Selecteren op motivatie heeft geen effect op studiesucces

Nieuws | door Frans van Heest
23 januari 2018 | Selectie op basis van motivatie is geen voorspeller van studiesucces in het hoger onderwijs. Proefstuderen kan wel een bijdrage leveren blijkt uit recent onderzoek onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen.

Donderdag 15 februari promoveert Susan Niessen (Rijksuniversiteit Groningen) op het effect van decentrale selectie in het onderwijs. Uit haar promotieonderzoek blijkt dat decentrale selectie waarbij geselecteerd wordt op motivatie geen voorspeller is van studiesucces. Veel beter kan men aspirant-studenten laten proefstuderen. Dat heeft namelijk wel een voorspellende waarde voor het studiesucces.

Tot voor kort waren bijna alle studieprogramma’s in het hoger onderwijs toegankelijk voor iedereen die de juiste vooropleiding had voltooid. Toelating tot programma’s met een ‘numerus fixus’ werden bepaald door middel van een gewogen loting, waarbij de cijfers uit het voortgezet onderwijs de kans op toelating bepaalden.

Selectie: van uitzondering naar regel

Na jaren van experimenteren worden sinds het studiejaar 2017-2018 alle kandidaten voor numerus fixus studies geselecteerd via decentrale selectie, onderwijsinstellingen bepalen daarbij zelf de toelatingscriteria. De wettelijke bepaling is dat er daarbij sprake moet zijn van ten minste twee verschillende toelatingscriteria.

In 2016 had iets meer dan 11% van de programma’s in het hoger onderwijs een numerus fixus blijkt uit onderzoek van de Onderwijsinspectie. In totaal studeert 19% van de hbo-studenten en 27% van de wo-studenten aan een selectieve opleiding. De overige studieprogramma’s organiseren veelal verplichte matchingsprocedures of studiekeuzechecks die resulteren in een niet-bindend studiekeuzeadvies.

De RUG-promovendus neemt in haar onderzoek als uitgangspunt dat selectie als doel heeft om de beste studenten voor ieder studieprogramma te selecteren. De beste studenten zijn gedefinieerd als: studenten die de studie afmaken, de meeste voortgang boeken en de beste cijfers behalen.

Een eerste criterium is daarom dat een effectieve selectieprocedure een goede voorspeller moet zijn voor toekomstige studieprestaties. Ook moeten selectieprocedures eerlijk zijn. Ten derde moeten aankomende studenten de procedures als eerlijk en wenselijk ervaren. De belangrijkste belanghebbenden zijn de aspirant-studenten, aangezien een toelating of afwijzing grote gevolgen kan hebben voor hun toekomstige loopbaan.

Proefstudeertest de beste voorspeller

Veelvoorkomende onderdelen van decentrale selectieprocedures zijn cognitieve vaardigheden- en kennistests, motivatie- en persoonlijkheidsvragenlijsten, en interviews. Vaak worden deze instrumenten in verschillende combinaties gebruikt. Onderdelen die veel voorkomen in matchingsprocedures zijn motivatie- en persoonlijkheidsvragenlijsten, tests, proefstuderen, motivatiebrieven en interviews. Een empirische onderbouwing van en evidentie over de validiteit van deze procedures ontbreekt vaak.

Lees hier de analyse van Klaas Visser over de waarde van verschillende selectiemethoden.

De proefstudeertest is inhoudelijk gebaseerd op de eerste cursus uit het studieprogramma; de kandidaten moeten literatuur bestuderen en een tentamen maken over de stof. Die score blijkt significant samen te hangen met het gemiddelde behaalde cijfer in het eerste jaar, het aantal behaalde studiepunten en studieuitval in het eerste jaar.

De proefstudeertest was vergeleken met cognitieve tests voor Engels en Wiskunde en motivatietests steeds de beste voorspeller, met een hoge voorspellende waarde die vergelijkbaar was met die van het gemiddelde middelbare schoolcijfer. Kortom, de proefstudeertest bleek een goede voorspeller te zijn voor studieprestaties in het eerste studiejaar, en biedt bovendien wellicht mogelijkheden tot zelfselectie.

Selectiemethode niet bepalend voor de opleidingskeuze

Het middelbare schoolcijfer wordt ook vaak genoemd als de beste voorspeller van prestaties in het hoger onderwijs maar het mag in Nederland niet het enige toelatingscriterium zijn. Bovendien zijn middelbare schoolcijfers in de praktijk vaak lastig te vergelijken, omdat aspirant-studenten verschillende onderwijsachtergronden hebben en in toenemende mate uit verschillende landen komen.

Ook is er in dit promotieonderzoek gekeken naar de ervaringen en wenselijkheid van studenten bij selectiemethodes. Tegen de verwachtingen in worden middelbare schoolcijfers als één van de minst wenselijke methoden beoordeeld en vonden Niessen en haar collega’s geen verband tussen de wenselijkheid van de gebruikte selectiemethode en aanmeldbeslissingen. Ook hebben de onderzoekers geen verschillen gevonden in wenselijkheidsbeoordelingen van selectiemethoden op basis van geslacht, en weinig verschillen tussen groepen die de vragenlijst invulden over wenselijkheid in een matchings- of selectiesituatie.

Niessen heeft tevens in brede zin gekeken naar de toegevoegde waarde van selectiecriteria in het Nederlandse hoger onderwijs. Niessen concludeert dat selectie alleen van toegevoegde waarde is als er veel mensen zijn om op te selecteren. Zelfs bij selectieprocedures met een hoge voorspellende waarde. Niessen stelt in haar proefschrift dat gegeven de stand van zaken in het Nederlandse hoger onderwijs, waarin er niet veel meer studenten zijn dan plaatsen in dat geval zal decentrale selectie weinig tot geen toegevoegde waarde opleveren in termen van studiesucces.

Niessen komt dan ook in haar proefschrift tot de conclusie dat het middelbare schoolcijfer een goede voorspeller is van studieprestaties. Dit was in het verleden ook een van de redenen om een gewogen loting te hanteren bij fixusstudies. Dit mag echter niet langer als enige criterium gebruikt worden. Bovendien blijkt dat aspirant-studenten dit geen prettig criterium vinden.

Cognitieve tests ongeschikt als selectiemethode

Opvallend genoeg blijkt ook een cognitieve test niet erg geschikt te zijn om onderscheid te maken binnen de al sterk voorgeselecteerde groep aspirant-studenten. Dit heeft te maken met het doel van de selectie. Cognitieve tests zijn wellicht geschikt om als voorspeller van de matchen met een bepaald onderwijsniveau (mbo, hbo, wo), maar niet als matching voor een specifiek onderwijsprogramma. Daarom ligt het niet erg voor de hand om zeer algemene cognitieve- of noncognitieve onderdelen op te nemen in toelatingsprocedures.

Proefstuderen heeft een hoge voorspellende waarde en had ook de voorkeur van studenten. Daarom komt Niessen tot de conclusie dat proefstuderen de best passende methode is voor toelating voor een specifieke opleiding binnen het hoger onderwijs – de toets voor het niveau is immers al doorstaan bij het behalen van het middelbare schooldiploma. Bovendien zijn er aanwijzingen dat proefstuderen zelfselectie zou kunnen bevorderen, wat goed past bij het doel van toelatingsprocedures in het Nederlandse hoger onderwijs.

Decentrale selectie zoals die nu is ingevoerd zal echter waarschijnlijk vooral een voordeel opleveren voor de weinige onderwijsprogramma’s die een aanzienlijk deel van de kandidaten kunnen afwijzen. De rendementen in het hoger onderwijs als geheel zullen er waarschijnlijk in beperkte mate door stijgen.

Daarom raadt de RUG-onderzoeker aan om toelatingsprocedures te ontwerpen die zo representatief mogelijk zijn voor het betreffende onderwijsprogramma. “De grootste uitdaging binnen selectie in het onderwijs en daarbuiten blijft het meten van noncongnitieve eigenschappen zoals conscientieusheid en motivatie. Het is moeilijk om dat valide te doen en er is op dit moment nog geen oplossing voor dat probleem.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK