Wetenschappers zijn excellente schapen geworden

Interview | door Sicco de Knecht
6 februari 2018 | "Het is Kafkaësk dat briljante geesten zich voegen naar beleid en doelstellingen waar ze het helemaal niet mee eens zijn." De Canadese literatuurwetenschapper Michel Lacroix is in Nederland. Hij roept academici op zich niet klakkeloos te laten leiden door individuele prikkels en hekelt het excellentie-denken.

Een aantal jaar geleden maakte het Academisch Manifest van Willem Halffman en Hans Radder furore in de internationale academische gemeenschap. In het manifest wordt een oproep gedaan voor een terugkeer van wat Halffman en Radder de ‘publieke universiteit’ noemen.

Vorig jaar publiceerden zij een bundel met de internationale reacties die zij kregen. Een van de auteurs, literatuurwetenschapper Michel Lacroix (University of Quebec, Canada), was een van de docenten die zich tijdens de Canadese studentenprotesten in 2015 schaarde bij de studenten. Hij vond, net als hen, dat de forse verhoging van het collegegeld te ver ging.

In zijn essay ‘The Wolf and the Sheep’ schrijft Lacroix over het snel dominant geworden idee dat ‘elk instituut, elke academicus tot de top 1% van zijn domein kan en moet behoren’. Een contradictie, zo stelt hij, die in de kern bijdraagt aan het vergroten van de structurele ongelijkheid in de samenleving. Kort geleden was hij in Nederland en ScienceGuide sprak hem over wat hij ziet als de ingrijpende uitwerking van het ‘excellentie-denken’ op de dagelijkse praktijk van academici.

Het excellentie-evangelie

Volgens Lacroix is er een vergissing in het systeem geslopen. “Omdat de verhalen over ‘succesvolle mensen’ vaak vergeven zijn van het gegeven dat deze mensen alles hebben opgeofferd voor hun succes denken we dat dit de enige weg naar succes is. Dat die houding de norm is.” Het maakt van alle academici workaholics die elkaar het hoofd op hol brengen, zonder duidelijke meerwaarde voor het proces.

“Collega’s zeggen dat ze er trots op zijn dat ze naast hun werk geen leven meer hebben.” Volgens Lacroix zijn ze helemaal niet trots, “maar dat moeten ze wel zeggen om goed te praten dat ze geen leven meer hebben.” Het gecultiveerde ideaal van de harde werker is wat hem betreft louter zorgelijk. “Als je mensen hoort zeggen dat ze niet in kunnen gaan op een uitnodiging omdat ze hun kinderen al weken niet hebben gezien dan is dat wat mij betreft een heel slecht signaal.”

““Collega’s zeggen dat ze er trots op zijn dat ze naast hun werk geen leven meer hebben.””

Zelfs als slechts een paar collega’s zichzelf deze houding aanmeten heeft het volgens Lacroix al een uitwerking op andere collega’s om zulke uitspraken te doen. “Er zijn ook mensen die wel een ‘normaal’ leven willen leiden met een gelijkwaardige privé-werk verhouding. Die kiezen er in dit systeem dan zogezegd voor om een ‘middle of the road professor’ te zijn.” Een belachelijke situatie zo oordeelt hij.

Prestige is zo verdomd verleidelijk

Lacroix beschrijft hoe hij het denken in excellentie aan zijn universiteit en in den breedte rap terrein heeft zien winnen. Hij beschrijft het als een glijdende schaal. “Het basale idee dat je onderwijs en onderzoek moet evalueren, daar is iedereen het wel over eens. Het gaat erom wat er vervolgens voor draai aan gegeven wordt.” Lijstje spelen de wens in de hand dat je bovenaan wilt eindigen. “Voordat je het weet moet je ineens 100 artikelen gepubliceerd hebben om hoogleraar te worden.”

Het verheffen van excellentie tot een ideaal is volgens Lacroix niet alleen slecht voor de grootste groep academici, het is ook evidente onzin als je het op instellingsniveau bekijkt. “Kijk nu naar mijn universiteit. De Universiteit van Quebec in Montreal gaat nooit in zo’n top 100 terechtkomen. Daarvoor doen we ook helemaal niet de juiste dingen. Onze instelling is gespecialiseerd in de sociale wetenschappen, die scoren niet.”

Toch formuleert ook zijn instelling steeds maar weer de ambitie om in de top van de ranking te komen. Maar dat is volgens Lacroix met recht juist nooit de bedoeling geweest. “Mijn universiteit is oorspronkelijk opgericht om de lagere en middenklasse van Quebec een universitaire opleiding te bieden. We hebben altijd een emancipatoire functie gehad, en die verliezen we momenteel door deze hang naar excellentie uit het oog.”

Symbolisch kapitaal

Die hang naar excellentie neemt volgens Lacroix extreme vormen aan. “Neem onze business school als voorbeeld. Daar worden exorbitant hoge cijfers gegeven omdat dit gunstig is voor de waardering van de docenten. Dat neemt zodanige vormen aan dat de decaan in moet grijpen. Hetzelfde geldt voor promoties die bijna allemaal het predicaat ‘excellent’ krijgen, ook al zijn er vijftien pagina’s aan commentaar van de leescommissie.”

Het streven naar prestige is in de ogen van Lacroix niet iets nieuws of neoliberaals. Het is altijd al een inherente eigenschap van het academische project geweest. “Het wordt alleen versterkt als je die houding ook nog eens op persoonlijk niveau gaat belonen.” Volgens Lacroix zet deze manier van werken simpelweg de verkeerde toon, en wordt iedereen meegezogen in het aannemen van een “bizarre werkethos.”

“Zelfs als ze zelf ook wel weten dat ze hun baan nooit zullen verliezen, is toch het idee dat je aanzien verliest ten opzichte van je collega’s al niet te verkroppen.” Dit leidt volgens Lacroix tot de vreemde situatie waarin zelfs de mensen die zichzelf geen ‘prestige’ toekennen er alsnog naar neigen om een 80-urige werkweek aan te houden. “En dit wordt razendsnel geïnternaliseerd door de jonge generatie. Promovendi mikken er al op om zo veel mogelijk te publiceren, vaak over exact hetzelfde, in verschillende tijdschriften – om zo hun publicatie- en citatiescores op te vijzelen.”

Burn-out

Dat dit alles niet zonder gevolgen is blijkt uit het hoge percentage burn-outs onder Canadese onderzoekers. Dit nam de afgelopen jaren zienderogen toe zo stelde de Frans-Engelse vereniging van wetenschappers onlangs nog. Een situatie die gelijkenissen vertoont met de situatie onder jonge Vlaamse en Nederlandse onderzoekers.

Volgens Lacroix is dit zeer zorgelijk, en nog zorgelijker is hoe collega’s hiermee omgaan. “Een burn-out wordt toch nog te vaak gezien als ‘falen’, zelfs in een academische omgeving met mensen van wie je zou mogen verwachten dat ze beter weten.” Overigens is er in Canada, net als in Nederland, weinig bekend over de exacte getallen, maar dat vind hij niet verwonderlijk. “We zouden heel graag willen weten hoe groot dit probleem nu eigenlijk is. Maar degenen die deze informatie hebben willen het niet prijsgeven.”

“”Het loont gewoon niet meer om het werk van je collega’s te lezen.””

Het past volgens Lacroix allemaal in een breder kader van toenemende individualisering van de wetenschap, en het sturen met persoonlijke prikkels. Zij het nu via de ladder van prestige of door financiële prikkels. “Een van de meest trieste ontwikkelingen vind ik dat het niet meer loont om gewoon het werk van je collega’s te lezen.” En dan heeft hij het over collega’s op de afdeling, niet de mensen die aan andere instituten op hetzelfde onderwerp zitten.

Onderlinge cohesie verdwijnt

Waar dit alles in resulteert valt volgens Lacroix alleen maar te beschrijven als een totaal gebrek aan cohesie. “Ik kijk dan rond op mijn eigen instituut, of dat van collega’s over de hele wereld en vraag me af: wat verbindt jullie nu eigenlijk? Iedereen zit maar een beetje zijn eigen ding te doen, in plaats van dat er uitwisseling van ideeën en inzichten plaatsvindt.” Wat dat betreft kent hij nog een andere tijd waarin er “gewoon door de hele afdeling met het boek van een collega werd meegelezen, en verschillende inzichten ertoe leidden dat een tekst simpelweg beter en breder werd.”

Een van de meest heldere voorbeelden van de nadruk op individueel prestige is de enorme industrie die is ontsproten aan het organiseren van enorme wetenschappelijke congressen. “Dat is ronduit zonde van de tijd, van iedereens tijd. Waarom de halve wereld overvliegen voor een conferentie waar je vervolgens gaat luisteren naar een handvol praatjes. Erger nog, sommigen komen alleen even iets zenden en dan gaan ze weer naar huis. Dan heb je geluk als je nog iets oppikt van het praatje voor je.”

“Wetenschappers gaan helemaal niet naar zo’n conferentie om met hun collega’s van gedachten te wisselen. Ze gaan er in feite heen om ‘te publiceren’.” Volgens Lacroix valt deze manier van communiceren niet onder wat je een academisch discours kunt noemen. “Doe mij maar gewoon drie dagen zitten met tien collega’s en echt gewoon de diepte in over een onderwerp.”

Kafkaëske schapen

Lacroix roept dan ook op tot een collectief verzet tegen het excellentiedenken in de universiteit. “Als ik een doel zou hebben voor de aankomende jaren dan zou het zijn om meer waarde toe te kennen aan het publieke leven.” Hij ziet dat veel breder dan alleen onderwijs en onderzoek, het gaat hem om bijdragen aan publiek debat, manifestaties, en het toevoegen van waarde aan het discours.

“Niet op die bullshit manier met een website om ‘uit te leggen wat wij doen’ maar door serieus mee te doen met het gesprek dat buiten wordt gevoerd.” Volgens Lacroix is veel van wat er onder de noemer ‘valorisatie’ valt louter opsmuk. “Naar buiten toe roepen wat je binnen doet is niet hetzelfde als deelnemen aan de samenleving. Laat toch eens zien dat je een als academicus breder inzetbaar bent dan waar je een beurs voor hebt gekregen. Je bent ook gewoon een hoogopgeleide burger.”

De vraag is echter of er genoeg ruimte is voor wetenschappers om uit het heersende stramien te stappen. Academici zijn in de beschouwing die Lacroix schreef over het Academisch Manifest allemaal schapen die allemaal bang zijn voor de grote wolf van het management. “Het prikkelende aan deze allegorie is natuurlijk dat academici zichzelf als alles behalve een schaap willen zien. Ze denken allemaal dat ze ‘leiders’ zijn.” Zo’n ego heb je volgens hem ook nodig om je staande te houden in een dergelijke omgeving.

“”Het is Kafkaësk dat briljante geesten zich moeten voegen naar beleid en doelstellingen waar ze het helemaal niet mee eens zijn.””

“Ik stel op deze manier de vraag: ben je echt geen schaap? En er is natuurlijk niemand die met eerlijkheid kan zeggen altijd het hoofd rechtop gehouden te hebben.” Volgens Lacroix hangt het geluk van academici sterk op het gevoel van wat hij ‘agency’ noemt, het gevoel dat je als actor controle uit kunt oefenen op de wereld om je heen. “Maar die controle komt helemaal niet uit jezelf, die komt uit een systeem wat harde grenzen en onhaalbare doelen stelt.”

Het komt volgens Lacroix veel voor dat men, bewust of onbewust, eigen doelen afstemt met die van de ‘geldbronnen’ maar het is een oefening in het jezelf voor de gek houden vindt hij. “Het is Kafkaësk dat briljante geesten zich moeten voegen naar beleid en doelstellingen waar ze het helemaal niet mee eens zijn. Wetenschappers zijn wel gedwongen om het geld achterna te lopen, anders lopen ze zowel prestige als middelen mis.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK