Het S-woord mag weer

Nieuws | de redactie
15 september 2015 | De Onderwijsraad blikt indringend vooruit. Met een lange termijn advies en planning van toekomstige thema’s legt voorzitter Henriette Maassen van den Brink vandaag de noodzaak van nieuw denken op tafel. “Verder dan BlackBoard komt het vaak niet. We doen digitalisering nog met ganzenveren en paard en wagen.”

“Het is de eerste keer dat wij dit doen. We maken eigenlijk ieder jaar alleen een werkplan, in overleg met de Eerste en Tweede Kamer en met de minister en de staatssecretaris. Wat mij daar aan opviel is, dat je zo heel erg korte termijn onderwerpen krijgt. En die moet je dan ook leveren als thema’s voor advies. Bij mijn aantreden heb ik gezegd: ‘ik vind veertien tot zestien onderwerpen per jaar veel te veel’.”

Gezaghebbend en zichtbaar

“Daarvan vond ik de effectiviteit niet zo groot. Ik vind dat de Onderwijsraad gezaghebbend en ook zichtbaar moet zijn. Dan moet je af van het grote aantal adviezen op rij. Want de onderwerpen die langs komen zijn toch wel erg op de korte termijn gericht of op de kabinetsperiode waarin een bewindspersoon of een Kamercommissie zit. Dat zit soms eigenlijk dicht aan tegen de waan van de dag. Dat hoort niet bij een gezaghebbende Onderwijsraad.”

Niet alleen zijn er veel kortademige onderwerpen aan de orde geweest, er was nog een tweede probleem dat de nieuwe Onderwijsraad trof. “Wat mij opviel in de afgelopen werkprogramma’s was dat de vragen vaak zo breed waren, dat je moest oppassen dat het niet alle kant op ging. Niets is moeilijker dan het stellen van de juiste vragen. Dus moet je als raad en ministerie heel erg op zoek blijven naar het antwoord op de vraag ‘wat is nu de vraag bij dit onderwerp en welk probleem willen we dan eigenlijk analyseren en oplossen ?’”

“Ik wil daarom in de toekomst één aanbeveling per advies. We gaan er niet 25 doen in de loop van een adviesdocument, iets wat je in het verleden nog wel eens zag. Wat je dan krijgt is dat iedereen in Den Haag en in het veld ermee gaat shoppen. Ieder vindt dan wel iets van zijn of haar gading en gaat daarmee lopen terwijl het geheel en de samenhang van zo’n advies aan de kant geschoven wordt. Dat zie ik nu ook in de persberichten die rondgaan naar aanleiding van ons recente rapport over kwaliteit in het HO.”

Dat is jammer vanwege de inhoud, maar ook vanwege de inspanning en het vernuft dat daar in gestoken wordt. “Kijk nou eens naar dat prachtige advies dat we onlangs hebben uitgebracht over kwaliteit in het hoger onderwijs, daar zit heel veel empirisch onderzoek achter. Dat is veel werk en veel tijd. We doen heel degelijk wetenschappelijk onderzoek daarvoor en daarnaast werken we met panels van mensen uit de praktijk. Alles en iedereen komt langs.”

Strakkere lijnen

Het formuleren van de juiste vraag is niet alleen van belang voor de wetenschappelijke kwaliteit en de effectiviteit van het verlangde advies. “Wat je soms ziet is dat het onderzoek dat vanuit de Onderwijsraad geëntameerd wordt op basis van bijvoorbeeld een Kamervraag, net naast een vraag zit die pas met voortschrijdend inzicht duidelijk wordt zowel bij de Kamer als bij de onderwijsraad. Daar dan toch maar op ingaan en meenemen in een advies is eigenlijk zonde, want het is geldverspilling en inhoudelijk heb je er ook weinig aan want de uitkomsten zijn niet echt meer bruikbaar.”

Voor de komende jaren heeft de Onderwijsraad daarom strakkere lijnen uitgezet en thema’s voor de lange termijn geïdentificeerd, waar men zijn adviezen en studie op gaat richten. De voorzitter wijst daarbij op zwaartepunten die vanuit ‘het Haagse’ al op tafel zijn gelegd. “De Tweede Kamer wil vooral iets weten over beroepsonderwijs en de aansluiting op de arbeidsmarkt.

De minister wil een advies over van instelling centraal naar leerling of student centraal, OCW wil nu weten onder welke condities kunnen leerlingen of studenten meer centraal komen te staan in het onderwijs, wat zijn de belemmeringen en welke randvoorwaarden zijn daarvoor nodig. Dat roept natuurlijk de vraag op wat dat inhoudelijk allemaal zou betekenen en wat dat bijvoorbeeld voor het bekostigingssysteem betekent. Wat zijn de gevolgen daarvan?”

 “We hebben zelf vooral nagedacht over de impact van alle ontwikkelingen die nu op ons afkomen. Van digitalisering naar demografie, van internationalisering en Europanisering naar de positie van de docent, alles waar wij als burgers en onderwijsmensen mee te maken hebben vandaag de dag. Hoe zouden we aan de hand daarvan een lange termijn agenda vast moeten stellen? Daarbinnen hebben we in die agenda nu tevens aandachtspunten voor advisering geformuleerd als de ontwikkeling van het curriculum, de bekostiging, en dergelijke.”

Een verder blikkende context

Met zo’n meerjarenperspectief kan de Raad ook effectiever zijn fundamentele rol vervullen. “De taken van de Onderwijsraad zijn dezelfde gebleven, maar we willen deze nu wel meer in zo’n verder blikkende context plaatsen. Om een voorbeeld te geven: een dag voor het zomerreces had de Tweede Kamer voor de vijfde keer in 10 jaar aandacht gevraagd voor de zorgen over ‘wat doen we met het jonge kind?’

Daarbij kwamen natuurlijk de plek en de taak van voorschoolse educatie en de peuterspeelzaal en kinderopvang aan de orde en dat dus niet voor het eerst. Het punt was dat er met die vijf eerdere adviezen weinig gedaan was in concreto. Toen hebben we gedacht: ‘laten we een nieuwe vorm van advies uitproberen. We vragen een adviesgesprek aan met de vaste Kamercommissie en dan laten we de Tweede Kamer leden zien: ‘hier zijn de vijf adviezen die we de afgelopen tien jaar hebben geschreven’.”

“Dus hebben we alles in een PowerPoint gezet en die eerdere stukken geactualiseerd en aangegeven waar de knelpunten zitten en waarom die volgens ons niet worden opgelost konden we de Kamer meteen eens echt een spiegel voorhouden. Dit past wel bij de afweging aan onze kant of we alsmaar van diezelfde rapporten moeten uitbrengen en steeds weer een niche moeten zoeken in de zelfde adviesvraag. Is dat wel de meest effectieve manier? En daarbij moet je vaak ook nog de strategische vraag durven stellen of de politiek zo’n soort rapport ook wil gebruiken of niet.”

“In dit geval vond ik dat wij de Kamer er op moesten wijzen dat ze al sinds 1998 dezelfde vragen stelt op dit terrein en redelijk dezelfde antwoorden krijgen. De advisering is nogal consistent, ook al probeer je bij zo’n herhaalde vraag toch wel wat variatie te zoeken in de accenten van het antwoord om niet helemaal doodsaai en voorspelbaar te worden hebben we dit keer er toch ook maar eens een brochure bijgedaan waarin we onze eerdere rapporten nog eens hebben samengevat en toegelicht. Heel handig overigens want die wordt nu gebruikt in het vervolg overleg over de toekomst van de kinderopvang in het SER overleg.”

Naar een blijvend veerkrachtig bestel

De lange termijn agenda zet opvallend in op ‘een veerkrachtig onderwijs’ in de toekomst. Dat roept meteen de vraag op of het huidige bestel dus niet meer of onvoldoende veerkrachtig is. Kan het dus nog wel mee? Maassen van den Brink nuanceert die pregnante formulering daarom maar even. “We moeten naar een blijvend veerkrachtig bestel. Wat wij hiermee bedoelen is dat je als onderwijs steeds moet leren omgaan met alle nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij, alle mogelijke hypes en korte termijn problemen. Daar moet je toch op kunnen reageren of je verstandig tegen afzetten.”  

“Als je zo naar het stelsel kijkt, als je ziet hoe dat nu functioneert, dan stel ik vast dat het wel de nodige veerkracht bezit. Vergelijk het eens met het onderwijs in andere landen. Kijk naar de jeugdwerkloosheid in Spanje, daar is deze enorm. In Nederland is die ook voor ons nog te hoog natuurlijk, maar valt reusachtig mee afgezet tegen veel andere landen in Europa. Daarin zie je dat onze onderwijsinstellingen zich wel degelijk weten te richten op wat er in de arbeidsmarkt moet gebeuren en soms ook moet veranderen. Dat heeft ook te maken met de veerkracht die blijkt ingebouwd te zijn in ons onderwijsstelsel.”

“Studenten worden hier effectiever opgeleid voor beroepen die kansen bieden. Andere landen slagen daar bij lange na niet zo goed en zo snel in. Ik denk dan ook dat het aanpassingsvermogen van het Nederlandse stelsel groot is. Wij zijn sneller uit de recessie dan andere landen. Dat zie je zelfs in iets waar je met enige verbazing naar kunt kijken, zoals naar wat recent is gebeurd met die oplaaiende discussie over ‘rendementsdenken’ versus ‘kwaliteit’.”

“Als je dan ziet hoe snel HO-bestuurders daarop inspringen. Je ziet ze denken ‘oh, er is een probleem, dus we gaan direct iets doen aan de medezeggenschap, we gaan iets doen aan de manier waarop we dat binnen de universiteit en hogeschool hebben georganiseerd.’ Dat zie je op die manier in andere landen helemaal niet. Wat dat betreft is het stelsel heel veerkrachtig.”

Afkerig van stelselverandering

“We willen dit thema daarom vooral als een open vraag adresseren. Anders hoor je het onderwijsveld al zuchten: ‘ze gaan aan het stelsel morrelen, laat ons met rust Dat is terecht geen gemorrel zonder een degelijke analyse.’ Wij kijken naar dynamiek in het bestel, omdat dat ook breder is dan aanpassingen in ‘het systeem van het stelsel. Je ziet het in de Kamer ook, wat wij bij de Onderwijsraad tegenwoordig het ‘S-woord’ noemen komt naar boven. Sinds Dijsselbloem is men afkerig geworden van zelfs het woord stelselverandering of -vernieuwing, want het idee was dat ‘het allemaal van bovenaf opgelegd is’. Dat zal ook niet werken, denk ik zelf, omdat je altijd eerst een gedegen analyse moet maken van wat nu eigenlijk het echte knelpunt is voordat je zomaar hier en daar aan knoppen begint te draaien.”

“Ook deze gedegen analyses moeten inbedding krijgen in feiten en langere termijn perspectieven. Als Onderwijsraad brengen we een keer in de vier jaar ‘de staat van educatief Nederland’ uit mijn eerste periode als lid van de Onderwijsraad heb ik dat zelf nog bedacht.” Dat kan de eerste keer mooi aansluiten bij de op stapel staande OECD-review van het onderwijs in ons land. Zo’n analyse is altijd van enige kwaliteit en geeft een blik vanuit de ervaringen en de feiten waarmee men ook vanuit elders in de top van de kennisnaties naar Nederland kijkt.”

“Die review is zo gemaakt dat alles wat daarin komt te staan op een of andere manier natuurlijk uit kennis over en bronnen en feiten uit Nederland komt. De OECD-experts komen ook bij de Onderwijsraad langs en spreken en bevragen iedereen in het veld en de onderwijswereld. Ik kan nu al voorspellen wat daaruit komt, omdat de lange termijn analyses en data van de OECD ons al veel hebben geleerd.

“De doelstellingen over voortijdig schooluitval en het aantal hogeropgeleiden hebben we gehaald. Vroege selectie in Nederland blijft een punt van aandacht, evenals de hoogte van de salarissen van onze docenten en te lage inclusie van allochtone burgers. Daarnaast  ben ik wel zo overtuigd van de Raad en mijzelf,dat ik durf te zeggen dat de onderwerpen die in de OECD-review zullen terugkomen, ook zijn meegenomen in deze meerjarenagenda van de raad.”

Tegenspraak in de Raad

De OECD review biedt materiaal voor het debat over de toekomst. Maar binnen de raad moet het evenmin koekoek en zang zijn. “ Ik heb mijn eigen tegenspraak georganiseerd. Zelf ben ik van de evidence based-school. Gert Biesta – die nu ook in de raad zit – , heeft een hele andere invalshoek, evenals René Kneyber, Ferry Haan en Sofian Mbarky. De inbreng uit de praktijk, beleid en wetenschap is op vele manieren in de Raad vertegenwoordigd. Dat vind ik echt ontzettend prettig.”

“Als je advies moet uitbrengen, moet je vanuit heel verschillende meningen tegenover elkaar tot de beste conclusies komen. Wij zijn er allereerst om de kwaliteit van de besluitvorming omhoog te brengen. Dat is de taak van de Onderwijsraad. Het gaat altijd om de kwaliteit van het beleid, niet zozeer om implementaties van beleid in de school. Die pretentie hoor je je niet hebben, daar zijn de leraren en de scholen voor. Wij zijn er voor de kwaliteit van het strategisch onderwijs beleid van voorschool tot de oudere werknemer, om Minister, Staatssecretaris en Parlement te adviseren.”

“Daarom is ‘ook het huis van het onderwijs’ opgericht. Wat wij altijd doen bij elk advies zijn panels van deskundigen betrekken. We kijken dan wie zijn belanghebbenden en betrokkenen. Van docenten tot studenten en bestuurders en onderwijskenners. Daar spreken we allemaal mee. Ik wil niet zeggen dat alles wat we dan horen altijd in zo’n rapport komt, we zijn immers geen belangenvereniging, maar je toetst het wel. We willen met ‘het huis van het onderwijs’ de zichtbaarheid daarvan en van het werk van de raad vergroten. Niet omdat wij nou zo belangrijk willen zijn, maar omdat die betrokkenheid ten goede komt aan de kwaliteit van de adviezen.”

“Een onderwerp in het Huis van het Onderwijs is de vraag komen we in ons land samen tot een toekomstvisie op het onderwijs? Zoiets ontbreekt nog steeds! Ik heb ooit met Roel in ‘t Veld bedacht dat we een ‘horizonscan’ zouden moeten maken voor het onderwijs. Dat is iets dat nu de STT <de stichting toekomstbeeld der techniek) doet over vele thema’s. Die ingenieurs kijken naar ‘hoe ziet Nederland als land van technologie er over bijvoorbeeld 25 jaar uit?’”

Op zoek naar de unknown unknowns

“Zo’n horizonscan is een hele goede methode om mee te werken met visionairs die een beetje na kunnen en willen denken over de verre toekomst. Dus dat gaat verder dan de Strategische Agenda over het HO. Wij wilden vroeger al als Commissie Overleg Sectorraden dat het maken van dat soort lange termijn toekomstanalyses het werk van de afdeling Kennis binnen OCW zou worden. Koos van de Steenhoven de voormalige SG van OCW voelde daar veel voor. Dat zie je bijvoorbeeld in Singapore en in Engeland, daar hebben ze hele afdelingen die zich alleen met dit soort toekomstanalyses bezighouden. Wij hebben er geen en een veel te kleine afdeling wetenschapsbeleid. We moeten op zoek naar de unknown unknowns.”

“Kijk nu eens naar de migratiestromen die nu op gang zijn gekomen. Die hebben de meeste van ons en van beleidsmakers niet aan zien komen. Maar ook de betekenis daarvan voor de inrichting van het onderwijs is tot nu toe buiten ons blikveld gebleven. Het zijn vaker laagopgeleide mensen die hier naartoe komen dan hoogopgeleide. Het is duidelijk dat we niet weer in de val moeten trappen – zoals we eerder hebben gedaan – dat we een grote groep mensen aan de onderkant van de samenleving krijgen die dan niet meer mee kunnen komen en van arremoede in de bijstand blijven hangen en afhankelijk worden van de samenleving. Wat ga je als onderwijs daar aan doen?”

“In de jaren zeventig hebben we voor zulke inhaaltrajecten en emancipatie van groepen in de samenleving zoiets als de ‘Moedermavo’ ingericht. Dat was een groot succes en werkte op heel veel mensen als een bevrijding en bood een weg naar nieuwe kansen. Misschien moet er ook wel zoiets voor de nieuwe groepen immigranten komen. De Syriershavo, u zegt het fraai.”

“Er is zo nog veel meer dat we met elkaar zullen moeten verkennen en vooruitzien. Laatst had ik een gesprek over de ‘Silver Economy’ voor de Margriet. Ik vind dat je als wetenschapper verplicht bent je kennis te delen met de samenleving. Bij de OECD zien ze de vergrijzing zowel als een groot probleem zoals wij in Nederland met hoge zorgkosten en grote problemen met de pensioenen als in termen van nieuwe kansen voor zowel diensten als producten. Het bestedingspatroon van ouderen en de behoeftes van ouderen laten een hele nieuwe economie in dat opzicht ontstaan. In Amerika hebben ze uitgerekend dat dat de derde ‘economische macht’ ter wereld zal worden, huizenmarkt, mobiliteit, laag seizoenvakanties, robotics. Ook dit zijn trends waar je in het onderwijs rekening mee moet houden. Zeker ook als het gaat om Leven Lang Leren waar we het altijd maar weer over hebben, maar mondjesmaat stappen vooruitzetten.

Eerst aan de slag

Het thema leraarschap komt eigenlijk niet meer zo zwaar naar voren in de programmering van adviezen. Dat is geen toeval. “De onderwijsprofessional is zeker door de vorige raadsvoorzitter, Geert ten Dam, hoog op de agenda gekomen. Daar is veel advies over uitgebracht: over de tekorten en wat daar aan gedaan moet worden, over de professionalisering van docenten, maar ook over hun scholing. Ook bij dit onderwerp zeggen wij dus nu: ‘ga nu eerst aan de slag in het beleid met die aanbevelingen van de Raad voordat er weer een nieuw advies met herhaling van zetten komt.’ Anders zou dit ook weer zo’n adviesgesprek met de Kamer kunnen worden.”

“Als men zegt ‘we krijgen niet meer de beste mensen voor de klas’, is het goed de veranderde sociale mobiliteit in ogenschouw te nemen. Vroeger zag je dat mensen van laag opgeleide ouders, uit een arbeidersgezin zoals men dat toen noemde via de kweekschool naar een intellectueel beroep opklommen en zo de professie van het leraarschap elan gaven. Die groep is nagenoeg verdampt. De grotere toegankelijkheid tot het hoger onderwijs laat meer mensen kiezen voor rechten of economie. Die sociale mobiliteit van toen zit nauwelijks nog in ons systeem.”

“Op dit punt zal die OECD-review vast wel een en ander laten zien. Ik denk dat zoals eerder gezegd naar voren zal komen dat het salaris van de leraar aandacht verdient. De OECD heeft Nederland al eens vergeleken met Finland op dit punt. Als je kijkt naar de groep hoogopgeleide professionals daar dan zie je dat leraren 90% tot 110% verdienen van de salarisniveaus binnen vergelijkbare hoogopgeleiden in andere maatschappelijke sectoren. In ons land is dat zo’n 70% tot 80%. Dit zou dus wel eens een vraagstuk kunnen blijken met betrekking tot de aantrekkelijkheid van het vak.”

Bij het thema digitalisering zou dat ‘huis van het onderwijs’ vooral bewoond moeten worden door de diginatives onder scholieren en studenten in plaats van door goedbedoelende bobo’s en docenten die de nieuwste ontwikkelingen nauwelijks nog bij benen. De OR-voorzitter remt dat enthousiasme toch wel even af.

“Wij hebben Michiel Leenaarts van ICT-Nederland in huis, die heel veel verstand heeft van die trends. Wat we gemerkt hebben is dat het onderwijsveld een instrumenteel advies wil. Zo iets à la ‘hoe moeten we dit nu allemaal doen?’ Ook in het hoger onderwijs hikt men aan tegen dat soort technologische ontwikkelingen en de toepassingen. Verder dan BlackBoard komt het vaak ook niet. We doen digitalisering nog met ganzenveren en paard en wagen. Docenten zijn ook nog niet zo geschoold in de inzet en mogelijkheden van ICT.”

Perspectief bij OCW nog te weinig toekomstgericht

Dat is geen verwijt, maar wel een zorg. “Want wat je straks zult zien, is dat je vanuit Tytsjerksteradiel bij MIT kunt inloggen en een cursus volgen en studiepunten halen bij de beste docenten ter wereld. Nederlandse hoger onderwijsinstellingen concurreren nu nog maar onderling, maar die hebben straks ook te maken met dit soort van rivaliteit.”

Het beleid van OCW is hier ook een punt van aandacht. Ook daar zijn de bedoelingen goed, maar is het perspectief nog weinig toekomstgericht. “Ik acht deze minister hoog. Zij probeert te denken op de langere termijn. Maar als zij zegt, dat het geld van het studievoorschot “met absolute prioriteit” gestoken moet worden in onderwijs door meer docenten aan te stellen, kun je je wel afvragen hoe toekomstbestendig die manier van denken en werken nog is. Voor nieuwe, wereldwijd functionerende onderwijsvormen als MOOCs heb je helemaal geen duizenden extra docenten nodig. Maar hier komen wij als Onderwijsraad nog op terug in ons advies op de Strategische Agenda van Bussemaker.”

U leest hier het werkprogramma van de Onderwijsraad.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK