Investeer in het promotiestelsel!

De promotiepremie moet juist omhoog om hem kostendekkend te maken.

Opinie | door Lou de Leij & Marjan Koopmans
16 januari 2018 | De kosten van een promotietraject voor de instelling zijn niet gering en vaak wordt onderschat wat er allemaal bij een aanstelling komt kijken. Bovendien leidt de huidige wijze van bekostiging tot negatieve consequenties. Lou de Leij en Marjan Koopmans (RuG) rekenen het voor en komen met aanbevelingen.
Commissiekamer in de Agnietenkapel

In onze aftrap voor het promovendidiscours stelden wij dat de Nederlandse kennissamenleving niet alleen meer, maar vooral ook anders opgeleide gepromoveerde kenniswerkers nodig heeft. Bij een dergelijke stelling horen ook heldere ideeën over hoe dit gefinancierd moet worden. In onze huidige bijdrage willen we daar graag een voorzet voor geven.

Kosten van een promotieplaats voor de instelling

Voor het berekenen van de integrale kosten van een promotietraject – de baten komen verderop aan bod – gaan we hier eerst uit van een promovendus die voltijds gedurende vier jaar door een universiteit, onderzoeksinstituut of Universitair Medisch Centrum (UMC) aangesteld wordt. Als hierbij de gangbare salarisschaal (p-schaal) gehanteerd wordt, zijn de cumulatieve kosten €230.000 Dit getal is gebaseerd op de totale personeelskosten gedurende vier jaar, inclusief opslag wachtgeldrisico, ziekterisico en indirecte personeelskosten. De universiteit (en het UMC) zijn voor ziekte en wachtgeld (WW) eigenrisicodrager. Daarnaast is er budget nodig om het onderzoek uit te voeren. Dit zal per discipline verschillen, maar aangezien ongeveer twee derde van de Nederlandse promoties in het bèta/medische domein valt, zal hiervoor, gemiddeld, cumulatief zo’n €30.000 nodig zijn.

Bij deze rechtstreeks te maken kosten moeten ook indirecte kosten opgeteld worden. Dit betreft de (uur)kosten die de hoogleraar (en/of andere begeleider) maakt bij de begeleiding, het gebruik van de universitaire infrastructuur en het extra onderwijs dat in het kader van de opleiding wordt aangeboden. Deze indirecte kosten kunnen op 45% van de salariskosten geschat worden; hetgeen de totale kosten op ongeveer €360.000 brengt.

Tegenover deze uitgaven staan ook inkomsten. Per geslaagde promotie krijgt de universiteit momenteel €77.400 bekostiging van de overheid. Met inachtneming van deze achteraf verrekende promotiepremie De term ‘promotiepremie’ is misleidend omdat deze vorm van prestatiefinanciering tegenwoordig geen variabel, maar een vast deel (20%) van de overheidsbekostiging voor universitair onderzoek vormt. Dus hoe meer promoties, hoe lager de ‘premie’ per promotie zal zijn. De promotiepremie een perverse prikkel noemen, zoals een aantal jaren geleden wel gedaan is, is zeker nu niet meer terecht. De huidige promotiepremie is zelfs te laag om de (jaren eerder gemaakte) indirecte kosten te dekken! kost een promotietraject dus ongeveer €280.000.

In deze berekening is niet meegenomen dat ongeveer 20% van de gestarte promovendi het traject uiteindelijk niet afmaakt (bron: het promovendi registratie- en volgsysteem Hora Finita van de Rijksuniversiteit Groningen; de VSNU noemt een percentage van 25%). Behalve dat dit een persoonlijk drama voor de promovendus kan zijn, betekent dit dat de universiteit wel kosten maakt, maar geen ‘promotiepremie’ krijgt. Als hiermee rekening gehouden wordt, betekent dit dat een promotie ongeveer €300.000 kost.

Bekostiging

De kosten van een promotietraject zijn hoog. Daarom wordt slechts ongeveer 25% Dit en de verdere gegeven percentages zijn afkomstig van de gegevens van de 504 promovendi die in 2017 aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) promoveerden. De RUG heeft al enige jaren een sluitend promovendi registratie- en volgsysteem (Hora Finita), waardoor er gedetailleerd inzicht is in de aantallen, status en voorgeschiedenis van alle Groningse promovendi. We nemen aan dat onze percentages een redelijke afspiegeling zijn van de stand van zaken aan alle Nederlandse universiteiten. van de promovendi volledig door de universiteit gefinancierd, i.e., vanuit de eerste geldstroom. Het merendeel van de promotietrajecten komt op andere wijze tot stand. Hierbij kunnen meerdere soorten financiering onderscheiden worden.

Op de eerste plaats worden verreweg de meeste promovendi, ongeveer 50%, aangesteld op extern gefinancierde onderzoeksprojecten. Deze externe financiering is afkomstig uit de tweede geldstroom Onder andere (competitieve) beurzen van NWO en de KNAW. of de Derde geldstroom Hier worden bedrijven, maatschappelijke instellingen zoals de charitatieve fondsen, maar ook overheidsinstellingen en de EU worden toe gerekend . De salariskosten van de promovendus en het bijbehorende onderzoeksbudget kunnen in de regel uit deze externe financiering betaald worden en de universiteit hoeft alleen de indirecte kosten te dragen.

Op de tweede plaats zijn er de internationale promovendi die met een eigen beurs naar Nederland komen Er zijn veel internationale promovendi in Nederland. Ongeveer 50% van alle promovendi aan de Rijksuniversiteit Groningen heeft een buitenlandse nationaliteit. Het hier genoemde percentage van 10% betreft alleen degenen die met een beurs van hun eigen overheid in Nederland zijn. . Hun aantal is relatief klein, ongeveer 10%, maar neemt de laatste jaren wel toe. Ook voor hen hoeft de universiteit geen salariskosten te betalen, maar gelden alleen de indirecte kosten en het budget voor het uitvoeren van het onderzoek.

Nog weer andere categorieën zijn de promoverende medewerker (iemand die al een vaste aanstelling bij de universiteit heeft, maar nog niet gepromoveerd is) en de buitenpromovendus. Ook hun aantal is relatief klein (beide groepen samen ongeveer 15% Dit percentage is aanzienlijk lager dan hetgeen door De Roon en Van Houwelingen gegeven wordt. Bij de berekening van onze percentages (afkomstig uit Hora Finita) hebben we gecorrigeerd voor die personen die eerder een regulier promotietraject hebben doorlopen en feitelijk ‘verlaat’ promoveren. ). Behalve de indirecte kosten voor (een variabele hoeveelheid) begeleiding en facilitering kosten zij de universiteit relatief weinig.

Binnen de technische universiteiten kunnen tenslotte nog de zogenaamde PDEng-trajecten gevolgd worden. Vanwege hun lage aantal en aparte status zullen deze hier niet in de discussie meegenomen worden.

De effecten van het huidige bekostigingssysteem

De wijze waarop promotietrajecten gefinancierd worden, heeft nogal wat consequenties voor hoe promotietrajecten door de universiteit vormgegeven worden. Zoals hierboven aangegeven, wordt de hoofdmoot van de promotietrajecten in Nederland extern gefinancierd. Als we in iets meer detail hier naar kijken dan is het belangrijk om op te merken dat externe financiering door universitaire stafleden niet zozeer aangevraagd wordt om promovendi op te leiden, maar vooral om hun eigen onderzoek vorm te geven en te versterken. Het aanstellen van een promovendus op een extern verworven project is daarbij een goedkope en vaak de enig mogelijke personele invulling.

Met deze keuze neemt zowel de opdrachtgever (de externe financier) als degene die het project verwerft (het universitaire staflid) het voor lief dat de aangestelde projectmedewerker (de promovendus) tijdens het traject nog veel moet leren en zeker in het begin veel begeleiding nodig heeft. Daarnaast zullen deze promovendi voor een (beperkt) deel van hun tijd vrijgespeeld moeten worden om onderwijs te volgen of ingezet te kunnen worden om onderwijs te geven. Hoewel voor veel eerste geldstoomprojecten de ‘financier’ de eigen universiteit of faculteit is, is ook hier vaak sprake van een vergelijkbare situatie als bij extern gefinancierde projecten.

Toch lijkt dit een duidelijke win-winsituatie te zijn. De financier maakt afspraken met het universitaire staflid en verwerft daarbij niet alleen diens expertise maar ook ‘gratis’ de benodigde universitaire faciliteiten (dit zijn de indirecte kosten van de universiteit). Het universitaire staflid krijgt er weliswaar goedkope maar in de regel ook zeer gemotiveerde handen bij. De promovendus kan op grond van de resultaten van het onderzoek een dissertatie schrijven.

Maar er zijn ook wel degelijk nadelen. Het is bekend dat de competitie voor het verwerven van extern gefinancierde projecten in Nederland inmiddels moordend is. De slaagkans is dermate klein dat het schrijven van projecten voor veel universitaire stafleden welhaast contraproductief is geworden en de animo om dit te doen daarom begint af te nemen. Of het gaat lukken de komende tijd meer tweede en derde geldstroom in Nederland te creëren en of dat dan resulteert in significant meer extern gefinancierde promotieplaatsen, is zeer de vraag. De huidige kabinetsplannen bieden wat dat betreft weinig redenen om echt optimistisch te zijn.

Conflicterende belangen

Ook voor de promovendi zijn er nadelen. Bij de keuzes in hun onderzoek kunnen zij beperkt worden door het soms al gedetailleerd beschreven project waarop zij aangesteld zijn. Daarnaast is hun (impliciete) opdracht toch vooral om zoveel mogelijk resultaten (bijvoorbeeld publicaties) uit het project te halen. Hoewel dit laatste uiteraard tot op zekere hoogte een gedeeld belang van financier, staflid en promovendus is, kan dit op een paar essentiële punten een tegengesteld belang worden. Bijvoorbeeld als de promovendus relatief veel tijd in zijn/haar opleiding wil steken, anders dan onderzoek doen en artikelen schrijven, of als hij/zij het project op tijd wil afronden.

Hoewel we ervan uitgaan dat een universitair staflid zijn/haar verantwoordelijkheid voor het welzijn van de promovendus serieus neemt, lijkt het er toch op dat meestal niet het voor de promovendus beste compromis gekozen wordt. De werkdruk van promovendi is (te) vaak (te) hoog, promoveren binnen de toegemeten tijd is zeldzaam en het merendeel van de promovendi maakt niet of maar beperkt gebruik van het aangeboden palet aan onderwijs.

Dit is niet goed en vraagt om additioneel (universitair) beleid. Dit moet erin resulteren dat erop toegezien wordt dat er beter vastgehouden wordt aan de idee dat alle promovendi, ongeacht hun financiering, in staat moeten zijn om een proefschrift te schrijven binnen de toegemeten aanstellingsduur. Daarnaast moet dit striktere beleid er ook toe leiden dat de ruimte die iedere promovendus in principe heeft om additioneel onderwijs te volgen  Aan de RUG is dit in het algemeen 30 EC ofwel zes maanden bij een promotieduur van vier jaar. ook daadwerkelijk gebruikt kan worden voor een goede voorbereiding op hun verder carrière, zowel binnen als buiten de academie.

Vernieuwing van het Nederlandse promotiestelsel door de inzet van extra promotieplaatsen

Bovenstaande maakt duidelijk dat er wel mogelijkheden zijn om het huidige promotiestelsel te verbeteren, maar dat echte vernieuwing leidend tot meer maar vooral ook anders opgeleide gepromoveerde kenniswerkers, om extra maatregelen vraagt.

In onze visie kan vernieuwing het beste tot stand komen door het inzetten van extra promotieplaatsen. Deze kunnen zowel vanuit de universiteit als, mogelijk, door NWO gefinancierd worden. Aan deze plaatsen wordt – verplicht – goed onderwijs gekoppeld, passend bij de derde fase van de universitaire opleiding, zoals afgesproken in de akkoorden van het Bologna proces. Dit onderwijs wordt uiteraard niet alleen aangeboden aan deze nieuw bekostigde promovendi, maar staat open voor alle promovendi.

Door de krappe bekostiging van onze universiteiten zijn de door de universiteit zelf volledig bekostigde en vormgegeven promotieplaatsen momenteel schaars. Desalniettemin zou ervoor gekozen kunnen worden om deze plaatsen voor een belangrijk deel in te zetten in een Graduate School systeem waarbij promovendi vrijer zijn in hun onderzoekkeuzes en waarin ze tevens een beter op hun vervolgcarrière afgestemde opleiding volgen. Een idee om dit te realiseren is om het Graduate Programme dat tot twee jaar geleden nog breed door NWO aangeboden werd, opnieuw leven in te blazen en uit te breiden met een significant aantal eerste geldstroomplaatsen.

Eventueel los van financiering via NWO, kan extra financiering ook gerealiseerd worden door het herijken van de promotiepremie. Hierbij wordt vastgehouden aan een (vast) bedrag per promotie om de indirecte kosten af te dekken, maar de rest van de premie zou voor een universitair bekostigde promotie aanzienlijk hoger kunnen zijn, bijvoorbeeld het dubbele. We nemen aan dat er nog andere mogelijkheden te bedenken zijn en zijn benieuwd naar eventuele suggesties.

Het zou mooi zijn als bovenstaande op termijn zou leiden tot de financiering van ongeveer 40% van onze promovendi via een Graduate School constructie Dit houdt dus in: eerste geldstroom en eventueel een NWO Graduate Programme; dit is bijna een verdubbeling van het huidige aantal eerste geldstroompromovendi. , 50% vanuit de tweede en derde geldstroom en 10% uit overige middelen. Hierdoor zou het totale aantal promovendi in Nederland met zo’n 20% stijgen en zou Nederland meer in de pas gaan lopen met wat in de rest van Europa gebeurt.

Het creëren van extra promotieplaatsen en parallel daaraan het structureren van goed derde-fase universitair onderwijs zal op termijn zeker zijn vruchten afwerpen, want investeren in het opleiden van jong wetenschappelijk talent is uiteindelijk de beste manier om te investeren in de toekomst van Nederland.

Lou de Leij :  Dean van de Groningen Graduate Schools

Lou de Leij is hoogleraar medische biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Marjan Koopmans :  Projectleider Groningen Graduate Schools

Marjan Koopmans is senior beleidsmedewerker onderzoek en onderwijs aan de Rijksuniversiteit Groningen.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK