Een grijs gebied is helemaal niet zo erg

Interview | door Sicco de Knecht
20 december 2016 | Hoe kijkt Erik Martijnse, directeur ho bij de Inspectie van het Onderwijs, aan tegen het binaire systeem? Wanneer zit je in elkaars vaarwater, en wanneer vul je elkaar aan?

Hij is directeur hoger onderwijs bij de Inspectie van het Onderwijs, en heeft zijn hart verpand aan het toezicht op Universiteiten en Hogescholen. ScienceGuide sprak met Erik Martijnse over de actuele thema’s in het hoger onderwijs, de relatie tussen het hbo en wo en wat zij van elkaar kunnen leren.

Als inspectie van het hoger onderwijs kom je op zowel hogescholen als universiteiten over de vloer. Merk je verschillen in de manier waarop je ontvangen wordt?

“Die verschillen zijn er wel maar ze worden steeds kleiner. Zeker in de nasleep van de Inholland affaire waren wij op de hogescholen een beetje de kwaaie pier. Alhoewel dat een zeer vervelende zaak was ben ik er wel van overtuigd dat ons onderzoek een positieve verandering teweeg heeft gebracht, de lat is omhoog gegaan. Nu is er sprake van een goede, professionele relatie met universiteiten en hogescholen.

Hbo en wo kunnen vaak van elkaar leren, en soms moet je dat een beetje aanmoedigen. Daarom hebben we de afgelopen tijd op het gebied van opleidingscommissies en examencommissies, hoekstenen van de kwaliteitsborging van het onderwijs, de beide partijen met elkaar in contact gebracht door middel van ronde tafels, conferenties, en het delen van goede voorbeelden. Wij hebben dat aangejaagd en bijvoorbeeld bij de examencommissies het stokje letterlijk overgedragen aan Thom de Graaf en Karl Dittrich met de opdracht om elkaar op te blijven zoeken en van elkaar te leren.”

Samenwerken kan een belangrijke drijfveer van kwaliteit zijn maar we zien ook dat het hbo en wo elkaar niet altijd dulden op ‘eigen terrein’. Hoe kijk je bijvoorbeeld aan tegen de ontwikkelingen rond de universitaire pabo?

“Aan de randen van de twee systemen is het helder wie welke taak heeft maar er is natuurlijk een grijs gebied, er is bijvoorbeeld lang niet altijd sprake van 100% fundamenteel of 100% toegepast onderzoek. Helemaal niet erg, zolang conculega’s maar niet pure concurrenten om dezelfde studenten worden, daarmee is het doel niet gediend.

Het doel is in dit geval natuurlijk om zo veel mogelijk gekwalificeerde mensen voor de klas te krijgen. Niet vissen in dezelfde vijver maar het realiseren van  docententeams waarin  universitair opgeleiden een verrijking betekenen naast de bestaande HBO-opgeleiden. Naast diversiteit is het van groot belang om werk te maken van de doorlopende leerlijnen en post-graduate trajecten, juist in deze sector. Een mooi voorbeeld van samenwerking tussen hbo en wo waarin dit ook een plek krijgt is het recente Utrechtse initiatief van een academie voor het leraarschap.

De inspectie heeft zich, bij monde van jou, eerder uitgelaten over de wenselijkheid van selectiviteit. Wat zijn de belangrijkste factoren waar jullie nu op letten?

“Toegankelijkheid van het hoger onderwijs heeft voor ons altijd prioriteit en dat zal het ook blijven hebben. We begrijpen de wens van instellingen om de lat hoog te leggen en een goede match te willen vinden tussen de student en de opleiding maar het moet geen cherrypicking worden. In onze rapportages hebben we vooral gekeken of er negatieve effecten zijn van de initiatieven met selectie. Die hebben we nog niet gevonden maar ik blijf wel alertop de mogelijk afschrikkende werking van zeer strenge selectie  voor zwakkere groepen.”

Dat is een redenering vanuit het negatieve, maar zijn er ook positieve aspecten waar jullie op toetsen? Heeft de selectie geleid tot positieve effecten?

“In het wo denken wij te zien dat het in ieder geval een positief effect heeft gehad op de studierendementen. Universiteiten zijn scherper gaan kijken naar de vraag of een student bij hen op de goede plek is en ik ben ook positief over die ontwikkelingen. In het hbo blijft het rendement nog achter maar ik ben ook de eerste om te erkennen dat zij met het trilemma (hoger niveau, hoger rendement, diverse instroom) in een ander parket zitten dan de universiteiten.”

Die rendementen komen natuurlijk vaker terug als we het over de staat van het onderwijs in Nederland hebben, maar zijn ze nu wel zo belangrijk?

“Ik denk van wel, zowel voor het individu als voor de maatschappij. Voor het individu is het belangrijk dat er een studeerbaar programma ligt dat voor  studenten in de normale duur van het programma, plus een jaar coulance, te halen valt. Dat is de instelling ook verplicht aan de student. Op het maatschappelijke vlak is het ook gewoon belastinggeld waar we het over hebben, en langer studeren kost geld. Ik vind dat je aan de bv Nederland moet kunnen laten zien dat ze waar voor haar geld krijgt.”

Nog even terug naar die selectie, en dan de numerus fixus in het bijzonder. Deze roept in combinatie met internationalisering interessante vragen op die zelfs al tot een Kamermotie hebben geleid om buitenlandse studenten te weren. Is dit een wenselijke afslag die we willen nemen met ons onderwijs?

“Dit is uiteindelijk een politieke discussie en in die arena wordt hij momenteel ook gevoerd. De wettelijke bescherming van de toegankelijkheid staat bij ons zoals gezegd wel hoog in het vaandel, dus ik houd dit onderwerp zeker in de gaten. Als er signalen binnenkomen dat de toegankelijkheid van het onderwijs in het gedrang komt dan gaan we dat vanuit onze brandweerfunctie natuurlijk onderzoeken.

Internationalisering is een groot goed voor het Nederlandse onderwijs maar het is belangrijk dat er dan ook echt uitwisseling van kennis en cultuur plaatsvindt in het onderwijs. Wanneer een opleiding psychologie nog uitsluitend Duitse studenten trekt, of een hele masteropleiding zich met Indiërs vult dan streef je dat doel natuurlijk voorbij. Wij gaan geen getallen of gemiddelden stellen vanuit de inspectie maar dit is natuurlijk wel steeds vaker een gespreksonderwerp.”

Dan tot slot. We werken in Nederland in een binair systeem en jullie hebben daar goed zicht op, is het op termijn nog wenselijk om deze scheiding aan te houden?

“Het binaire systeem zoals we dat nu kennen is gegroeid vanuit hele verschillende geschiedenissen van academies en vakscholen. Beide hebben hun specifieke kwaliteiten, het wo in de stevige voet in het fundamenteel onderzoek en het hbo met zijn goede samenwerking met het beroepenveld, en dat straalt af op de studenten die ze opleiden. Zoals ik al aangaf heeft een goede samenwerking, het leren van elkaar, veel voordelen. Dat is wat anders dan de sectoren samenvoegen, dat lijkt me niet de weg.

Wat je ziet in een land als het Verenigd Koninkrijk is dat, ook al haal je het verschil in naamgeving weg, de instellingen toch ingedeeld blijven volgens een historische scheiding. Daar is het old versus new uni’s geworden, dus welke verbetering daarmee is gerealiseerd vraag ik me af.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK