Niet bekostigen tweede studie bestraft leergierigheid

Nieuws | de redactie
15 augustus 2016 | Het niet bekostigen van de tweede studie door de overheid slaat zowel in theorie als in de uitvoering de plank volledig mis. Vincent de Haan, die zelf zeven studies volgde legt uit hoe deze maatregel kan worden ontlopen. Hij wil daarom dat de langstudeerboete een tweede kans krijgt en men stopt met deze straf op leergierigheid.

U leest hier het opinieartikel van Vincent de Haan.

“In 2011 heeft de overheid besloten de tweede studie in veel situaties niet meer te bekostigen. In ruil daarvoor mochten de universiteiten en hogescholen zelf hun tarieven voor de tweede studie vaststellen (het zogeheten instellingscollegegeld). Deze week bleek uit onderzoek dat er sindsdien een derde minder studenten een tweede studie volgen. Dit op zich niet erg verrassende resultaat heeft toch vraagtekens gesteld bij de houdbaarheid van de in 2011 ingevoerde maatregel. En dat is volledig terecht.

Hierna zal ik uitleggen waarom deze maatregel zowel in theorie als in de uitvoering de plank volledig misslaat. Ik beroep me daarbij gedeeltelijk op mijn eigen ervaringen, die ik opdeed toen ik in de periode 2007-2015 bij zeven studierichtingen stond ingeschreven en in vier studierichtingen diploma’s behaalde. In totaal heb ik daarvoor €597,03 extra instellingscollegegeld moeten betalen, plus het wettelijk collegegeld.

Verkeerde incentives

Het meest voor de hand liggende probleem met de tweede-studiemaatregel is dat het leergierigheid bestraft. De maatregel is een gevolg van de financiële crisis, waarin in alle sectoren bezuinigd moest worden. Zo bleef ook het hoger onderwijs niet gespaard. Daartoe zijn in 2011 twee hier relevante maatregelen opgeworpen:

(1)    De langstudeermaatregel (in de volksmond bekend als de langstudeerboete): een verhoging van het collegegeld met 3000 euro per jaar voor elk jaar dat de student langer dan nominaal plus één jaar over zijn opleiding zou doen.

(2)    De tweede-studiemaatregel: het onderwerp van dit artikel, waardoor studenten voor hun tweede studie elk jaar een volstrekt willekeurig bedrag (in de praktijk soms 32.000 euro) moeten betalen.

De langstudeermaatregel had behalve bezuiniging ook het doel om studenten aan te sporen voortvarender te studeren – op zich geen onredelijk doel, dunkt me. Welk doel met de tweede-studiemaatregel is beoogd, afgezien van bezuinigen, is volstrekt onduidelijk. Nu is bezuinigen op zich natuurlijk een gerechtvaardigd doel, maar als dat bezuinigen werkelijk zo noodzakelijk was, is het wel wonderlijk om te zien wat er in de zomer van 2011 gebeurde.

Staatssecretaris door de knieën

Beide maatregelen waren inmiddels in stelling gebracht. Vanuit de studenten kwam er echter hevig protest tegen de langstudeermaatregel. Deze zou vreselijk onrechtvaardig zijn, studenten belemmeren in hun zelfontplooiing, beoefening van topsport of bestuursfuncties, en vooral: volledig onverwacht komen. Er werden rechtszaken gevoerd en grote demonstraties gehouden, met als gevolg dat de staatssecretaris door de knieën ging: de langstudeermaatregel werd afgeschaft voor hij goed en wel in werking was getreden. Enkele vroege betalers kregen hun geld netjes teruggestort. Over de tweede-studiemaatregel werd nauwelijks gesproken.

Dit grote verschil in aandacht werd veroorzaakt door een klein verschil in uitvoering: de tweede-studiemaatregel was, anders dan de langstudeermaatregel, voorzien van een langere aanlooptijd en een rijk palet aan overgangsregelingen. Hierdoor bleven de bestaande gevallen – de potentiële demonstranten en rechtzoekenden – bijna volledig buiten schot, terwijl de studenten die in de toekomst hinder van deze maatregel zouden gaan ondervinden, nog veilig waren opgeborgen op de middelbare school, alwaar zij zich niet het minst bewust waren van het dreigende gevaar.

De langstudeermaatregel ging echter direct in, waardoor veel studenten die reeds een onherstelbare vertraging hadden opgelopen, direct moesten gaan betalen. Daarmee ontstond een rijke voedingsbodem voor verzet. Hier leert de wetgever dus een wijze les: als je een onprettige bezuinigingsmaatregel wilt doorvoeren, laat dan de bestaande gevallen buiten schot; dat is op de lange termijn goedkoper.

Uit het feit dat tegen de tweede-studiemaatregel nauwelijks geprotesteerd is, kan dus niet worden afgeleid dat hij rechtvaardig is. Afgezien van de gebrekkige overgangsregelingen lijkt de langstudeermaatregel mij een veel rechtvaardiger maatregel is dan de tweede-studiemaatregel. De langstudeermaatregel dwingt de student immers tot betaling van een bij wet gemaximeerd bedrag.

Bloot aan volledige willekeur

Dit bedrag ligt ook nog eens ruim binnen de grenzen van wat een student in een zomer hard werken bij elkaar kan verdienen, en ten slotte kan de student zich aan deze betalingsverplichting onttrekken door prijzenswaardig gedrag (redelijk snel studeren) te vertonen. (Merk overigens op dat de langstudeermaatregel per maand betaald kan worden, dus een uitloop van enkele maanden – bovenop het jaar ‘gratis’ uitloop – kost slechts een paar honderd euro.)

De tweede-studiemaatregel stelt de student daarentegen bloot aan volledige willekeur van de instelling, dwingt hem een – niet alleen voor arme studenten – immens bedrag neer te tellen, en koppelt deze verplichting ook nog eens aan op zichzelf prijzenswaardig gedrag (een tweede studie doen). Zo beschouwd is het onbegrijpelijk waarom de tweede-studiemaatregel het wel gered heeft, en de langstudeermaatregel niet.

Geen vrije markt

Een argument waarom de overheid geen reden zag om de hoogte van het instellingscollegegeld te reguleren, was dat zij hoopte dat een vrije markt zou ontstaan. De instellingen zouden met elkaar concurreren om tegen de scherpste prijs de mooiste programma’s aan te bieden voor de ambitieuze studenten die graag een tweede studie willen doen. Niets bleek minder waar.

Het instellingscollegegeld is bijna zonder uitzondering onredelijk hoog. Ik geef een voorbeeld. Een paar jaar geleden volgde ik de master Strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Deze eenjarige master bestond uit de volgende onderdelen: zes uur per week hoorcollege, waarvan twee gegeven door een vooraanstaande hoogleraar, twee door een docent waarvan iedereen vond dat hij niet kon lesgeven, en twee door een docent die, als hij niet door ziekte was uitgeschakeld, in het hoorcollege de reader voorlas.

Een en ander werd getoetst met acht schriftelijke tentamens, en afgesloten met een scriptie. Scriptiebegeleiders werden geacht niet meer dan acht uur aan de begeleiding van de scriptie te besteden. Dit zeer doorwrochte en academisch vormende programma werd aangeboden voor het luttele bedrag van €12.000,-. Er was één studente die het daadwerkelijk betaalde. Ze had spijt vanaf het begin, maar volhardde omdat het toch de kortste weg was naar een baan in de advocatuur – die ze gelukkig ook gekregen heeft. Het is moeilijk voor te stellen dat deze prijs in een concurrerende vrije markt stand gehouden had.

De vrije markt werkt hier niet goed

Het is eenvoudig te verklaren dat de vrije markt hier niet goed werkt. Het overgrote deel van de studenten betaalt immers niet het instellingscollegegeld. Zo kunnen opleidingen die op de vrije markt te duur worden aangeboden, toch in stand blijven omdat zij het grootste deel van hun inkomsten halen uit studenten die het wettelijk collegegeld betalen.

Instellingen lijken ook helemaal geen moeite te doen (bijvoorbeeld in hun reclame-uitingen) om studenten voor een tweede studie binnen te halen. Blijkbaar is de markt niet zo gespannen dat het rendabel is om een concurrerende marktpropositie te maken voor tweede-studiestudenten. Hierdoor komt de marktwerking niet op gang en blijven de prijzen hoog.

Sluiproutes

Zelfs als het idee om de tweede studie duurder te maken een goed idee was, dan is het wel bijzonder onhandig uitgevoerd. Er zijn immers diverse sluiproutes om alsnog (grotendeels) onder het instellingscollegegeld uit te komen, mits de student op tijd de juiste strategische keuzes maakt. Het zijn dus vooral de studenten die zich niet goed informeren over de regelgeving, die aan het kortste eind trekken. Om te illustreren wat de aard is van deze sluiproutes, noem ik er hier drie.

De wet bepaalt dat degene die reeds een graad behaald heeft, voor een tweede graad van hetzelfde niveau het instellingscollegegeld verschuldigd is. Daaruit vloeit voort dat degene die nog geen enkele graad behaald heeft, nooit het instellingscollegegeld verschuldigd is.

Zo lang laten duren als nodig

De student die reeds van tevoren weet (of in elk geval voor het afronden van de eerste opleiding) dat hij een tweede opleiding wil doen, volgt de opleidingen dus gelijktijdig, en rondt de opleidingen in hetzelfde jaar af. Hij is dan voor geen van de opleidingen het instellingscollegegeld verschuldigd. Nu er ook geen langstudeermaatregel bestaat, staat het hem vrij om deze twee gelijktijdige opleidingen zo lang te laten duren als nodig is. Deze route is bij veel studenten bekend en wordt breed toegepast.

Een minder bekende route is de bijvakroute. Stel dat een student reeds een eerste bachelorgraad heeft behaald, en inmiddels met een masteropleiding bezig is. Hij besluit echter dat een tweede bacheloropleiding toch interessant is. In principe zou hij dan het instellingscollegegeld verschuldigd zijn. Hij kan dit echter tot een minimum beperken door eerst als masterstudent alle bachelorvakken als bijvak te volgen. Daartoe geeft de wet hem immers het recht. Vervolgens kan hij, als hij alle vakken behaald heeft, zich één maand tegen het hoge tarief inschrijven, en zijn diploma aanvragen. Op die manier blijft de tweede studie redelijk betaalbaar.

Leidt tot willekeur

Ook voor de student die reeds bachelor én master behaald heeft, is er een route, maar die kost wat meer moeite: de geneeskunde- of lerarenroute. De wet maakt een uitzondering voor opleidingen in de domeinen gezondheidszorg en onderwijs. Een eerste opleiding in een van deze domeinen valt niet onder het instellingscollegegeld. De student die reeds een bachelor én een master heeft behaald, maar niet in deze domeinen, kan zich aanmelden voor een opleiding binnen een van deze domeinen, bijvoorbeeld een lerarenopleiding die raakt aan het vakgebied van zijn eerste opleiding, en vervolgens de bijvakroute toepassen om welke opleiding hij maar wil, te volgen. De inschrijving bij de lerarenopleiding is immers volstrekt vrijblijvend.

Door deze sluiproutes kunnen de meeste studenten het instellingscollegegeld ontwijken, als zij zich goed (laten) voorlichten over de regels. (Overigens zijn er studenten die geen gebruik kunnen maken van een sluiproute, bijvoorbeeld, iemand met een afgeronde hbo-bachelor Verpleegkunde, die verder wil studeren op de universiteit.) De wettelijke implementatie van het idee om de student zelf voor zijn tweede studie te laten betalen, is dus niet erg succesvol en leidt tot willekeur.

Inhoudelijk volstrekt zinloos

Het is op dit punt toch zinvol om kort stil te staan bij het nut van een tweede studie. Er wordt vaak zonder argument aangenomen dat het volgen van een tweede studie nuttig is. Dat moet echter wel enigszins genuanceerd worden. Bij studenten, vooral in de juristerij, is het erg in de mode om één bachelor te volgen, en vervolgens twee, drie of vier aansluitende eenjarige masters. De studenten krijgen op deze manier allemaal verschillende juridische specialisaties aangeleerd. Zij denken dat zij hiermee beter voorbereid op de arbeidsmarkt aankomen.

Gedeeltelijk hebben ze daar wellicht gelijk in, omdat hun c.v. zal getuigen van doorzettingsvermogen en enthousiasme voor het recht. Inhoudelijk is het echter volstrekt zinloos. De specialisatie die tijdens de master optreedt, komt immers maar zelden overeen met het vakgebied waarin de afgestudeerd jurist uiteindelijk komt te werken.

Er zijn immers zo veel specialisaties, waarvan de meeste aan de universiteit niet eens worden onderwezen, dat de starter op de arbeidsmarkt zich in zijn eerste werkzame jaren toch weer opnieuw zal moeten specialiseren. Het enige wat telt is het vermogen om juridisch na te kunnen denken en zelfstandig een nieuw vakgebied te kunnen bestuderen. Maar die vaardigheid wordt juist tijdens de driejarige bachelor gecultiveerd.

Een geheel nieuwe denkwijze

Ik zou daarom altijd aanraden aan de student die aan één opleiding niet genoeg heeft, om een tweede bachelor te volgen in een geheel ander vakgebied dan de eerste. Hier leert de student immers niet wat extra vakkennis, die hij in zijn latere leven waarschijnlijk toch niet zal toepassen, maar een geheel nieuwe denkwijze die hem voor de rest van zijn leven zal vormen.

Het starten van een nieuwe bachelor na reeds enkele jaren gestudeerd te hebben, is voor sommigen echter wel een oefening in nederigheid. Het opnieuw eerstejaars zijn gaat namelijk gepaard met het bijwonen van tutorklasjes, het uitvoeren van infantiele schrijfopdrachtjes en het uitzitten van introductiedagen. Toch is in mijn ervaring de toegevoegde waarde van een tweede bachelor veel groter dan die van een tweede master.

Hoe nu verder?

De afgelopen jaren zijn er mondjesmaat al regelingen gekomen om de tweede master toch weer goedkoop te maken. Gezien het belang van een tweede bachelor, en gezien het feit dat een bachelor veel langer duurt van een master – en dus veel duurder is – wordt het probleem daarmee nauwelijks opgelost. Ook is onduidelijk hoeveel de tweede-studiemaatregel oplevert, als veel studenten gebruik kunnen maken van de hiervoor beschreven sluiproutes.

Het is dus een goede zaak dat de politiek de tweede-studiemaatregel nu heroverweegt. En mocht men zich zorgen maken over waar het geld vandaan moet komen: dan stel ik voor de langstudeermaatregel een tweede kans te geven, maar nu wel met goede overgangsregelingen.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK