Onzekerheid troef na Brexit

De ongewisse toekomst van de Brits-Nederlandse samenwerking in het hoger onderwijs

Analyse | door Marijk van der Wende & Jurgen Rienks
19 april 2018 | De gevolgen van een eventuele Brexit zullen enorm zijn – zeker voor een Angelsaksisch georiënteerd land als Nederland. Waar moet de blik op gericht als die doorgaat? Wellicht meer naar het oosten, om te beginnen op Duitsland, in veel opzichten belangrijk voor ons land, en meer dan wij vaak denken ook voor hoger onderwijs en wetenschap. En verder oostwaarts tekent China zich als nieuwe hoger onderwijs speler aan.
Collegezaal op de Humboldt universiteit in Berlijn. – Foto: Thomas Cummins

Voor een Angelsaksisch georiënteerd land als Nederland zullen de gevolgen van het uittreden van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie aanzienlijk zijn. Dat is wel zeker, ook als het gaat om het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Maar hoe het precies zal uitpakken en wat eraan te doen is – om ongewenste effecten zoveel mogelijk te beperken – daarover bestaat veel onzekerheid.

Begin 2017 begon het Centre for Global Higher Education, Institute of Education, University College London een project onder de noemer ‘Brexit and higher education in the UK and Europe: Towards a cross-country investigation’.

In het kader daarvan werden in mei 2017 betrokkenen uit de Nederlandse academische wereld geïnterviewd over de bestaande relaties tussen Britse en Nederlandse universiteiten, mogelijke strategieën, beleidsvoorstellen en lobbyacties om de schade van Brexit te beperken, over opvattingen met betrekking tot het onderhandelingsproces, over mogelijke gevolgen voor de positionering van het Verenigd Koninkrijk, de Europese Unie en Nederland op wereldschaal, en over de toekomstige positie van Britse burgers werkzaam in Nederland.

Aanvullend werden kwantitatieve data verzameld van de bestaande samenwerking in onderzoek, over studenten- en stafmobiliteit en perspectieven uit een aantal discussiebijeenkomsten met vertegenwoordigers uit het Nederlandse en Britse hoger onderwijs meegenomen.

VK belangrijke Horizon 2020-partner

Uit de analyse van de bestaande samenwerking op het gebied van onderzoek blijkt het belang van samenwerking met het Verenigd Koninkrijk voor de Nederlandse universiteiten in het algemeen vrij groot te zijn. Zowel qua gezamenlijke publicaties als gezamenlijke onderzoekprojecten in het kader van Horizon 2020 staat die samenwerking op de tweede plaats (na de Verenigde Staten respectievelijk Duitsland).

Op de overeenkomstige Britse lijstjes van Horizon 2020-partners staat Nederland (als de kleinere partner) wat minder hoog, maar wel onmiddellijk na veel grotere landen als Duitsland, Spanje, Italië en Frankrijk. Dat hangt direct samen met de uitstekende Nederlandse onderzoekprestaties.

Het relatieve belang van samenwerkingsverbanden in het kader van Horizon 2020 verschilt overigens van discipline tot discipline en daarmee binnen en ook tussen de universiteiten. Voor de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen (beide relatief sterke disciplines in het Verenigd Koninkrijk en in Nederland) zijn Horizon 2020-projecten minder relevant. Als gevolg daarvan zal Brexit minder directe gevolgen hebben voor samenwerking op deze vakgebieden dan in sectoren die in Horizon 2020 veel meer aandacht en geld krijgen.

Engelse collegegelden zijn pushfactor voor mobiliteit

Gemeten naar studentenmobiliteit laat de relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland een gedifferentieerd beeld zien. Het Verenigd Koninkrijk is een topbestemming voor Nederlandse studenten, zowel wat Erasmusprogramma’s betreft als qua diplomastudie. De eerste categorie ontvangt een EU-beurs, van de tweede groep neemt bijna de helft Nederlandse studiefinanciering mee. Onder het Erasmusprogramma komen veel minder Britse studenten naar Nederland dan in omgekeerde richting. Deze onbalans is opvallend, maar niet uitzonderlijk. In het algemeen zijn Britse studenten weinig geneigd in het buitenland te studeren.

Voor diplomastudie gold lange tijd hetzelfde. In de afgelopen jaren is daarin verandering gekomen. Tussen 2006 en 2014 verzesvoudigde het aantal Britse diplomastudenten van 464 tot 2778, met de sterk verhoogde Engelse collegegelden als pushfactor en het omvangrijke aanbod Engelstalige programma’s als pullfactor. Nederland is inmiddels op het Europese vasteland de grootste aanbieder van Engelstalige programma’s in het gehele hoger onderwijs, met tegen de 2100 internationale studieprogramma’s, waarvan ongeveer 20 procent van alle bachelorprogramma’s aan de universiteiten en ongeveer 70 procent van de masterprogramma’s.

Op het gebied van tijdelijke stafmobiliteit onder Erasmus+ is het beeld vergelijkbaar met dat van studentenmobiliteit: het Verenigd Koninkrijk is relatief belangrijker voor Nederland dan vice versa, al is de mobiliteit in absolute getallen nauwelijks verschillend. Een veel groter verschil laat de arbeidsmigratie zien: aan Britse universiteiten werken ongeveer vier keer zoveel Nederlanders als Britten aan de Nederlandse universiteiten.

Geconcludeerd kan worden dat in de bestaande situatie de samenwerking tussen instellingen in Nederland en die in het Verenigd Koninkrijk belangrijk is, zowel kwalitatief als kwantitatief. Daarbij moet wel een aantal kanttekeningen geplaatst:

  • Zowel de studentenmobiliteit als de arbeidsmobiliteit laten een disbalans zien. Ongeveer twee respectievelijk vier keer zoveel Nederlanders gaan naar het Verenigd Koninkrijk als Britten naar Nederland. Gezien de schaal van het Britse stelsel (met 2,28 miljoen ho-studenten bijna driemaal zo omvangrijk als Nederland) zijn de relatieve verschillen nog groter.
  • Binnen de Europese Unie is Duitsland zowel voor het Verenigd Koninkrijk als voor Nederland van groter belang. Voor het Verenigd Koninkrijk geldt dat vooral voor onderzoek, voor Nederland vooral voor studentenaantallen. Het aantal Duitse studenten in Nederland (22.189 in 2016) is ongeveer tienmaal zo groot als het aantal Britten.
  • Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de disciplines als het gaat om het relatieve belang van Europese onderzoekfinanciering. Sommige wetenschapsgebieden zijn vooral aangewezen op nationale onderzoekfinanciering; de rol van Horizon 2020 is er ondergeschikt.

Internationalisering heeft de wind niet mee

In het voorjaar van 2017 toonden de geïnterviewden zich bovenal bezorgd over de onzekerheid rond het hele Brexitproces. Ze hadden het gevoel dat de vele onduidelijkheden vrijwel iedere planning onmogelijk maken, zowel op individueel als op sector- en instellingsniveau. Er was ook verbazing over de gang van zaken (hoe heeft dit in vredesnaam kunnen gebeuren?) en veel bezorgdheid over de toekomst (wat staat ons nog allemaal te wachten als er geen overeenstemming wordt bereikt?). Inmiddels wordt er informeel gesproken over de mogelijkheid dat Britse universiteiten een filiaal stichten op de campus van hun EU-partner (zoals King’s College London en TU Dresden inmiddels zijn overeengekomen).

Hoewel de sector zich realiseert dat Nederland met zijn omvangrijke aanbod Engelstalige studieprogramma’s een sterke uitgangspositie heeft als bestemming voor internationale studenten Ook de sterke positie van de Nederlandse onderzoekuniversiteiten in de (Britse) rankings maakt Nederland als bestemming aantrekkelijk. 'What stands out is the exceptional performance of the Netherlands’ 13 main research-intensive universiteiten – every single one of which makes the top 100 of the Europe ranking. On research reputation, citation impact and research productivity (papers to academic staff), the Netherlands has a clear advantage over the European pack.' aarzelt men soms om volop de internationale kaart te spelen. Dat is niet alleen het gevolg van de onzekerheid rond de Brexit, maar heeft ook binnenlandse politieke redenen.

Er worden immers weer volop kritische vraagtekens geplaatst bij de groei van het aantal buitenlandse studenten en de vele Engelstalige studieprogramma’s aan de universiteiten. Die kritiek heeft een vergelijkbare achtergrond als het Britse besluit de EU te verlaten. Vanaf de uitslag van het raadgevend referendum van 2005 (over de wijzigingen van het EU-verdrag) is er ook in Nederland een constante (onder)stroom van kritiek op globalisering, immigratie en verdere Europese samenwerking. Net als in Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk wordt het publieke debat daardoor in aanzienlijke mate beïnvloed. Politieke partijen nemen in meer of minder extreme mate anti-Europese standpunten in. Anders gezegd: internationalisering heeft de wind niet mee. Ook het hoger onderwijs krijgt daarmee te maken, in Nederland evengoed als elders.

Het blijft voorlopig lastig voor de universiteiten om nieuwe internationaliseringstrategieën te formuleren, al dan niet in reactie op de Brexit. De onderhandelingen tussen de EU en het VK komen maar moeizaam op gang en het nieuwe kabinet heeft zich in verband met de Brexit nog niet expliciet uitgelaten over de belangen van het hoger onderwijs. Onder de bestaande onzekere omstandigheden kiezen universiteiten in hun rol van werkgevers vooralsnog voor voortzetting van de status quo. Voor houders van een Brits paspoort werkzaam in het Nederlandse hoger onderwijs is nog niets veranderd. Tijdelijke contracten worden voortgezet en werkgevers hebben geen wijzigingen aangekondigd.

“Geen land is ongelukkiger met de Brexit dan Nederland”

In Nederland werkzame Britten reageren individueel zeer verschillend op de vraag naar hun toekomstige verblijfstatus; hun reacties variëren van een gevoel van veiligheid dankzij de Nederlandse nationaliteit van hun partner tot de beslissing het Nederlanderschap aan te vragen (‘because I lost trust in British Government’). Voor de ongeveer 100.000 Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en overwegen de Britse nationaliteit aan te vragen is de Nederlandse wetswijzing die dubbele paspoorten mogelijk moet maken van belang.

Vanuit bedrijfsleven zowel als politiek wordt steeds meer benadrukt hoezeer Brexit voor Nederland negatieve gevolgen zal hebben. “Geen land is ongelukkiger met Brexit dan Nederland. (…) We verliezen aan Brusselse vergadertafels een grote liberale geestverwant, een belangrijk tegenwicht tegen de legalistische Duitsers en etatistische Fransen.” Aldus Caroline de Gruyter in NRC: Aan dood gewicht heeft niemand iets. NRC Handelsblad, 22 september 2017

In de academische sector weerspiegelt dit in de vrees van sommige universitaire vertegenwoordigers dat met het verdwijnen van de Britten de vanzelfsprekendheid van competitieve onderzoekfinanciering in de EU zal verdwijnen. Zonder het Verenigd Koninkrijk zou de balans weleens kunnen doorslaan naar de voorkeur van de zuidelijke en oostelijke lidstaten: meer samenwerking, minder competitie. Anderen menen dat het zo’n vaart niet zal lopen. De EU zal gewoon doorgaan met competitieve onderzoekfinanciering. Vaststaat in elk geval dat de EU zonder Britten op wereldschaal qua wetenschappelijk onderzoek minder aantrekkelijk zal zijn. Geen wonder dat men allerwegen hoopt op een postbrexitarrangement à la Zwitserland of Noorwegen. Maar dat vergt de een of andere vorm van vrij verkeer van personen, een kwestie die bij de onderhandelingen tot nu toe allerminst is geregeld.

Angelsaksische preoccupatie

Wat steeds opvalt is hoezeer de Nederlanders Angelsaksisch georiënteerd zijn, niet alleen politiek en economisch, maar dus ook in de academie. Dat is des te opvallender als je bedenkt dat Duitsland in vrijwel ieder opzicht de belangrijkste partner is (zie boven). Dat geldt voor de universiteiten evengoed als voor de handel.

Zo bezien zou de Brexit weleens het omslagpunt kunnen zijn voor de Nederlandse houding tegenover van het Europese continent en meer in het bijzonder tegenover Duitsland. Historisch gezien zijn beide landen nauw met elkaar verbonden (in goede en in kwade dagen). Politiek en cultureel zijn de huidige betrekkingen sterk, en ook academisch staan Nederland en Duitsland in dezelfde Humboldtse traditie. Wel is de afgelopen decennia het Duits als academische voertaal tussen beide landen vrijwel overal vervangen door het Engels, als de huidige de lingua franca van de internationale wetenschap.

Belangenbehartiging en lobbyen vindt plaats op verschillende niveaus. De VSNU tekende op 22 september 2017 met Universities UK een gezamenlijke verklaring over de noodzaak van een voortgezette samenwerking (postbrexit). In die verklaring wordt niet alleen handhaving van de status quo bepleit, maar breder – zij het met de nodige understatement – gepleit voor een stimulerend overheidsbeleid ten gunste van de uitwisseling van kennis, onderzoekers en studenten:

“Maintaining open international research and education systems, requires the support of both a favourable regulatory framework and a political climate which favours an active exchange of knowledge, researchers and students.”

Over het algemeen verwacht men dat Research & Development niet snel geregeld zullen zijn en dat hoger onderwijs en studentenmobiliteit een nog lagere prioriteit krijgen bij de onderhandelingen, en in het geval van een harde Brexit weleens volledig buiten beschouwing zouden kunnen blijven. In oktober 2017 publiceerden 25 Europese hogeronderwijsorganisaties met een verklaring die de regeringen opriep tot versnelling van de onderhandelingen. Statement 25 oktober 2017.  Enig soelaas wordt geboden door de transitieperiode die recent is ingelast tot eind 2020. Hierdoor komt de deelname van het VK voor de resterende duur van het Horizon2020 programma buiten kijf te staan. Maar er is daarmee nog geen helderheid over de deelname aan FP9 (en de voorwaarden waaronder dat mogelijk is). Die valt ook niet te verwachten vóór oktober 2018 als het ontwerp-Brexit akkoord beschikbaar moet zijn voor bespreking in politieke organen.

Toekomst blijft schimmig

Voorlopig blijft er dus nog onzekerheid bestaan. Voor het Verenigd Koninkrijk als populaire bestemming voor Nederlandse studenten, vooral voor masterprogramma’s. In de afgelopen jaren zijn deze studenten al geconfronteerd met flink verhoogde collegegelden. Na de Brexit zouden die nog verder omhoog kunnen gaan tot het niveau van het non-EU-tarief. Als ook de visumregels worden aangescherpt, zou de interesse van EU (en dus ook Nederlandse) studenten voor een studie in het Verenigd Koninkrijk weleens snel kunnen afnemen. Ook voor een deel van de studie zoals onder het Erasmus+ programma. In dat perspectief adviseren instellingen studenten nu al na hun bachelor alternatieve bestemmingen te overwegen waar een hoge kwaliteit wordt geboden tegen veel lagere collegegelden (zoals in Schotland, Ierland, Zwitserland, Zweden en bij enkele topinstellingen in Frankrijk en Duitsland). Ook Zuidoost-Azië (Singapore!) en China komen in aanmerking. Het is aannemelijk dat een positie van het VK buiten de EU ook een gedeeltelijke verschuiving zal betekenen voor de belangstelling van niet-Europese studenten. Een studie op het continent betekent immers ook makkelijker toegang tot de Europese arbeidsmarkt na afstuderen.

Toekomstige deelname aan Europese onderzoekprogramma’s is (gezien de bestaande EU-prioriteiten) voor sommige vakgebieden relevanter dan voor andere. In die sectoren zouden gerichte onderhandelingen en pasklare oplossingen wellicht uitkomst kunnen bieden. Curieus genoeg is de toekomst voor andere disciplines (die veel minder profiteren van EU-middelen) zorgelijker. Daar zal men te maken krijgen met algemene beperkingen van het vrije verkeer van personen en een politiek klimaat dat internationale samenwerking niet bijzonder welgezind is. Een halfjaar na de interviews valt vast te stellen dat veel Nederlandse universiteiten nieuwe samenwerking met Britse partners aangaan of deze intensiveren. De VSNU en UUK zullen daar in het najaar, zodra de concept-inhoud van het Brexit akkoord vaststaat, verder invulling aan geven. Een jonge Engelse universiteit, Northumbria, is zich al aan het oriënteren op een branchcampusvestiging in Amsterdam.

In wijder perspectief zou de Brexit – en de gewijzigde politiek van de Verenigde Staten – een goede aanleiding kunnen zijn om de relaties met de rest van het Europese continent, en vooral Duitsland, te intensiveren. Mogelijk is het verstandig nog verder in oostelijke richting te kijken. Chinese universiteiten winnen aan internationale zichtbaarheid. De toenemende onzekerheid in het Westen biedt China kansen om talent aan te trekken of terug te halen. De Nieuwe Zijderoute beoogt belangrijke delen van Europa en Azië met elkaar te verbinden, inclusief het hoger onderwijs. Chinese investeringen in met name onderzoek zijn Europa al voorbij gestreefd. Maar wat betekent dit voor het Europese hoger onderwijs, voor de samenwerking met China, voor de positie van de VS? Op welke voorwaarden kan er worden samengewerkt en op welke waarden is dit gebaseerd? Deze vragen staan centraal in het onlangs gestartte internationale onderzoeksproject The New Silk Road: Implications for higher education and research cooperation between China and Europe.


Een uitgebreide versie van dit artikel is gepubliceerd in Th&ma 1-18, pagina 30-35. Verkrijgbaar door op de knop ‘Bron’ te klikken rechtsonder. Het volledige Engelstalige rapport van het onderzoek, met volledige datarapportages uit Nederland, Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Zwitserland, Ierland, Portugal, Hongarije en Engeland, getiteld ‘Higher Education and Brexit: Current European Perspectives’ is beschikbaar via de website van Centre for Global Higher Education (UCL).

Marijk van der Wende :  Distinguished Professor of Higher Education

Jurgen Rienks :  Directeur International Relations VSNU

Literatuurverwijzingen

Europe University Rankings 2017: powers behind the throne

Internationalisation futures in light of anti-globalisation sentiments.

How do globalisation forces affect higher education systems?

Wende, M.C. van der (2017); University World News, Issue No:465.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK