Meer publiceren leidt niet tot beter lesgeven

Nieuws | de redactie
18 april 2017 | Onderzoekers die veel publiceren zijn niet per se betere docenten. Dat blijkt uit een gerandomiseerd onderzoek dat uitgevoerd werd bij de Universiteit Maastricht. In de masterfase blijkt hoge publicatiekwaliteit wel een toegevoegde waarde te hebben.

De vraag of goede onderzoekers ook betere docenten zijn is er een waar al langer onderzoek naar gedaan werd. Binnen het veld bestaan er meerdere theorieën over hoe publiceren en doceren samenhangen, negatief of positief, maar een sluitend bewijs van samenhang is tot op heden niet gevonden. Ook deze nieuwe studie van het CPB in samenwerking met Maastricht University brengt geen uitsluitsel in het vraagstuk maar de gerandomiseerde proefopzet maakt het tot een bijzondere toevoeging.

Willekeurige toewijzing

Al langer wordt er onderzoek gedaan naar de interactie tussen onderwijs en onderzoek, maar daarbij zijn de lokale gebruiken in bijvoorbeeld de studentindelingen vaak een invloed die een eventueel experiment niet onafhankelijk maakt. De werkwijze bij de opleidingen in kwestie is in die zin uniek. Een computerprogramma wijst bij de studentenbalie de studenten compleet willekeurig toe aan hun tutor.

Bij het vaststellen van de correlatie tussen aantal en impact van de publicaties en het onderwijs konden de onderzoekers dus gebruik maken van een aantal indrukwekkende datasets die over de loop van de jaren zijn bijgehouden. Zij hadden toegang tot de bibliometrische categorisatie van onderzoekers (citatiescores, impactfactoren etc.), evenals de studenttevredenheid over docenten en de cijfers die studenten behaalden.

Door de data van zo’n 9000 studenten, 28.000 studentenquêtes en 83 docenten aan elkaar te koppelen kon de correlatie berekend worden tussen een groot aantal factoren. Wel wijzen de onderzoekers op mogelijke invloeden die de selectie hebben kunnen beïnvloeden zoals verschillen in de achtergrond van de respondenten bij de enquêtes.

Kwantiteit en kwaliteit

Een van de meest duidelijke conclusies uit het onderzoek is dat het aantal publicaties van een docent niet samen lijkt te hangen met de prestatie en beleving van studenten, niet in de positieve noch in de negatieve zin. De tegenstrijdige theorieën binnen het veld – dat een hoge mate van onderzoeksmindedness bijdraagt aan het onderwijs of dat publiceren juist een te grote druk legt op de tijd van de docent – worden hier dus beiden niet mee bediend.

Wel blijkt er in de masterfase een positieve relatie te bestaan tussen de ‘kwaliteit’ van de artikelen en de cijfers van de studenten. Hier vonden de onderzoekers dat wanneer een docent op zijn minst een A-publicatie (een publicatie die volgens de Universiteit Maastricht tot de beste categorie behoort) heeft, de studenten gemiddeld 0,4 punt hoger scoorden op hun tentamen. Meerdere van deze A-publicaties zijn goed voor nog eens 0,2 punten er bij.

Van de 85 docenten konden hadden er vijftien minstens een A-publicatie, twintig docenten hadden er meer dan een. Van de gehele groep hadden 59 docenten op zijn minst een B-publicatie en zestig een C-publicatie. Van de plaatsing in een van de laatste twee categorieën kon geen relatie tot het cijfer worden aangetoond, en evenmin was er een negatieve correlatie tot het studentencijfer voor docenten die geen A-, B- of C-publicatie hadden. Ook bleken de scores op de docentevaluatie niet van beïnvloed te worden door de publicatiescore.

Vraagtekens

Onderzoek naar de relatie tussen onderwijs en onderzoek is notoir lastig omdat de effecten makkelijk vertroebeld kunnen raken door andere invloeden. Zo is er bijvoorbeeld al langer discussie over het optimale moment om studenten hun vak-/docentevaluaties in te laten vullen: voor, tijdens of na het tentamen. Ook is er kritiek op de validiteit van tentamencijfers als maatstaf voor onderwijskwaliteit.

Dit onderzoek is in die zin bijzonder vanwege de weelde aan data en de aselecte toewijzing van studenten aan hun docenten. Toch zijn er ook kanttekeningen te zetten bij de vraag of deze resultaten zich makkelijk laten vertalen naar andere situaties. Om te beginnen is het probleemgestuurd onderwijs (PGO) de standaard in Maastricht, zo ook op de opleidingen in kwestie, maar niet op andere plaatsen. Het is mogelijk dat deze onderwijsvorm beter aansluit op de onderzoekspraktijk en dat daardoor de twee velden meer van elkaar kunnen profiteren.

Verder is de populatie van de opleidingen atypisch vanwege het grote percentage buitenlandse studenten (40%). De verschillen in de samenstelling van de studentenpopulatie tussen studies zou kunnen verklaren dat op andere plaatsen geen of zelfs negatieve relaties worden gevonden.

Klik hier voor het discussion paper van het CPB en de Universiteit Maastricht.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK