Hoe deed Sander Dekker het?

Analyse | door Sicco de Knecht
8 maart 2017 | Met de verkiezingen in het vooruitzicht kijkt ScienceGuide terug op een volledig uitgevoerde kabinetsperiode van de staatssecretaris en de minister. Wat betekenden zij voor het hoger onderwijs en de wetenschap en wat laten ze na? Vandaag: Sander Dekker.

De staatssecretaris die luisterde en impact op een andere manier wist te definiëren. Dat zijn misschien wel de grootste verdiensten van Sander Dekker. In de vier jaar dat hij naast het PO en VO de scepter zwaaide over wetenschapsbeleid was hij veel op pad en legde hij zijn oor te luister bij vele partijen. Nooit te beroerd voor een praatje of een evenement, maar wat concrete wettekst en beleid aangaat was de impact van Dekker minder groot.

Niet iedereen wist wat er te verwachten viel van deze de jonge VVD-wethouder uit Den Haag toen hij in 2012 benoemd werd door premier Rutte op zijn oude positie van staatssecretaris. Door diegenen met wie hij op lokaal gebied te maken had werd hij “betrokken, deskundig en zakelijk.” genoemd. Een man met ervaring in de portefeuille primair en voortgezet onderwijs en bovendien als kortstondig voorzitter van het Rathenau Instituut, bekend met de vraagstukken rond wetenschapsbeleid.

Dit werd dan ook de verdeling van de dossiers op het ministerie, wat een breuk betekende met het verleden. PO en VO werden expliciete dossiers van de staatssecretaris, die daar ook de mediaportefeuille bij kreeg. Het hoger onderwijs, de kunsten en de eerste geldstroom gingen naar de PvdA. De tweede geldstroom ging naar de staatssecretaris, wat een niet altijd even gemakkelijke samenwerking opleverde. Een ongemakkelijk duo in de tweestrijd op het dossier wetenschap waar beiden duidelijk andere ideeën over hadden.

Zakelijke reorganisatie NWO

In 2014 presenteerde het kabinet de wetenschapsvisie 2025 – de eerste sinds het kabinet Den Uyl – en hierin werd aangekondigd dat er flinke veranderingen op komst waren voor de Nederlandse wetenschap. Er werd een Nationale Wetenschapsagenda gemaakt waarvan iedereen zich op dat moment nog afvroeg wat dat inhield, er moest een breed ‘herschikt’ NWO komen en er moest een grotere nadruk komen op het in kaart brengen van wat de wetenschap in Nederland nu eigenlijk doet.

Voor Dekker dus de schone taak om NWO flink om te gooien, iets dat hij een jaar eerder al had aangekondigd in navolging van het rapport ‘Nieuwe dynamiek, passende governance’. Er moest een flinke verslanking van het bureaucratisch apparaat van NWO komen en er moest minder landjepik gespeeld worden in de organisatie. Dit schoot velen direct in het verkeerde keelgat en de plannen werden omschreven alsof wetenschappers plaats moesten maken voor bestuurders. Dit sprak Dekker uitdrukkelijk tegen in een Kamerbrief.

In het uiteindelijke Kamerdebat kwam het tot een flinke confrontatie met de Kamer over NWO: “Inhoudelijk vind ik wetenschappers nog steeds heel belangrijk in de beoordeling van voorstellen. Maar het is nu echt een bestuurlijk gedrocht, met heel veel bestuurders, met heel veel voorzitters, met heel veel onduidelijkheid.” zei Dekker, in de bruuske wijze die hem als staatssecretaris op dit onderwerp typeerde: nooit te beroerd om het establishment tegen de haren in te strijken.

De speciaal ingevlogen Robbert Dijkgraaf noemde de kanteling “een sluipmoord” en Bert Meijer besloot uit het bestuur van NWO te stappen. Maar alle pogingen van zwaargewichten ten spijt kon de herindeling niet tegen worden houden. Zo kwam er het nieuwe, minder topzware, NWO georganiseerd via de drie voorgestelde pijlers. In die zin profileerde de jonge staatssecretaris zich door zijn droge bestuurlijke aanpak. Hij was er niet om vrienden te maken.

De agenderende staatssecretaris

Wat er bij aanvang van de voorgestelde ‘wetenschapsagenda’ terecht moest komen was bij aanvang voor lang niet iedereen even duidelijk. Het belangrijkste uitgangspunt was om de samenleving meer te betrekken bij het formuleren van wetenschappelijke vragen, maar de scepsis over deze doelstelling was en bleef groot. In het duo Alexander Rinnooy Kan en Beatrice de Graaf kozen Dekker en Bussemaker in ieder geval kijkcijferkanonnen met statuur om de operatie te leiden, maar het proces kreeg naast lof ook met veel weerstand te maken.

De werkwijze van de NWA werd niet zonder reden bekritiseerd. Het politieke spel dat volgde op een vrolijke openbare consultatie was voor velen de dood in de pot voor een democratische raadpleging. Toegegeven, iedereen kon vragen insturen naar de site, een mogelijkheid die veel wetenschappers te baat namen, maar de uiteindelijke selectie lag maar bij een kleine groep beleidsmakers en wetenschappers. Volgens sommigen was de uiteindelijke selectie dan ook duidelijk gekleurd door het bestaande topsectorenbeleid en andere politieke afwegingen – al dan niet gemaakt door topwetenschappers.

Toch was het misschien wel voor het eerst sinds het kernwapendebat in de Koude Oorlog dat er zo publiekelijk werd gesproken over wetenschap. In die zin was de NWA een democratiseringsslag die het wetenschapsbedrijf wel kon gebruiken. Of de uiteindelijke vorm veel van de deelnemers gelukkig heeft gestemd is een tweede.

Toen er eenmaal een agenda was begon het volgende politieke spel, waar het ministerie waarschijnlijk minder blij mee was. Alhoewel het volgens de officiële lezing nooit het plan was om met de NWA een appel te doen voor meer investeringen, zagen onder andere de universiteiten hun kans schoon: “Ik kan me niet voorstellen dat als er zo’n brede coalitie is gesmeed, zoals hier bij de Wetenschapsagenda gebeurt, dat er dan niet uiteindelijk ook extra geld bij komt.”, zei Karl Dittrich (VSNU) op een bijeenkomst in juni 2015.

Ook andere partijen openden de jacht op de ‘democratisch’ samengestelde prioriteitenlijst en poogden de ontwikkelingen naar hun hand te zetten. Kamerleden wilden de NWA gebruiken om meer geld richting de bèta’s te schuiven en ook het AWTI had zo zijn mening over wie de agenda nu uit zou moeten voeren. Of het miljard er zal komen zal blijken tijdens de onderhandelingen voor het nieuwe kabinet. De nieuwe voorzitter van de NWA, oud-voorzitter van de Universiteit van Amsterdam Louise Gunning, lijkt haar lot in ieder geval stevig met het gewenste miljard verbonden te hebben.

Regie op afstand

De roep om open access bestond al langer, zo voerde de Europese Commissie al sinds 2010 een sterk pro-Open Acces (OA) beleid. Ook waren er andere landen zoals het Verenigd Koninkrijk de echte early adopters van een meer open strategie. Toch was het bewind van Dekker belangrijk. Voor zover valt na te gaan agendeerde de staatssecretaris het onderwerp zelf, en daardoor kwam het onderwerp hoger op de agenda te staan. Zijn strategie om vooral ook te luisteren naar wat het veld hier over te zeggen had, wat resulteerde in de verbreding naar Open Science.

Ook in het verdere verloop van de discussie valt de houding van Dekker op omdat hij op dit thema geen haantje de voorste wilde zijn, maar de belanghebbenden in het centrum plaatste. Zo liet hij het onderhandelen met de grote uitgevershuizen over aan de primaire partijen: de uitgevers en de universiteiten. Hij gaf hierin wel veel steun aan het team dat onder leiding van de oud-voorzitter van de Radboud Universiteit Gerard Meijer de hete kastanjes uit het vuur haalde. Alhoewel het er even op leek dat de uitgevers en de universiteiten er niet uit zouden komen kwam er uit eindelijk toch een deal.

Over die uitkomsten van de uiteindelijke deal is lang niet iedereen tevreden. Critici beschouwen de ontwikkelingen op dit dossier toch vooral als een gemiste kans om echt door te pakken. In concreto werden maar weinig publicaties OA, en dat tegen een hogere prijs. De eerste knieval door de uitgevers was gedaan maar toch lijkt het er niet op dat de hegemonie snel gebroken zal worden.

Ook bleek decennia wetenschapsbeleid opgehangen aan indexen en rankings een weerbarstig academisch landschap op te leveren, en moest Dekker op zijn beurt de wetenschappers zelf nog overtuigen om voor Open Access te gaan ongeacht de impactfactor. Hierbij hanteerde hij een argumentatie geheel conform het marktdenken dat de VVD eigen is: “Help door uw artikelen zelf alleen nog open access te publiceren. Zodat u daarmee ook die bladen het aanzien van hoogstaande wetenschappelijke tijdschriften geeft.”

Waar waarschijnlijk meer vooruitgang is geboekt is op het gebied van de Open Science; het ontsluiten van het wetenschappelijk proces en data voor andere wetenschappers en het publiek. Hier luisterde Dekker goed naar de wetenschappelijke gemeenschap en realiseerde zich dat dit een nog veel belangrijker dossier. Tijdens het Europese voorzitterschap zette hij dit onderwerp letterlijk op de agenda met de Amsterdam Call for Open Science. Bij de grote bijeenkomst in het Scheepvaartmuseum in april 2016 in Amsterdam liet hij wederom de experts aan het woord om hun internationale collega’s te overtuigen.

Zoals gezegd kan Dekker bij lange na niet aangewezen worden als geestelijk vader van de Open Science ontwikkelingen maar het is nog maar de vraag of een andere staatssecretaris zich zo scherp op dit thema had geprofileerd en ingezet. Regie op afstand, met de belanghebbenden in de schijnwerpers, dat was wederom de aanpak die Dekker koos.

De beweging richting Economische Zaken

Aan het einde van de regeerperiode liep de spanning op het ministerie hoog op. De staatssecretaris van VVD huize wilde zich nog een keer profileren met een ambitieuze valorisatie-agenda maar de PvdA-minister moest daar niets van hebben. Aangezien beiden op dit dossier op elkaar aangewezen waren liep de langverwachte ‘valorisatiebrief’ dan ook aanzienlijke vertraging op.

De brief kwam er op de valreep toch en daarin liet Dekker de kans niet onbenut om nog een keer helder het VVD-beleid op het gebied van onderzoek te stellen. Zowel het bedrijfsleven als de overheid zelf investeerden volgens hem te weinig in het omzetten van kennis in nuttige toepassingen. De achterblijvende R&D cijfers en de beperkte interesse van universiteiten in valorisatie waren hem een doorn in het oog.

In een begeleidende opiniebijdrage op ScienceGuide stelde hij dat “in een deel van de wetenschappelijke gemeenschap ‘nut van onderzoek’ nog altijd een taboeonderwerp is.” en dat wat hem betreft het onderscheid tussen fundamenteel en toegepast een valse is omdat ze juist zo goed samen gaan. Voorbeelden van valorisatie waren er genoeg volgens Dekker maar: “valorisatie is nog te veel een kwestie van goede voorbeelden van de voorlopers en nog te weinig een besef dat elke wetenschapper met zich meedraagt.”

Met name de wetenschappers uit de alfa- en gammahoek kregen er, zoals vaker, flink van langs omdat ze volgens de staatssecretaris zich te veel blind zouden staren op hun publicatielijst en te weinig zouden bijdragen. Dekker wees hen er op dat valorisatie ook mogelijk is in de vorm van immateriële waarde voor de samenleving.

Alhoewel een grote publieke reactie op dit punt uitbleef – men wilde duidelijk niet mee in dit discours – weerklonk op meerdere plekken de zorg dat de staatssecretaris geen goed beeld had van de wetenschap. Wellicht had hij wat meer naar zijn collega Bussemaker moeten luisteren. Zijn oproep voor het onderwijzen in burgerschap en het bevorderen van Bildung werd hoe dan ook met argusogen bekeken.

Toch bleef het op dit dossier in grote lijnen bij een enkele Kamerbrief en kleine voorstellen zoals een industrial doctorate. Feitelijk was de regeerperiode van Dekker op dit terrein bijzonder beleidsluw. NWO moet voortaan aanvragen strenger beoordelen op valorisatie, en KNAW instituten zullen er over moeten rapporteren, maar hier is het maar de vraag of de ambities van Dekker niet zullen verworden tot mooie woorden in een aanvraag. Het agenderen van het onderwerp is in ieder geval gelukt, maar in lijn met andere dossiers liet Dekker de omslag aan de sector.

Na de verkiezingen

De dossiers waarop Dekker, buiten het hoger onderwijs en wetenschapsbeleid, zelf het voortouw nam waren bepaald geen doorslaande successen. Op het rapport Onderwijs 2032 na koos hij er hier vaker voor zelf de touwtjes in handen te nemen, maar dat bleek geen garantie voor succes. Van zijn Mediawet bleef weinig over na behandeling in twee Kamers en ook zijn lerarenregister kreeg hij maar moeilijk langs het parlement en de Senaat. Niemand lijkt te weten of het rapport Onderwijs 2032 nu voorgoed in een lade is beland en de rekentoets die deze dagen wordt afgenomen is velen een doorn in het oog.

In 2013 tipte ScienceGuide Sander Dekker nog als lijsttrekker van de VVD maar de vraag is of hij zich de afgelopen jaren voldoende heeft weten te profileren ten opzichte van andere favorieten als Klaas Dijkhof en Edith Schippers. Waar schandalen binnen het kabinet toch een aantal collega’s flink havenden bleef Dekker buiten schot en hield zich trouw aan de partijdiscipline die de VVD eigen is.

Wellicht dat de manier waarop Dekker de drie-eenheid wist te smeden tussen de ministeries OCW, EZ en VWS, door een omvattend valorisatiebeleid te presenteren, een tipje van de sluier van zijn ambities oplicht. De vraag is echter of wat hij heeft neergezet in vijf jaar tijd voldoende is om hem ministeriabel te maken.

De voorbereidende bewegingen van Dekker om na de verkiezingen het ministerie van Economische Zaken te gaan leiden vielen op. In de samenwerking met zijn VVD-collega Pieter Duisenberg op het gebied van internationalisering schemert in ieder geval door welke verdeling van de posten zij graag na de verkiezingen zien. Of hij genoeg impact heeft gehad zal blijken uit de formatie.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK