Een academisch geschoolde leraar is niet beter

Nieuws | door Frans van Heest
18 april 2018 | Er is nauwelijks kwaliteitsverschil tussen een leraar van de academische pabo en de reguliere pabo als zij allebei in het bezit zijn van een vwo-diploma. De vooropleiding lijkt meer effect te hebben op de kwaliteit van de leraar dan de academische opleiding.

Op de AERA in New York, de grootste onderwijsconferentie ter wereld, werd een symposium georganiseerd door de Vereniging voor Onderwijs Research (VOR) over de Nederlandse lerarenopleidingen. Wat zijn de effecten van de academische pabo, het Onderwijstraineeship en programma’s voor zij-instromers in het mbo? Wat werkt wel en wat niet en heeft het ook effect op de kwaliteit van de docent?

Allereerst gaf Klaas van Veen, hoogleraar onderwijskunde aan de RUG en voorzitter van de Universitaire Commissie Leraren van de VSNU, een korte inleiding over de verschillen tussen het Nederlandse stelsel en het Amerikaanse. “Het Nederlandse onderwijsstelsel is van goede kwaliteit. Het is in vergelijking met het Amerikaanse onderwijs veel minder lokaal georganiseerd door de gemeenschappen zelf. Het onderwijs in Nederland wordt meer vanuit de overheid georganiseerd.”

Debat over kwaliteit leraren weinig empirisch

Van Veen stond ook stil bij de altijd voortdurende discussie in Nederland over de kwaliteit van de leraar. “De vraag is altijd: hoe empirisch is die discussie nu eigenlijk? Als je kijkt naar de statistieken en de cijfers dan is het maar de vraag of je daadwerkelijk kunt zeggen dat er sprake is van een achteruitgang. Er zijn eigenlijk twee groepen in Nederland. Aan de ene kant heb je de beleidsmakers en onderzoekers die zeggen het glas is half vol en aan de andere kant wordt er gezegd het glas is halfleeg.”

Volgens Van Veen behoort de Inspectie van het Onderwijs overduidelijk tot die laatste categorie. “De Inspectie zei onlangs ook weer dat het glas halfleeg is en dat we achteruit gaan met het onderwijs. Ik ben daar niet zeker van. Wat je ziet is dat het debat in Nederland ook heel ideologisch is en dat mensen ook bezorgd zijn dat we iets moeten doen aan de kwaliteit van het onderwijs.”

Een veel gehoorde veronderstelling is dat de kwaliteit van de leraren verhoogd wordt als we meer academisch geschoolde leraren hebben, zo vertelde Van Veen. Afgelopen zomer bepleitte de KNAW nog dat er meer academisch geschoolde docenten moeten komen. Van Veen is kritisch op die aanname. “Als we kijken naar het onderzoek dat er tot nu toe is gedaan naar het opleidingsniveau van de lerarenopleiding en de kwaliteit van de leraar dan is het heel moeilijk om een significante relatie te zien voor het hebben van een mastergraad en de kwaliteit van de leraar.”

Van Veen vergelijkt in dit vertoog het Nederlandse en Amerikaanse onderzoek dat op dit vlak is gedaan. “Daarbij zie je dat andere kwaliteiten van belang zijn om goede leraar te zijn. Je moet bijvoorbeeld in staat zijn om goed te communiceren met leerlingen. Toch is er de algemene opvatting dat hoe hoger de leraar is opgeleid hoe beter de kwaliteit. Maar daar is nog geen empirisch bewijs voor.”

Bijdrage leveren aan de leercultuur

Jacobiene Meirink van de Universiteit Leiden presenteerde op AERA de eerste resultaten van haar onderzoek naar het Onderwijstraineeship. Dat zijn wo-studenten die naast hun studie ook lesgeven en bovendien cursussen volgen onder andere over leiderschap in een school. Het centrale idee van dit traject is dat het moet zorgen voor een kwaliteitsimpuls in de klas. “De veronderstelling is dat we meer academische docenten nodig hebben. Dat is omdat deze docenten de kwaliteit van het voortgezet onderwijs kunnen verbeteren, omdat ze nieuwe en innovatieve ideeën inbrengen. Bovendien wordt vaak gezegd dat zij kritisch zijn en dat zij een bijdrage kunnen leveren aan de leercultuur in een school.”

Om dit voor elkaar te krijgen is het Onderwijstraineeship opgezet. “Dit programma startte zes jaar geleden. Het idee was dat het een combinatie is van de reguliere lerarenopleiding met leiderschapscursussen. De studenten beginnen ook direct met lesgeven, zonder dat ze daar ervaring mee hebben. Zij werken drie dagen in/op de school en ze volgen daarnaast een leiderschapscursus.”

Hoe werkt het?

Volgens de Leidse promovendus is er in dit onderzoek gekeken hoe dit in de praktijk werkt. “We kijken niet naar de vraag ‘of’ dit traineeship werkt, maar we zijn veel meer geïnteresseerd in de vraag ‘hoe’ het werkt. Daarvoor hebben we achttien trainees geïnterviewd en we hebben gevraagd naar de mogelijkheden die zij hebben om de hoge verwachtingen daadwerkelijk te realiseren.”

Dit laatste blijkt in de praktijk erg lastig te zijn. “De kans om daadwerkelijk de kwaliteit van de school te verbeteren blijkt erg lastig. Specifiek het punt omtrent leiderschap is lastig. Dat is iets wat ontstaat in de interactie tussen mensen. Het hangt er maar helemaal vanaf of je ook de ruimte krijgt om leiderschap te tonen. Directe collega’s in de school met veel meer ervaring in lesgeven willen niet zo maar ideeën van deze docenten overnemen. Ze zeggen vaak: ‘leer eerst maar goed lesgeven en krijg je klassenmanagement op orde. Pas dan gaan we kijken of we wat van je kunnen leren.’”

Daarom is het volgens Meirink belangrijk dat de verwachtingen van deze veelbelovende docenten worden uitgesproken in de school. “Om toch de juiste omgeving te creëren voor deze trainees is het belangrijk dat ze met de collega’s onderlinge verwachtingen uitspreken. Wat betekent het als je als jonge leraar de school inkomt met hoge ambities? Wat vergt dat van de zittende leraren om daar goed mee om te gaan?”

Vooropleiding leraar belangrijker dan leraren opleiding

Sanne Dijkema doet onderzoek naar de leeropbrengsten van de academische lerarenopleiding. Zij legde uit wat het verschil is tussen de gewone pabo en de academische pabo (ALPO). “De reguliere pabo heeft meer oog voor de praktische vaardigheden van het leraarschap, terwijl de academische pabo meer oog heeft voor wetenschappelijke vaardigheden. Bij de introductie van de academische pabo was de verwachting dat zij de praktische vaardigheden van de pabo zouden integreren met de wetenschappelijke vaardigheden van de bachelor pedagogiek om op die manier de kwaliteit van het onderwijs te kunnen verbeteren.”

Dijkema doet onderzoek naar wat de effecten zijn van deze academische pabo. De eerste resultaten zijn opvallend. “De eerste studenten van de academische pabo zijn in 2012 afgestudeerd. Wij hebben gekeken hoe deze docenten het nu eigenlijk doen in de klas vergeleken met de reguliere pabo-studenten. We zien dat de academische docenten zich meer ontwikkelen op cognitieve en intellectuele vaardigheden. Maar dat kan ook zijn omdat ze vanuit het vwo instromen in de lerarenopleiding. We hebben namelijk ook gekeken naar de groep die vanuit het vwo instroomt in de hbo-pabo en die groep presteert na twee jaar leraarschap vrijwel even goed als de groep die de academische lerarenopleiding heeft gevolgd.”

Dijkema durft dan ook al voorzichtige conclusies te verbinden aan haar onderzoek. “We zien dat de leercurves van beide groepen van docenten ongeveer even steil zijn. Wat we voorzichtig kunnen concluderen is dat de vooropleiding een betere voorspeller is van hoe deze docenten zich ontwikkelen in hun didactische en intellectuele vaardigheden. Het maakt minder uit wat voor lerarenopleiding er gevolgd wordt.”

Mbo heeft een andere populatie

Tot slot was het woord aan Patricia Brouwer. Zij doet samen met de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen onderzoek naar de docenten die als zij-instromer leraar worden in het mbo. Ook hier wordt voortdurend gesproken over kwaliteit. “De opleiding van leraren in het mbo is een voortdurend onderwerp van discussie in Nederland. De vraag is of een reguliere tweedegraadsopleiding wel geschikt is voor de mbo-context. Want deze verschilt nogal met het reguliere onderwijs. Zo wordt er in het mbo intensief samengewerkt met bedrijven en is er een andere studentenpopulatie.”

“In 2011 is een programma gestart om meer mbo-docenten aan te trekken door de zij-instroom te verhogen. Tegelijkertijd was het de bedoeling om ook de kwaliteit te verhogen van de zij-instroom. Ons onderzoek heeft zich dan ook gefocust op de kwaliteit van deze instroom, aangezien 25% van de docenten in het mbo zij-instromers zijn.”

Een nieuw curriculum

Brouwer gaf aan wat het doel was van dit onderzoek. “We hebben gekeken wat de impact van deze ingreep is en hoe dat in de praktijk heeft uitgewerkt. In ons onderzoek hebben we gekeken naar zeven mbo-instellingen en een tweedegraads lerarenopleiding. Het doel van deze interventie uit 2011 was om een nationaal framework te ontwikkelen voor een nieuw curriculum.”

Volgens Brouwer toont haar onderzoek dat de kwaliteit van de lerarenopleiding omhoog is gegaan. “We kunnen zeggen dat de kwaliteit van de opleiding is verbeterd. Ook zien we dat de relatie tussen de mbo-instellingen en de lerarenopleiding is geïntensiveerd de afgelopen jaren. We zien dat scholen niet meer allemaal hun eigen programma hebben voor professionalisering, maar dat er meer geformaliseerd is met de opleidingsscholen.”

Wel moet er rekening gehouden worden met een spanning die kan ontstaan tussen kwaliteit en kwantiteit van het programma, zo legt Brouwer uit. “De kwaliteit is dan wel verhoogd de afgelopen jaren, maar hoe is dat gerelateerd aan het binnenhalen van meer docenten in het mbo? De kwaliteitsverhoging kan ook een barrière opwerpen om een dergelijk programma te volgen.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK