te verwoorden in de richting van een panel. Het komt nog wel voor dat studenten gebriefd worden door de instelling. Zij moeten dan ten behoeve van een visitatie een cursusje doorlopen ‘hoe vertel ik het goede nieuws aan een visitatiecommissie’.”

“Dat er externe deskundigen zijn die door instellingen worden ingehuurd, om het kunstje ‘door de hoepel springen’ te leren, dat komt ook allemaal voor. In die zin is er wel reden om te kijken hoe dat bij zo’n pilot dan gaat.” Dat ieder panellid dit soort doorzichtige trucs van instellingen binnen een paar minuten in de smiezen heeft en men er dus maar beter aan doet het geld voor zulke trainingen in de kwaliteit te steken, was voor de ervaren panelleden die op de tribune van de hoorzitting zaten overigens een uitgemaakte zaak.

Volstrekt overschat

“Persoonlijk denk ik dat medezeggenschap een volstrekt overschat instrument is.” Onderwijsraad-voorzitter Henriette Maassen van den Brink waarschuwde met die scherpe tekst voor al te hoge verwachtingen van de impact vanuit een steviger medezeggenschap bij het doorvoeren van een vorm van instellingsaccreditatie. “De LSVb zei daar ook al iets over. Van de interactie die wij veronderstellen bij medezeggenschap komt heel weinig van terecht, omdat daar niet iedereen aan mee kan doen.”

Ook de VH bleek nog niet erg enthousiast te zijn. Voorzitter Thom de Graaf prees vooral de status quo van het huidige stelsel. “Wij zien nu dat opleidingsaccreditatie door de NVAO een uitstekende methode is voor de volgende  ronde. We zijn niet principieel tegen instellingsaccreditatie, integendeel. We zijn ook niet tegen een pilot. Maar dan wel een echte pilot. We denken dat het verstandig is om deze nieuwe ronde door te gaan met opleidingsaccreditaties en dan vervolgens goed te evalueren of we een stap kunnen zetten naar instellingsaccreditaties.”

“Waar we zorgen over hebben is dat we nu iets dubbelhartigs dreigen te doen. Enerzijds opleidingsaccreditaties inzetten en anderzijds een pilot starten die als je niet oppast helemaal niet het karakter krijgt van een experiment, maar dan van een gefaseerde invoering.” 

Sluipende invoering

Volgens de Graaf is zo’n intentie niet juist. Hij wantrouwt hier de VSNU en zelfs de minister een beetje. “Mij gaat het om de aard van de pilot. Als je een sluipende invoering van een ander stelsel wilt hebben, dan kun je best fasegewijs beginnen en daar lijkt dit een beetje op. De minister zegt ook dat het niet de bedoeling is, maar niettemin loop je door de aard van de pilot daar wel een risico.”

Het HBO had nog meer zorgen. Zo leeft daar kritiek over “de omvang en het aantal instellingen in de pilot. Zo mogen er twee keer drie universiteiten meedoen en dat is bijna de helft van alle universiteiten. Uit de hogescholen mogen er ook zes meedoen, dat is onevenwichtig.” De inhoudelijke opzet van de pilot roept ook vragen op. De Graaf zei te verlangen, “dat er voldoende ruimte moet zijn om te evalueren en om dan pas een besluit te nemen. Ik zie best mogelijkheden om de weg in te gaan van instellingsaccreditatie, maar dan pas na deze ronde van opleidingsaccreditaties.” Dit leidde ertoe dat en marge van de hoorzitting de VH ‘een januskop’ in plaats van ‘een Janos’ werd toegedicht, verwijzend naar de zeer gewaardeerde inbreng door Janos Betko.

De pilotisering van beleid

De voorzitter van de Onderwijsraad, Henriette Maassen van den Brink, was uitgesproken kritisch. “De hoop is nu gericht op de pilots. Eén van mijn collega’s noemde deze gedachte ‘de pilotisering’ van het onderwijsbeleid, omdat we altijd alles op elkaar stapelen op deze manier. Ik hoorde de heer Flierman ook iets zeggen over de aard van deze pilot. Daar gaan mijn haren toch recht van overeind staan, ook als wetenschapper. Als je kijkt hoe deze pilot voorgesteld wordt, dan zitten daar veel te veel variabelen in. Die kun je nooit in een experiment als de gouden standaard afwegen. De evaluatie over vijf jaar zal ons dan ook allemaal teleurstellen, ook met het oog op de toekomst van het bestel.”

“Het experiment is overigens niet random, zoals de heer Flierman zei. Als je niet random kan kiezen wie er aan meedoet, dan kun je na zo’n experiment eigenlijk niets zinnigs zeggen over de uitkomsten.”

Redelijk overspannen

János Betkó benadrukte in zijn betoog dat het vooral een houding van instellingen zelf was die maakte dat zij zinvol om leren gaan met een herstelperiode. “Hun houding is nu redelijk overspannen bij een onvoldoende oordeel. Dan gaat het om ‘hoe reageert de media’, ‘hoe reageert de Kamer’. Maar een onvoldoende is niet zo erg, een opleiding kan door allerlei omstandigheden een keer door een ondergrens zakken. Een goede opleiding zegt dan ‘dank u wel, dat u dit gesignaleerd heeft, wij gaan keihard er aan werken’.”

“We maken nu wel mee dat opleidingen heel erg boos worden. Dan krijg je bij een visitatierapport van 20 pagina’s 25 pagina’s reactie waarin staat dat de opleiding wél aan de maat is. Of zoals we bij de geesteswetenschappen hebben gezien, komt het voor dat een professor zegt: ‘Wij onder de maat? Het panel is zelf onder de maat’.”

“Met zo’n houding kom je er dus niet. We moeten naar meer reflectief vermogen. Als ik heel eerlijk ben dan is het HBO hier wel verder mee dan de universiteiten. Daarom is het ironisch te zien dat het juist de universiteiten zijn die zo graag instellingsaccreditatie willen.”
U leest het volledig uitgewerkte betoog van János Betkó hier.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK