Hele discours naar onze hand gezet

Nieuws | de redactie
15 maart 2016 | “Waarom lijkt het wel of de gevestigde orde van gewapend beton is?” Na tweeënhalf jaar blikt UU-onderzoeker Wijnand Mijnhardt terug en vooruit rondom Science in Transition. “Ook bestuurders opereren binnen een ijzeren kooi waaruit het moeilijk ontsnappen is.”

U leest hier de openingslezing van het 3e Science in Transition-symposium, ‘Towards new ideas of the university’, van Wijnand Mijnhardt, Descartes Centre, UU & Science in Transition. 

“Van harte welkom op deze derde toogdag van Science in Transition. Wanneer ik deze overvolle zaal zie – en naar me is verteld stonden er nog velen op de wachtlijst – vraag ik me enigszins vertwijfeld af: Waarom bent u eigenlijk hier? Met welke verwachtingen heeft u de reis naar het Trippenhuis gemaakt? Spektakel? Nieuwe inzichten? Aantrekkelijke oplossingen? Twee en half jaar geleden stonden we hier namelijk ook al, met een heldere maar tegelijkertijd tweedracht zaaiende boodschap.  

Je moet heel goed kunnen tellen 

Helder, want volgens Science in Transition lijdt de universiteit aan een groot aantal systemische problemen. Ik ga ze niet meer allemaal noemen, al kunnen ze niet vaak genoeg aan de kaak worden gesteld. Kort en krachtig gaat het om de veel te grote nadruk op kwantiteit in plaats van kwaliteit wat betreft aantallen studenten en publicaties als gevolg van perverse prikkels. Het gaat om een terugtredende overheid die met behulp van een commercieel geïnspireerd valorisatieconcept hoopt dat het bedrijfsleven in het ontstane gat springt. Tenslotte gaat het om de cultuur van management by numbers. Om het wetenschapsbedrijf te kunnen runnen, hoef je niet veel te lezen en al helemaal geen verstand van het vakgebied te hebben. Je moet wel heel goed kunnen tellen. 

In de kern ging het ons maar om twee dingen: Ten eerste, de rol van de universiteit als producent van nuttige kennis en vervolgens de rol van de universiteit als producent van de intellectuele elites van de toekomst. 

Boodschap als een splijtzwam 

Die boodschap fungeerde ook als een splijtzwam. Vele stafleden en studenten schaarden zich achter het protest, al valt het me bij spreekbeurten telkens weer op hoe weinig studenten en promovendi zich van de problemen en hun samenhang bewust zijn. In de meeste universitaire bestuurskamers werden we echter als weinig deskundige raddraaiers weggezet, al waren er hartverwarmende uitzonderingen. Minstens zo interessant waren de verwijten van nogal wat gevestigde onderzoekers waaronder prominente leden van de Jonge Akademie. Begrijpelijk is dat natuurlijk wel. Zij hebben als gecertificeerde slimmeriken inmiddels geleerd hoe het systeem te bespelen. Dan heb je geen belang bij veranderingen.                                                                            

We zijn nu twee en een half jaar verder. En u bent er weer in grote getale. Dat steekt ons uiteraard een hart onder de riem, maar veel interessanter is de vraag hoe we uw aanwezigheid moeten duiden. 

Een optimistische interpretatie zou kunnen luiden dat er sindsdien heel wat is bereikt. De diagnose van destijds wordt inmiddels ruim gedeeld en doordesemde zelfs de wetenschapsvisie van de minister eind 2014. Is de Nationale Wetenschapsagenda niet een direct gevolg van ons hameren op publieke verantwoording van onderzoeksinzet? Discussiepunten van SIT verschenen op Europese agenda’s, SiTters leverden een bijdrage aan nationale en internationale conferenties over perverse prikkels in het wetenschapsbedrijf en ook aan het debat over Open Access namen ze actief deel.

Met een beetje goede wil zou je zelfs de Amsterdamse bezetting en de vestiging van Rethink en New University bewegingen door het hele land als het resultaat van ons werk kunnen interpreteren. Daarmee heeft het debat zich verplaatst van een bejaarde actiegroep naar de plek waar de transitie echt moet plaatsvinden, naar de universiteiten zelf. Kortom, we hebben het hele discours naar onze hand gezet.  

Weinig of niets gedaan

Wanneer je wat meer realistisch bent, kun je even goed vaststellen dat er tot nu toe bitter weinig is gebeurd. Het enige wat veranderde is dat ook in vele bestuurskamers nu ons soort geluiden kan worden beluisterd. Dat is overigens goeddeels schijn. Aan de samenhangende systemische problemen is weinig of niets gedaan.

Een verklarinkje hier, vrome beloften daar, vooral veel aansporingen tot goed gedrag, en hier en daar zelfs een echte wetenschapperseed, net als bij de bankiers, kortom integriteit. Voor verhalen en cursussen daarover kun je bestuurders dag en nacht wakker maken en het geld stroomt vervolgens rijkelijk. Niet het systeem heeft immers problemen. We moeten ons personeel heropvoeden. Daarom is de algehele toon er een van business as usual. Kortom, je blijkt dus heel eenvoudig ons discours te kunnen hanteren om de status quo in stand te houden. Een retorische truc die ons allen heel vertrouwd voorkomt.

De vraag is natuurlijk hoe dat komt? Waarom lijkt het wel of de gevestigde orde van gewapend beton is? Is het natuurlijke inertie? Is het de ingewortelde boosheid van het menselijk geslacht of deugen onze bestuurders gewoon niet? Hoe heerlijk zou het zijn wanneer we het probleem van de geringe veranderlijkheid van het systeem hen in de schoenen zouden kunnen schuiven. Gewoon verse regenten en alles wordt nieuw. Maar de geschiedenis leert dat het zelden zo eenvoudig is.

Een ijzeren kooi

Ook bestuurders opereren binnen een ijzeren kooi waaruit het moeilijk ontsnappen is. De achtergronden van onze problemen zijn ingewikkelder, eigenlijk veel te complex voor een genuanceerde uiteenzetting in een kort openingswoord, maar ik doe toch een poging, al was het maar omdat we inmiddels genoeg beschrijvingen hebben van wat er allemaal mis is en te weinig analyses van de oorzaken ervan.   

De huidige problemen van de universiteiten, hebben, als ik het goed zie, een economische oorzaak en een wetenschapshistorische. Voor die economische oorzaak zouden we kunnen volstaan met een verwijzing naar de knappe antropologische analyse van de financiële wereld van Joris Luyendijk in Het kan niet waar zijn. Luyendijk focust niet op versleten symptomen als ingewikkelde producten, excessieve kredietverlening of de overdreven stijging van de bonussen.

Net zo amoreel als bankiers 

Hij richt zich op de vraag: wie zijn de mensen achter dat verhaal, en hoe hebben ze het zover kunnen laten komen? Het blijken echter niet de mensen te zijn die niet deugen, maar het systeem met de daarbij behorende cultuur die hen dwingt zo te handelen. In de academische wereld is het niet anders. Wetenschappers blijken, net als geldhandelaren, individueel tot morele hoogstandjes in staat, maar als het aankomt op het bedenken van oplossingen zijn academici helaas collectief net zo ‘amoreel’ als bankiers.     

Echt bevredigend is zo’n bankiersverklaring niet. We komen een stuk verder met de recente herlezing van Karl Marx van de hand van de Rotterdamse econoom Irene van Staveren in haar pas verschenen boek Economen die niemand meer leest. Het gaat haar niet om de Marx van de communistische heilsstaat. Die heeft ons zicht op veel van Marx werk vertroebeld.

De Marx die ons nog wel veel kan leren is die van de onderzoeker van de destabiliserende krachten van het kapitalisme. Dat kapitaal arbeid inhuurt en nooit andersom en dat in een globaliserende wereld waarin de techniek arbeid steeds verder overbodig maakt, de kapitaalfactor steeds dominanter wordt. Wanneer we daarbij verdisconteren dat de circulatiesnelheid van kapitaal praktisch onbelemmerd en in hoog tempo toeneemt, is het geen raadsel meer waarom de financiële wereld aan zoveel touwtjes trekt.

Arbeid vogelvrij verklaard                                                                                                      

Lange tijd heeft de groeiende staat als marktmeester deze destabiliserende tendensen van het kapitalistisch systeem in toom weten te houden. Niet zelden heeft dat geleid – zeker onder het Rijnlandse model – tot het beste van twee werelden. De afnemende dreiging van de Koude Oorlog, en al helemaal de val van de Muur in 1989 gaven echter ruim baan aan de overtuiging dat de markt en daarmee het ongebreidelde kapitalisme het voortaan wel alleen af kon.

Dat betekende in de praktijk dat de Staat terug trad en de factor arbeid vogelvrij werd verklaard. En passant werden essentiële en onmisbare burgercoöperaties als banken, woningbouwverenigingen, zorgverzekeraars afgebroken en aan de tucht van de markt, dat wil zeggen aan de grillen van de financiële sector uitgeleverd. Vergelijkbare instituties als scholen en universiteiten trof hetzelfde lot. 

Wat heeft dit alles met wetenschap van doen? Daarvoor moeten we naar de ontwikkeling van het kennis- en wetenschapsbegrip kijken. Dat is een kwestie van lange adem. Wat we tegenwoordig als betrouwbare wetenschappelijke kennis beschouwen, is een dramatische versmalling van wat rond 1500 als volwaardige kennis werd aangemerkt. Op de grens van de moderne tijd was kennis een complex bouwwerk van disciplines, kunsten en kundes.

Ambachtelijk kunnen, religieus kennen en moreel handelen maakten deel uit van een diep in de verstedelijkte samenleving van Europa verankerde kenniscultuur met een eigen epistemologische traditie. Sindsdien heeft de introductie van nieuwe kentheoretische principes met Bacon en Descartes als grote voorgangers geleid tot een gewijzigde maar steeds meer monopolistisch mathematische kennisgrondslag die we, kort door de bocht maar niet onjuist, kunnen samenvatten als ‘meten is weten’.

Een voorlopig hoogtepunt  

Tijdens dat proces verdwenen rond 1700 de ambachten uit de definitie van kennis. Rond 1800 kregen kunst en literatuur een afzonderlijk domein met eigen regels en principes toegewezen. Een voorlopig hoogtepunt was de scheiding tussen alfa en bèta rond 1900. Die scheiding was onlosmakelijk verbonden met de disciplinevorming aan de universiteiten. En die disciplinevorming, zo weten we inmiddels, resulteerde in een steeds sterker gefragmenteerde benadering van maatschappelijke, natuurwetenschappelijke en medische problemen die niet meer met simpele inter- of multidisciplinariteit kan worden gecompenseerd.

De tragiek is natuurlijk dat de voorstanders van die afscheiding van de ambachten, van de toekenning van een eigen domein aan de kunsten en literaturen en tenslotte van de verzelfstandiging van de alfa’s, op zoek waren naar de bevestiging van hun eigen identiteit en juist een briljante toekomst voor hun vakken hadden voorzien.

In die verwachting werden ze op den duur stuk voor stuk beschaamd. Vergeleken bij de bèta’s bleek hun economische betekenis onbeduidend en gevoelens van inferioriteit begonnen langzamerhand deel uit te maken van de standaard mental-make up van alfa’s, kunstenaars en ambachtslieden. Het calimero-syndroom regeert in die kringen tot de dag van vandaag. Van de wereld van het ‘meten is weten’ hebben zich in hetzelfde tempo gevoelens van hubris en misplaatste superioriteit meester gemaakt. De befaamde maar fundamenteel onnozele uitspraak van een voormalige minister van onderwijs vormt hiervan een tragische illustratie.

Doodlopende straat

Ik zou de stelling aandurven, hem eigenlijk hartstochtelijk willen verdedigen, dat deze versmalling van een oorspronkelijk rijk kennis- en wetenschapsbegrip met een breed epistemologisch instrumentarium van een paar eeuwen terug tot een bloedeloos ‘meten is weten’ adagium met een daarbij behorende verenging van de thematiek die als wetenschappelijk mag worden gekwalificeerd, wordt aangejaagd door de zojuist geschetste economische ontwikkelingen. Gezamenlijk hebben ze universiteit en wetenschap in de doodlopende straat van vandaag gemanoeuvreerd.

De tijd ontbreekt om die samenhang tussen wetenschap en economie van een grondiger bewijsvoering te voorzien maar één sleutelmoment wil ik u niet onthouden. Vanaf de vroege zeventiende eeuw onderstreepte men het belang van de nieuwe natuur- en geneeskunde met een verwijzing naar de geniale creativiteit van de Schepper. In de achttiende eeuw krijgt deze fysico-theologische verdediging er een dimensie bij. Dankzij de nieuwe wetenschap krijgen we zicht op de subtiele samenhang die God in de Schepping heeft gelegd en kunnen we die tot ons voordeel benutten. De nieuwe wetenschappen worden daarmee de motoren van de vooruitgang.

Wanneer Darwin na 1860 het fundament onder de fysico-theologische argumentatie wegslaat, blijft de verbinding tussen de nieuwe wetenschap en het vooruitgangsgeloof intact. Ze krijgt tezelfdertijd zelfs een nieuwe en grootschalige economische dimensie. Onderzoek blijkt steeds meer tot de verbeelding sprekende en ook direct in het dagelijkse leven toepasbare resultaten op te leveren. Elektriciteitsonderzoek bijvoorbeeld werpt verbluffende vruchten af.

Heilige drie-eenheid

Het leverde niet alleen uiterst nuttige zaken als huis- en straatverlichting of de elektrische tram, maar diende ook als aanjager voor geheel nieuwe industriële takken als aluminiumfabricage, de moderne chemie en de elektrotechniek. Investeringen in de bètawetenschappen leverden dus grote maatschappelijke en economische rendementen op. Vooruitgang en moderniteit, versmalling van het kennis- en wetenschapsconcept en economisch rendement vormen van dat moment een heilige drie-eenheid.

Wanneer dan vanaf de jaren ’80 het geloof in de markt geen remmen meer kent, wordt ook in de wereld van onderwijs en onderzoek het door de financiële sector geïnspireerde management by numbers steeds meer voelbaar. De koppeling van de verenging van het kennisconcept aan het financieel rendementsdenken (waar intrinsiek natuurlijk helemaal niets mee is), heeft in de gehele westerse wereld de domeinen van kunst, filosofie literatuur, geschiedenis en beschrijvende sociale wetenschap in het verdomhoekje geplaatst omdat ze geen offers kunnen (of willen) brengen op het altaar van het ‘meten is weten’.

Zelfs wanneer u mijn verhaal plausibel vindt, is er geen reden om bij de pakken te gaan neerzitten. Hervormingen zijn mogelijk. Niet omdat ik enig geloof zou bezitten in het idee van de maakbaarheid van mens en samenleving. Politici en bestuurders zijn hoogstwaarschijnlijk nog de enigen die zich door deze hersenschim laten inspireren met alle desastreuze gevolgen van dien. Ook de Staat heeft zich door haar innige cohabitatie met de financiële wereld ongeloofwaardig gemaakt, maar we zullen nooit zonder kunnen.

Science in Transition heeft van meet af aan, ook in haar debatten met het ministerie, telkens weer de nadruk gelegd op het coöperatieve en corporatieve karakter van de wereld van onderwijs en wetenschap en op de noodzaak van universitair zelfbestuur. Hervorming dient van de instellingen zelf uit te gaan, hoe moeizaam dat proces ook zal verlopen.

Meten is weten

Tot slot wat handreikingen voor die lange weg. Voor een vruchtbare wetenschappelijke benadering van maatschappelijke problemen, inclusief die van onderwijs en onderzoek, moet we ons losmaken van de exclusivistische ‘meten is weten’ systematiek. Ze vereist de inzet van een breed scala aan methoden en technieken. Dit alles is geen pleidooi voor een herstel van een mythische eenheid van kennis.

Wel dienen we ons voortdurend bewust te zijn van de nauwe verwevenheid van onze kensystemen en dat de keuze voor exact of waarde betrokken doorgaans geen principiële maar een pragmatische is. Naast het fragmenterende analytisch denken hebben we behoefte aan geleerden met synthetische vermogens die vakgebieden en kennisdomeinen steeds weer opnieuw op verrassende wijze samenvoegen.

Wat de verschillende kensystemen bovenal verbindt, is dat ze geen van allen onfeilbaar zijn. De wetenschapsgeschiedenis van de laatste decennia heeft gelukkig korte metten gemaakt met de illusie dat wetenschap, ook de exacte, definitieve oplossingen kan bieden. In dit perspectief verliest het scherpe onderscheid tussen ideografisch en nomothetisch, tussen alfa en bèta, en tussen harde en zachte wetenschap veel van zijn pijnlijke randjes.

De technieken mogen dan verschillen, evenals de te onderzoeken objecten maar wat alle onderzoekers uiteindelijk verbindt, is het vertrouwen op hun geschoolde intuïtie en op hun verbeelding, op hun door ervaring en ambachtelijkheid getrainde, oplossende, maar feilbare, vermogen om wetenschappelijke kwesties aan te vatten en daarover een permanent debat te voeren. 

Kunstmatige scheidsmuren

Wanneer we het zojuist gezegde serieus nemen zijn de humaniora en de beschrijvende sociale wetenschappen geen restant van een verloren wereld maar een vitaal en onmisbaar zuurdesem dat niet alleen de civitas academica maar de samenleving als geheel dient te doortrekken en zeker niet alleen omdat je er zo’n democratisch wereldburger van zou worden. De logische consequentie van dit alles is een universiteitsbrede, op de humaniora en die beschrijvende sociale wetenschappen gebaseerde Bachelor waarin ruim plaats is voor een breed opgezette geschiedenis van de wetenschappen waarin het kunstmatige, want contingente karakter van de scheidsmuren tussen disciplines en kennistypen aan de orde wordt gesteld.

Niet alleen tussen alfa en bèta, maar ook tussen kunst, religie, techniek en geschiedenis. Zo’n Bachelor legt de fundamenten voor allerhande beroepsopleidingen, inclusief die van onderzoeker. Een kans die we met de introductie van ons halfhartige BAMA stelsel van 2001 hebben laten liggen. Maar het is nog niet te laat. Er is altijd een weg terug.

Minstens zo belangrijk is de vraag naar de ideale schaal van de universiteit als onderwijs- en onderzoeksinstelling. Wanneer bestuurders echt dicht boven op docenten en onderzoekers willen zitten, hun werk willen lezen en periodiek in de collegebanken willen plaatsnemen, wordt een groot deel van de verziekte auditculture overbodig. De echt goede universiteiten hebben hun faam lang niet alleen aan hun rijkdom te danken. Ze zijn vooral klein en overzichtelijk en mede daardoor hebben ze een financieel vruchtbare alumnicultuur. In Nederland hebben we een aantal luisterrijke voorbeelden in de University Colleges.

Verarming van kennisbegrip

Het is tijd om te eindigen. Mijn verhaal stond aangekondigd in het Engels. Ik spreek met opzet in het Nederlands. Niet omdat de internationalisering van wetenschap én onderwijs me niet nauw aan het hart ligt. Waar het me om gaat, is dat de verarming van het kennisbegrip parellel loopt met een schrikbarende neergang in de taal- en cultuurvariatie.

We spreken steeds vaker Engels waarbij niet iedereen zich realiseert dat dit uiteindelijk leidt tot de adoptie van een enkelvoudig Angelsaksisch wetenschapsbeeld. Er is van alles te zeggen voor het gebruik van een academische lingua franca, al zal de behoefte er aan van vak tot vak en van gelegenheid tot gelegenheid verschillen. 

Wanneer we echter doorgaan met het uitsluiten van, ik noem maar, het Nederlands, het Frans, het Duits, het Italiaans en het Spaans dan verloederen we intellectueel. En er zijn vele voorbeelden. Welke positie u ook inneemt ten opzicht van het Europees project, wanneer u het uitsluitend te lijf gaat met een Angelsaksisch conceptueel apparaat is het wachten op ongelukken, wetenschappelijk, maatschappelijk politiek en ook economisch.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK