Hoe toegankelijk is hoger onderwijs echt?

Nieuws | de redactie
15 februari 2017 | Zorgt het leenstelsel echt voor een teruglopende instroom in hbo en wo? Voorstanders van het leenstelsel waren blij in 2016 een herstel waar te nemen, maar Ron Bormans en Ad de Graaf waarschuwen voor al te veel optimisme. “We moeten een paar slagen dieper om onszelf niet te snel rijk te rekenen.”

“Begin februari van dit jaar werd bekend hoeveel nieuwe eerstejaars studenten zich in september 2016 hebben ingeschreven bij hogescholen en universiteiten. Er was veel belangstelling voor deze informatie want in het hbo was het aantal nieuwe studenten in 2015 met 8.500 gedaald ten opzichte

van 2014. In 2016 volgt een herstel met 4.800 nieuwe studenten. Deze cijfers spelen een belangrijke rol in het politieke en maatschappelijke debat over de invoering van de studiefinanciering nieuwe stijl. Tegenstanders vinden dat het nieuwe stelsel de toegankelijkheid van het hoger onderwijs bedreigt en zien in de daling het bewijs van hun stelling.

Voorstanders zien dit anders. De daling in 2015 is een tijdelijk effect (het ‘boeggolfeffect’) en zij zien de toename in 2016 als bewijs van hun gelijk. Zo twitterde een enthousiast Kamerlid (voorstander): “toegankelijkheid #ho op orde”, en de minister sprak: “Aantal studenten in het hoger onderwijs weer op hetzelfde niveau als voor het studievoorschot”.

Zere plek in Nederlands onderwijs

De discussie over de gevolgen van de nieuwe studiefinanciering past binnen de veel bredere discussie over Gelijke Kansen in het onderwijs. Deze discussie sluimert al langer maar kreeg in april 2016 plotseling de volle aandacht toen de Onderwijsinspectie de jaarlijkse Staat van het Onderwijs presenteerde.

Zelden is een rapport van de Onderwijsinspectie zo ingeslagen als toen. De Inspecteur Generaal van het Onderwijs schrijft in haar voorwoord dat het Nederlandse onderwijs gevarieerd en van hoog niveau is. Maar ze wijst ons er ook op dat niet alle leerlingen en studenten de kans krijgen het onderwijs te volgen dat past bij hun niveau.

Er staat; “bij gelijke intelligentie wordt het voor je schoolkeuze en je schoolloopbaan steeds bepalender uit welk gezin je komt. En daarin speelt de opleiding van je ouders de hoofdrol”. Veel aandacht bij politici en media. Veel lof voor de inspectie die op een gedegen en toegankelijke wijze de vinger legde op een zere plek in ons Nederlandse onderwijs.

Segegreert of integreert onderwijs?

De waarnemingen van de inspectie gaven een extra dimensie aan de publicaties over Gescheiden Werelden (SCP/WRR, oktober 2014), over ‘2 werelden, 2 werkelijkheden (Margalith Kleijwegt, februari 2016) en onze essays ‘Wegwijzers naar #hbo2025’ (Ad de Graaf, februari 2015) en ‘Kwaliteit in de klas’ (Ron Bormans e.a., juni 2015). Deze publicaties hebben gemeen dat de illusie van een samenleving met gelijke (onderwijs)kansen voor iedereen stevig onderuit wordt gehaald. Harde woorden vielen: onderwijs dat eerder segregeert in plaats van integreert.

Feiten, meningen en politieke prioriteiten spelen een belangrijke rol in het bespelen van het (politieke) debat en de publiciteit in oude en nieuwe media. En dat is natuurlijk ook zo in de Gelijke Kansen discussie en bij de vraag of de nieuwe studiefinanciering de toegankelijkheid en de gelijke kansen vermindert of niet.

De aankomende verkiezingen zetten dat politiek nog eens op scherp. Iedereen interpreteert de werkelijkheid op een eigen manier en probeert de werkelijkheid te duwen  in een voor hem of haar gunstig ‘frame’. Als we dat laten gebeuren, zou een bepaalde categorie studenten wel eens de rekening gepresenteerd kunnen krijgen.

Feiten en cijfers

Laten we maar eens lekker ouderwets naar de feiten kijken, de cijfers dus. Op het eerste gezicht is er een fiks herstel in de instroom. Dat geldt bij de universiteiten en bij de hogescholen. Maar we moeten een paar slagen dieper om onszelf niet te snel rijk te rekenen. Zo kennen de universiteiten een aanzienlijke groei van het aantal buitenlandse studenten. Niets mis mee, maar je zou de cijfers daarvoor moeten corrigeren wanneer je het hebt over toegankelijkheid en gelijke kansen.

Dan de hogescholen, altijd al de sector in het hoger onderwijs met veel meer studenten waarvan ouders minder hoog zijn opgeleid en een lager inkomen genieten dan die van de universitaire studenten. We gaan eerst een jaartje terug, naar april 2016 wanneer ResearchNed in de Monitor Beleidsmaatregelen 2015 de (relatieve) cijfers presenteert over de herkomst van studenten naar opleidingsniveau van hun ouders.

Die relatieve cijfers kunnen dan worden herleid tot het volgende plaatje. Achter de grote daling in 2015 ten opzichte van 2014 gaan twee verschillende ontwikkelingen schuil. Het aantal studenten met tenminste één ouder met een ho-diploma stijgt met 2.066, terwijl het aantal studenten waarvan geen van beide ouders een ho-diploma heeft, daalt met 10.429. De cijfers laten het gelijk zien van de analyse van de Onderwijsinspectie over gelijke kansen.

Degraaf1

Om te kunnen vaststellen of de gelijke kansen in de toegankelijkheid tot het hoger beroepsonderwijs is geborgd, moet je dus niet alleen kijken naar de totalen, maar ook naar wat er achter schuil gaat. Laten we eens kijken wat dat in 2016 oplevert.

Ook hier zien we dat er achter de totale cijfers werelden van verschil schuil gaan. We maken daarbij gebruik van de cijfers op de kennisbank van de vereniging hogescholen. Bij de havisten zien we inderdaad een fiks herstel, bij de mbo’ers is dat niet het geval en de instroom van vrouwelijke mbo’ers met een niet-westerse achtergrond staat extra onder druk.

addegraaf2

Wat is nu het definitieve beeld? Moeilijk te zeggen. Behalve dat de claim dat de toegankelijkheid op orde is, niet klopt. Of dat een-op-een samenhangt met studiefinanciering weten we niet, maar er zijn behoorlijk wat aanwijzingen dat die relatie er is.

We moeten dus niet te snel ‘hosanna’ of ‘ach en  wee’ roepen als we een maand geleden constateren dat het aantal studenten dat begint te studeren weer wat toeneemt. In april 2017 zal de nieuwe Monitor Beleidsmaatregelen meer inzicht geven in opleidingsniveau van ouders en sociale herkomst.

De eerste cijfers (zie hier boven) stemmen niet optimistisch, ook al omdat bekend is dat de sociale herkomst van mbo’ers en havisten – en het opleidingsniveau van hun ouders – verschillend is (zie ook Onderwijsinspectie: Staat van het Onderwijs, april 2016) .

Doen wat nodig is

Als de nieuwe monitor geen ander beeld laat zien, dan ligt het voor de hand dat een volgend kabinet kijkt naar een uitbreiding van de inkomensafhankelijke beurs naar meer groepen. Dat is wat anders dan de terugkeer van de basisbeurs.

Een goed alternatief zou dan zijn de basisbeurs als gift terug te laten komen voor studenten uit gezinnen waar de ouders tot modaal reiken. Dat is temeer van belang omdat we inmiddels weten dat de toegankelijkheid niet alleen onder druk staat wat de instroom betreft, ook de uitval uit het hoger onderwijs is niet ‘neutraal’ wat betreft achtergrond van de student.

Het toesnijden van de OV-kaart op de reisbehoeften van studenten, zou een financieringsbron kunnen zijn. Nu kunnen we hopen dat na de verkiezingen we voorbij de retoriek van de verkiezingen en campagnes zijn en weer zakelijk naar het vraagstuk gekeken wordt. Maar dat is niet goed, omdat dat mechanisme de geloofwaardigheid van de politiek aan tast.

Laten alle partijen nu goed kijken van welke retoriek ze zich bedienen en afspreken gewoon de feiten te laten spreken. En afspreken die cijfers doorslaggevend te laten zijn. Dat helpt in alle opzichten. En biedt de ruimte na de verkiezingen dat te doen wat nodig om Nederland een land te laten zijn waar iedereen de kans op een onderwijsloopbaan heeft, ongeacht zijn of haar achtergrond.”

Ron Bormans is voorzitter van de Hogeschool Rotterdam, Ad de Graaf was directeur van de Vereniging Hogeschool en is columnist bij ScienceGuide


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK