Heilige meester-gezel relatie over datum

Opinie | door Inge van der Weijden & Ingeborg Meijer
12 oktober 2017 | In reactie op het promovendidiscours roepen Ingeborg Meijer en Inge van der Weijden, CWTS, de VSNU op om het debat aan te gaan over de implicaties van de universitaire cultuur voor de kenniseconomie.

In hun stuk van dinsdag 26 september in ScienceGuide concluderen Lou de Leij en Marjan Koopmans, dat ‘het afleveren van niet alleen voldoende, maar ook op de juiste wijze opgeleide, gepromoveerden een belangrijke maatschappelijke opdracht voor de universiteit hoort te zijn’. Dat kunnen we alleen maar van harte onderschrijven, al zal dat met name verandering van de universitaire organisatie en cultuur vergen.

De impliciete boodschap in het stuk is dat promovendi de kwaliteit van de Nederlandse wetenschap voor een belangrijk deel bepalen met hun publicaties (waarbij kwaliteit dus rechtstreeks gekoppeld wordt aan publicaties). Maar dat er tegelijkertijd een deel is die toch niet in de wetenschap kan blijven, niet goed is opgeleid voor een baan buiten de wetenschap en daar onder lijdt (door lange trajecten en ziekmakende stress).

Vanuit een slechte gedachte kan je ook lezen: de promovendi die niet tegen de druk kunnen om een ‘toponderzoeker’ te worden, moeten ten bate van de kenniseconomie een traject krijgen naar een baan buiten de wetenschap. Dan is het niet zo gek dat dit door promovendi zelf, de wetenschap en de wereld daarbuiten als ‘tweede keus’ wordt gezien. Als dit het uitgangspunt is, in wat voor wereld werken promovendi dan? Hoe ervaren promovendi die wereld? En is het werkelijk zo slecht gesteld met promovendi, als de Leij en Koopmans ook stellen dat er nog steeds bijna geen werkeloosheid is onder gepromoveerden?

In wat voor wereld werken promovendi?

Het argument van de Leij en Koopman, dat binnen een promotietraject twee hoofdactiviteiten onderscheiden kunnen worden, namelijk (1) het doen van specialistisch onderzoek en (2) het opgeleid worden tot breed inzetbare, zelfstandig opererende kenniswerker, klopt niet. De eerste taak kun je wel degelijk afleiden uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW, 1992), maar de tweede niet.

In de wet komen de woorden ‘promovendi’, ‘promovendus’ en ‘promoveren’ niet eens voor. De WHW biedt een kader voor wat men van promovendi verwacht, namelijk het zelfstandig beoefenen van de wetenschap. Daarnaast biedt de WHW de universitaire instellingen een bepaalde mate van vrijheid om invloed uit te oefenen op het promotietraject via het wettelijk verankerde middel van het promotiereglement.

En daar zit hem de crux.

Het promotiereglement, opgesteld door de universiteit, is het instrument waarmee de promotoren verantwoordelijkheid krijgen voor het promotietraject. En het zijn dus de hoogleraren die bepalen wat in het onderzoek de norm is. In die zin is een universiteit een ouderwetse organisatie waar de meester-gezel relatie centraal staat en het personeelsbeleid geen directe relatie heeft met de promovendus anders dan via de contractuele verplichtingen. De wetenschappers zélf bepalen wie ze binnenhalen voor het doen van specialistisch onderzoek (om daarover te kunnen publiceren), en dat schept een afhankelijkheid die niet voor iedereen gezond is.

Want niets menselijks is een wetenschapper vreemd: je zoekt bij voorkeur iemand zoals jij. Daarmee bestaat het risico dat er teveel dezelfde types op de universiteit mogen blijven. En dat promovendi met andere vaardigheden en voorkeuren door zo’n promotiereglement klem zitten in een promotor/promovendus relatie die niet goed voor ze is. Dat is voor vernieuwing en innovatie geen goede zaak; diversiteit in alle opzichten is cruciaal (Apfelbaum et al, 2014; Phillips, 2014). Promovendi zijn dus voornamelijk bezig met hun promotieonderzoek (de Goede, Belder & de Jonge, 2014), en daarnaast zijn zij vaak betrokken bij onderwijstaken. Maar zij zijn niet bezig met het worden van een breed inzetbare kenniswerker omdat dit niet past binnen de universitaire cultuur.

Promovendi ervaren veel mentale problemen in de universitaire wereld

Wat zijn de effecten van een organisatiestructuur zoals hierboven beschreven? Uit recente onderzoeken in Vlaanderen en Nederland (Amsterdam, Leiden) blijkt dat het met het mentale welzijn van promovendi niet zo goed gesteld (Levecque et al, 2016, CWTS Policy report, 2017). Mentaal welzijn (of het ontbreken ervan) wordt vastgesteld met de GHQ4+ (General Health Questionnaire). De GHQ is een gevalideerd screeningsinstrument en is wereldwijd de meest gebruikte vragenlijst voor mentale gezondheid. Tussen de 30 en 40% van de promovendi loopt risico op ernstige psychische klachten zoals depressie of een burn-out. Dat is veel meer dan een vergelijkbare groep hoger opgeleiden (HBO+).

De symptomen van de mentale problemen wijzen op een gevoel van constante druk, zich bovengemiddeld ongelukkig/depressief voelen, een slaaptekort door zorgen, en moeilijkheden niet de baas kunnen zijn, om er maar een paar te noemen. En dat is ernstig! In het onderzoek is verder gekeken welke factoren bijdragen aan het mentale welzijn (en zo ja of dit een significante bijdrage is) en welke niet (ook interessant). Om met de laatste te beginnen: vrouwen en mannen hebben evenveel last, en verder is de werkdruk als zodanig, en ook de work-life balans geen voorspeller voor mentale problemen. Dat is geruststellend: een periode hard werken aan een proefschrift is geen probleem, ook als dat betekent dat je sociale leven een tijdje op een laag pitje staat.

Maar rondom de relatie tussen promotor en promovendi zijn er wél een aantal factoren die een negatief effect op mentaal welzijn hebben, zo blijkt uit het Leidse onderzoek. Aan de promotor-kant valt op dat (on)tevredenheid met de begeleiding door de promotor, en het gebrek aan sociale ondersteuning als een grote bron van stress worden ervaren door promovendi: 50-60% van de promovendi die in de risicogroep vallen zijn hierover ontevreden. Tegelijkertijd blijkt dat aan de promovendi-kant het gevoel van competentie, de gedachte aan stoppen, het kunnen omgaan met de druk (met name de publicatiedruk), en de carrièrekansen in de wetenschap allemaal factoren zijn die mentaal onwelzijn voorspellen.

Het laat zien dat veel promovendi (bijna) bezwijken onder de verwachtingen die de universitaire cultuur aan hen stelt, omdat ze, ondanks dat het niet is vastgelegd in het reglement, ook wel weten hoe hoog die verwachtingen zijn. Om deze mentale problemen het hoofd te bieden, wordt een aantal suggesties gedaan die de universitaire personeelsafdelingen beloven op pakken. Maar de vraag is of dit gaat helpen als de universitaire meester-gezel cultuur niet verandert, en het excellentie-denken tezamen met de universitaire rankings de boventoon blijven voeren.

Skills mismatch

Als universitaire instellingen vinden dat een promovendus, naast onderzoek doen, ook opgeleid moet worden tot een top-kenniswerker buiten de academie, dan klopt het dat daar momenteel niet veel aandacht aan wordt besteed. Toch vinden de ca. 70% gepromoveerden die niet bij de academie blijven werken, ondanks het ontbreken van een gerichte voorbereiding, relatief eenvoudig een baan buiten de academie.

Maar De Leij en Koopmans concluderen terecht dat er een gat is tussen wat van een dergelijke kenniswerker verlangd wordt en wat de promovendus tijdens zijn promotietijd leert. Deze ‘skills mismatch’ wordt ook duidelijk aangetoond in ons onderzoek (Heuritsch, Waaijer & van der Weijden, Higher Education, under review).

Waar wetenschappelijke vaardigheden meer dan voldoende ontwikkeld worden, ervaren gepromoveerden met name een discrepantie/mismatch op het terrein van management & sociale vaardigheden (o.a. teamwork en projectmanagement) en commerciële vaardigheden. Deze zijn met name te weinig ontwikkeld als zij buiten het academisch onderzoek werkzaam zijn. Opmerkelijk en ook niet helemaal verrassend.

Als je in een cultuur bent opgeleid waar individueel succes bepaalt of je kunt blijven in de wetenschap, dan is teamwork niet het eerste waar je aan denkt. En dat terwijl juist vanuit het Europese onderzoek en innovatie beleid samenwerking als cruciaal wordt gezien. Onze studie ‘Welk Gras is groener’ laat in een aantal portretten zien hoe het gepromoveerden buiten de wetenschap vergaat (Van der Weijden, De Gelder, Teelken & Thunnissen, 2017).

Veel gepromoveerden rollen als het ware in een promotie, als de eerste kennismaking met onderzoek doen in de master bevallen is. Nog even op de universiteit rond blijven lopen stelt het moment van een echte keuze uit. Toch is het van belang tijdig te beginnen met nadenken wat je nu eigenlijk precies wilt, en welke competenties daarvoor nodig zijn, naast je inhoudelijke kennis. Als gepromoveerden buiten de wetenschap werkzaam willen zijn, is dat een reality check, wat ben je daar waard.

Te hoog opgeleid?

Gepromoveerden werkzaam buiten de wetenschap onderscheiden zich van hun niet-gepromoveerde collega’s door hun analytisch en conceptueel denkvermogen, kritische houding, diepgang en nauwkeurigheid. Hun persoonlijke effectiviteit wordt gezien als een betekenisvolle meerwaarde. Dat verklaart wel waarom ze niet zo vaak werkeloos zijn. Overigens hebben deze sterke kanten volgens de werkgevers van gepromoveerden (die wij interviewden) ook een keerzijde wanneer de gepromoveerde doorschiet in zorgvuldigheid en reflectie terwijl het werk buiten de wetenschap vraagt om snel handelen en daadkracht.

Een promotie is voor de werkgever niet altijd een pré, integendeel, want de gepromoveerde is vaak te hoog opgeleid, terwijl bepaalde gewenste (sociale en management) competenties nog ontwikkeld moeten worden. Interessant is ook dat gepromoveerden buiten de wetenschap zich realiseren dat een onderzoeker de kennis centraal zet, zonder te denken aan vertaling van de inhoud naar een dienst of product dat voldoet aan een socio-economische oftewel maatschappelijke behoefte.

Moderniseren van de universitaire cultuur

Wie moet verantwoordelijkheid nemen voor het oplossen van de geconstateerde problemen? De demissionair minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap vindt duidelijk dat de problemen het gevolg zijn “van de door de werkgever gecreëerde arbeidsomstandigheden, waarbij de verantwoordelijkheid voor het verbeteren van deze omstandigheden bij de werkgever zelf ligt”.

De Universiteit Leiden heeft al aangegeven dat zij met voorstellen zal komen. Maar als de universitaire cultuur vooral het academische succes beloont, en de succesvolle promovendi door de promotores naar voren geschoven worden, dan is personeelsbeleid van een universitaire instelling – met alle goede bedoelingen – niet het niveau waarop dit moet worden aangepakt.

De VSNU stelt dat promovendi ‘de belofte voor de toekomst’ zijn (VSNU, 2008). Als dat zo is dan is het tijd dat de VSNU het debat over de ouderwetse universitaire cultuur en de implicaties voor Nederland aangaat. Hoe de universiteiten om te vormen tot een moderne organisatie, waar de macht over promovendi niet meer alleen is geconcentreerd bij de hoogleraren, en waar de universitaire colleges van bestuur niet meer alleen kijken hoe zij hun ranking zo hoog mogelijk krijgen. Waar dus iedere promovendus de begeleiding krijgt die nodig is, en een voorbereiding op de arbeidsmarkt die passend is. Dat is goed voor promovendi én voor de kenniseconomie.

Ingeborg Meijer en Inge van der Weijden zijn onderzoekers van het Centre for Science and Technology Studies (CWTS), Universiteit Leiden, daarbij is Inge van der Weijden lid van de universiteitsraad, Evan de Gelder is onderzoeksassistent bij het CWTS

Ook bijdragen aan het promovendidiscours? Dat kan, stuur een mail naar redactie@scienceguide.nl

Inge van der Weijden :  onderzoeker bij het Centre for Science and Technology Studies (CWTS)

Ingeborg Meijer :  Senior researcher

Literatuurverwijzingen

Apfelbaum, E. P., Phillips, K. W., & Richeson, J. A. (2014)

Rethinking the baseline in diversity research: Should we be explaining the effects of homogeneity? Perspectives on Psychological Science, 9, 235-244

K.W. Phillips. (2014)

How diversity makes us smarter. Scientific American October 1 2014, p43 (How diversity works)

M de Goede, R Belder & J de Jonge, Rathenau Instituut

Promoveren in Nederland. Motivatie en loopbaanverwachtingen van promovendi, November 2014

Van der Weijden, Meijer, van der Ven, Beukman, Farzand Ali, de Gelder (2017)

CWTS Policy Report: Het mentaal welzijn van Leidse promovendi

Levecque, K; Anseel, F.; De Beuckelaerd, A. Van der Heyden, J. & Gisle, L. (2017)

Work organization and mental health problems in PhD students. Research Policy 46, 868–879

Heuritsch, J., Waaijer, C.J.F. & I.C.M. van der Weijden (2017)

To get the manual for my car radio: the perceived value of a PhD degree and the skills mismatch in the labor market. Under review.

Van der Weijden, I.C.M., De Gelder, E.J., Teelken, C., & Thunnissen, M. (2017)

Welk gras is groener? Persoonlijke verhalen van gepromoveerden over hun loopbanen binnen en buiten de wetenschap. phdcentre.eu/nl/praktijk/portretten.html

VSNU (2008)

Passend Promoveren. VSNU notitie.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK