Inkomen ouders bepaalt mbo-hbo-doorstroom

Nieuws | de redactie
18 september 2017 | Ook na de invoering van het sociaal leenstelsel bepaalt je afkomst als mbo-student of je doorstroomt naar het hbo. Onderzoek van het CBS in opdracht van OCW laat zien dat het studiesucces gerelateerd is aan het inkomen van de ouders. Het sterkste negatieve effect op studiesucces blijkt een migratieachtergrond.

Het ministerie van Onderwijs heeft het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) de opdracht gegeven om te onderzoeken wat de relatie is tussen het inkomen van ouders van studenten en hun kansen in het hbo. Daaruit blijkt dat het hoger onderwijs minder toegankelijk is voor jongeren uit gezinnen met een lager inkomen, met uitzondering van de laagste inkomens. Bij het studiesucces, dat wil zeggen de kans op een diploma en de studieduur in het hbo, zijn de verschillen groter dan bij de instroom.

Hoger huishoudinkomen

Uit een analyse van het CBS van vorig jaar bleek al dat het percentage vmbo-leerlingen met ouders met een hoger inkomen ook meer kans hebben op het hbo. Uit deze nieuwe analyse blijkt dat van de mbo-gediplomeerden (voltijd mbo 4, maximaal 25 jaar oud) in het studiejaar 2015-2016 zo’n 43 % direct doorstroomde naar het hoger onderwijs. Behalve voor de laagste inkomensgroepen geldt dat het aandeel instromers groter is onder jongeren uit een gezin met een hoger huishoudensinkomen.

Afgezien van de laagste inkomensgroep was het aandeel studenten met studiesucces groter onder jongeren uit gezinnen met een hoger inkomen dan onder jongeren uit gezinnen met een lager inkomen. Het CBS deelde de huishoudens in tien groepen van gelijke grootte, a.d.h.v. het inkomen. De eerste groep verdiende minder dan 13.100 en de laatste 10% van de bevolking meer dan 58.500 op jaarbasis. Beginnend bij het verschil tussen het tweede en het tiende deciel is het effect van inkomen op studiesucces een stuk groter dan bij de instroom, namelijk 24 procentpunt.

Studiesucces

Studiesucces vijf jaar na inschrijving in het hoger onderwijs, naar huishoudensinkomen. (bron CBS.

Negatieve effect kleiner 

Zowel bij instroom als bij studiesucces blijkt dat een deel van de nadeliger positie van jongeren uit gezinnen met een lager (of midden-)inkomen ook verklaard kan worden vanuit  andere kenmerken. Bij de doorstroom naar het hoger onderwijs speelt het onderwijsniveau van de ouders hierbij de belangrijkste rol. In gezinnen met een laag inkomen zijn de opvoeders vaak ook lager opgeleid. Als hier rekening mee gehouden wordt, blijkt het negatieve effect van inkomen kleiner.

Bij het studiesucces is met name de herkomstgroepering van de jongeren van belang. In de laagste inkomensgroepen zitten relatief veel mbo’ers met een niet-westerse migratieachtergrond. Zij halen minder vaak binnen vijf jaar een ho-diploma. Als hier rekening mee gehouden wordt, blijkt het negatieve effect van inkomen kleiner.

Achtergrond bepaalt studiesucces

Uit de analyses van het CBS blijkt ook dat een aantal factoren die de instroom bevorderen de kans op studiesucces juist verkleint, en andersom. Mbo’ers met een migratieachtergrond stromen vaker door naar het hoger onderwijs dan mbo’ers zonder migratieachtergrond, maar halen minder vaak binnen vijf jaar een diploma.

Ook mannen stromen vaker door, maar zijn, eenmaal ingestroomd, minder succesvol dan vrouwen. Voor een aantal andere factoren wijst het effect wel in beide gevallen dezelfde richting op. Zo is zowel de kans op instroom als de kans op studiesucces groter bij jongeren van wie (een van) de opvoeder(s) een hoog onderwijsniveau heeft, al is dit effect bij studiesucces kleiner en niet significant. Ook geldt dat mbo’ers die ouder zijn zowel een kleinere kans hebben om door te stromen naar het hoger onderwijs als om binnen vijf jaar een ho-diploma te halen.

Middeninkomens hebben minder kansen

Hoewel het inkomenseffect na correctie voor verschillende andere kenmerken kleiner blijkt, blijft het zo dat mbo’ers uit gezinnen met een middeninkomen een kleinere kans hebben om door te stromen, dan mbo’ers uit gezinnen met een hoog inkomen. Bij studiesucces in het hoger onderwijs ziet het CBS een wat kleinere succeskans voor mbo’ers uit lagere inkomens ten opzichte van mbo’ers uit het hoogste inkomensdeciel.

Hoewel dit voor alle lagere inkomensdecielen geldt, is dit verschil alleen bij jongeren uit het tweede inkomensdeciel significant. Dat de overige verschillen niet significant zijn bevonden, heeft waarschijnlijk voor een deel te maken met het feit dat deze uitkomsten gebaseerd zijn op een relatief kleine populatie: 4 duizend mbo’ers in vergelijking met 14,4 duizend bij de instroomanalyse. Voorzichtig concludeert het CBS daarom dat als rekening gehouden wordt met andere factoren het hoger onderwijs nog steeds iets minder toegankelijk is voor jongeren uit gezinnen met een middeninkomen (instroom) of lager inkomen (studiesucces).

Verschillen in intelligentie

Zowel het inkomen als de meeste andere onderzochte factoren blijken een rol te spelen bij de kans op instroom en studiesucces in het hoger onderwijs van jongeren met een bol-voltijd mbo 4-diploma. Uit de analyses blijkt echter dat deze kenmerken tezamen toch maar een klein deel van de individuele verschillen in instroom en studiesucces verklaren. Volgens het CBS is kennelijk een groot aantal andere factoren, dat niet meegenomen is en die vaak ook moeilijker te meten zijn, ook van invloed. Te denken valt bijvoorbeeld aan individuele verschillen in intelligentie of motivatie en kenmerken van de gevolgde mbo- en ho-opleiding.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK