Toch een academicibelasting

Nieuws | de redactie
3 februari 2016 | Met ‘zeventig pensioenen’ die drie instellingen mochten verdelen onder armlastige studenten begon 200 jaar geleden de studiefinanciering. Wat gebeurde sindsdien en wat leren we voor het leenstelsel? Een bijzonder boek van drie promovendi zet alles op een rij en lokte direct reacties uit van Job Cohen en Maarten van Poelgeest.

Koning Willem I liet bij Koninklijk Besluit de drie oudste universiteiten – Leiden, Groningen en Utrecht – de bevoegdheid geven om met een dergelijke financiering van getalenteerde minvermogenden meer mensen kans op een hogere opleiding en functies te verlenen. De auteurs van het boek ‘Kansen in het Koninkrijk’ wijzen er dan ook op dat de studiefinanciering ouder is dan het ministerie van onderwijs, dat het later zou gaan beheren en uitvoeren.  De vorst had duidelijk strategische doelen met deze nieuwe publieke voorziening en daarmee zette hij een traditie, zo blijkt uit het boek.

Natievorming en kleine luyden

Willem I wilde de natievorming van zijn nieuwe koninkrijk aanwakkeren. De Hollanders, Belgen, Luxemburgers en andere bewoners van de gewesten moesten een wij-gevoel krijgen, dat aangemoedigd werd door een milddadig vorst aan wie men alles te danken zou hebben. Bovendien stelde hij vast, dat in de zuidelijke gewesten duidelijk meer en beter opgeleide onderdanen waren en vond het daarom van belang de hoogwaardige arbeidsmarkt ook in de noordelijke delen van zijn koninkrijk een impuls te geven. Zijn beleid werd wat betreft de ontwikkeling van een gezamenlijke identiteit niet echt met succes bekroond.

Het boek laat zien, dat SF-beleid altijd samenhing met een bredere beleidsvisie en met belangrijke maatschappelijke veranderingen en trends. Zo zette Thorbecke als een echte liberaal een heel andere aanpak uit dan de koning. Hij vond dat de overheid zich helemaal niet moest bemoeien met studiekosten en dergelijke. Alleen voor buitengewone talenten zag hij wel enige ruimte voor publieke stimulering. In de decennia na de liberale staatsman gingen andere motieven het beleid bepalen. Met de opkomst van de zuilen kwam ook de politieke wens naar voren om de talenten uit de ‘kleine luyden’ in hun achterbannen aan te moedigen en kansen te geven. In 1919 werd in dat verband nadrukkelijk vastgelegd dat kansen “voor alle lagen der bevolking” geschapen moesten worden..

Opmerkelijk is ook, dat vanuit de overzeese gebiedsdelen de druk toenam. Daar merkte men hoe onderontwikkeld de samenleving en economie daar waren, ook vergeleken met van gebieden die door andere koloniale machten werden overheerst. Een beurzenbeleid was daarom nodig om de koloniale macht van Nederland overeind te houden en de opbrengsten van de koloniën te verhogen.

Zelfstandigheid als motief

Deze beleidsmotieven zijn tot lang na 1945 van belang gebleven. Er was overigens lange tijd sprake van een opvallende terughoudendheid bij de universiteiten ten aanzien van het stimuleren van jong talent. Men voorzag dat jongeren uit niet-academische milieus  geen goede indruk zouden maken als student en ook niet erg zouden passen in de beroepen en omgevingen waar de klassieke academici vertoefden. Niet te veel kleine luyden die niet met mes en vork konden eten en geen Minervanen pur sang zouden zijn, kortom.

Dit veranderde stapsgewijs gedurende de ‘wederopbouw’, omdat de economische veranderingen van ons land veel meer en andere hoger opgeleide mensen gingen eisen. Daar kwamen in de jaren zestig argumenten van emancipatie en gelijke kansen bij. De auteurs benadrukken – terecht – dat hierbij ook de grotere zelfstandigheid van jongeren ten opzichte van familie en gezin een belangrijke rol ging spelen. Dat was een van wezenlijke motieven om de basisbeurs in te voeren en deze onder meer te doen financieren met het geld uit de kinderbijslag voor jongeren van boven de 18, die gingen studeren. Deetmans wet op de studiefinanciering uit 1986 bevatte daarmee zowel een integrale benadering van de ondersteuning van jongeren – via de basisbeurs – en een specifiek, gericht deel voor de aanmoediging van talenten uit de lagere inkomens via de aanvullende beurs, zo laten de schrijvers zien.

Zij onderstrepen, dat het leenstelsel van het studievoorschot dat laatste aspect min of meer overeind heeft willen houden, maar met het wegvallen van de bassibeurs als gift een belangrijke verandering is doorgevoerd. Zij noemen dit het wegnemen van het Mattheus-effect, oftewel het verminderen van het effect dat ook burgers die meer vermogend zijn toch publieke ondersteuning ontvangen.

U wilt het

Uit hun analyses trekken zij een belangrijke conclusie. Het blijkt dat de overheid weinig effectief is in het sturen van studiekeuzes en –gedrag door gebruik te maken van het instrument van de studiefinanciering. Het idee om bijvoorbeeld bètatekorten of die aan leraren tegen te gaan door via studiebeurzen de attractie van zulke studies en vakgebieden te verhogen, is niet sterk onderbouwd.

Wel is de overheid zeer effectief in het in generieke zin aanmoedigen van talent en studies met behulp van instrumenten als een beurs. Zij noemen dit een beleid dat uitgaat van de gedachte: “u wilt het en u kunt het” dankzij de facilitering door de gemeenschap van studiezin.

Gunstigste voorziening ooit

Bij de presentatie van het boek – dat u hier kunt downloaden – reageerde oud-LSVb-voorman Maarten van Poelgeest, die een rijk SF-verleden  heeft als vurige bestrijder van Deetman en zijn WSF. Hij stelde altijd een voorstander te zijn geweest van een stelsel waarbij via een academicibelasting de mensen die profijt hadden gehad van hun studie een extra bijdrage zou worden gevraagd. Daarmee zouden jongvolwassenen tijd en ruimte krijgen om zich te ontwikkelen en via een inkomen uit een soort studieloon dit kunnen realiseren.  

“Met het leenstelsel van het studievoorschot is dit de facto verwezenlijkt. De oud-student betaalt immers nooit meer 4% van zijn latere inkomen om de studieschuld te  voldoen. Dat maakt van dit stelsel een gemaximeerde academicibelasting. Als je bovendien ziet met hoeveel waarborgen de studieleningen zijn omgeven dan kun je niet anders concluderen dan dat het studievoorschot de gunstigste voorziening ooit is geworden. Studenten die dat niet inzien zijn eigenlijk zo dom, dat zij niet thuis horen in het hoger onderwijs.”

Deze opzet wil Van Poelgeest in het kader van de bevordering van Leven Lang Leren daarom verder uitbreiden. Eigenlijk zouden alle burgers tot ongeveer 30 jaar combinaties van leren en werken op deze manier moeten kunnen invullen met behulp van een dergelijke regeling. “Zo komt dat basisinkomen er dan uiteindelijk toch ook.”

Buddy’s bij UAF

UAF-voorzitter Job Cohen legde nog een ander accent. Hij wees erop, dat de leeftijdsgrens van 30 jaar voor het leenstelsel gaat wegvallen. Dat is met name voor veel vluchtelingen van grote betekenis. Onder hen zijn veel mensen die in hun land van herkomst hoger onderwijs volgden en die nu in ons land via een studie verder kunnen en een bestaan opbouwen. Een studievoorschot zonder leeftijdsbeperking biedt hen nieuwe kansen.

Het UAF kan zich daarbij meer gaan richten op het begeleiden van zulke studenten op weg naar studiesucces in een HO-bestel, dat voor hen vaak vreemd en moeilijk is. Cohen vertelde, dat hiervoor nu extra ruimte gaat komen. De Postcodeloterij zal een soort ‘buddyproject’ voor studerende vluchtelingen vanuit UAF ondersteunen. “Zou daarin meedoen niet een bijzonder inspirerend en leerzaam deel kunnen zijn van de studie van elke student in ons land?” opperde hij.

Het boek ‘200 jaar studiefinanciering’ is hier te bestellen


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK