Verengelsing: tijd voor concrete oplossingen

Opinie | door Pieter ten Broeke
3 april 2018 | Volgens de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) moet het afgelopen zijn met "de ondoordachte, ogenschijnlijk willekeurige en vliegensvlugge verengelsing van opleidingen". Als aftrap op het debat in de Tweede Kamer komt de bond met een aantal concrete aanbevelingen.
Foto: Vyckal

De afgelopen maanden woedde er een verhit debat over de verengelsing van het hoger onderwijs. Begrijpelijk, want van de universitaire masters is inmiddels al 75% Engelstalig, en ook steeds meer bacheloropleidingen verengelsen. Internationalisering biedt enorme kansen voor het onderwijs. Internationale studenten zijn meer dan welkom als de randvoorwaarden in orde zijn. Maar het moet afgelopen zijn met de ondoordachte, ogenschijnlijk willekeurige en vliegensvlugge verengelsing van opleidingen. Dinsdagavond debatteert de Tweede Kamer over verengelsing. Na alle maatschappelijke commotie is het nu aan de politiek om te handelen. Dat kan niet met vage voornemens. Hoog tijd om de concrete oplossingen in kaart te brengen.

Leent een opleiding zich voor verengelsing?

Het eerste probleem luidt dat veel opleidingen verengelsen, terwijl ze zich niet lenen voor verengelsing. Dit probleem is ook geconstateerd door de Onderwijsraad en nogmaals genoemd door de KNAW, die stellen dat ‘gebleken is dat in de praktijk veel en niet altijd met uitgebreide motivering gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 7.2, onder c, WHW’. Dit is kwalijk. Sommige opleidingen veranderen fundamenteel van aard als ze geen Nederlandstalige componenten meer bevatten. Bepaalde opdrachten en gesprekken zijn niet meer uit te voeren, als deze niet in het Nederlands kunnen.

Probeer als bestuurskundestudent maar eens in het Engels een gesprek te voeren met een wijkbewoner over de gevolgen van overheidsbeleid. Ongetwijfeld dat er veel minder rijke gesprekken ontstaan dan wanneer deze gesprekken in het Nederlands plaats zouden vinden. Denk verder aan voorbeelden van studies waarin studenten Nederlandstalige omgevingen observeren of Nederlandstalige documenten analyseren, of studies waarvoor stage gelopen moet worden in een Nederlandstalige werkomgeving. Bij al dit soort opleidingen wordt het curriculum duidelijk minder rijk als alle opdrachten in het Engels zouden moeten. Bij al dit soort opleidingen zou het antwoord of een opleiding zich voor verengelsing leent, luid en duidelijk ‘nee’ moeten luiden.

Het lijkt onmogelijk voor een nationale instantie om dit te waarborgen. Het is praktisch geen optie voor de minister of een landelijke commissie om elk curriculum te doorzoeken en een gegrond oordeel te vormen over de schade van het verengelsen van bepaalde vakken en opdrachten. Daarom moet dit op opleidingsniveau besloten worden. Alleen als geconstateerd wordt dat elk vak binnen het curriculum gebaat is bij verengelsing, kan overgegaan worden tot verengelsing. De opleidingsdirectie moet dan samen met studenten en docenten besluiten in hoeverre verengelsing wenselijk is. Het is belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt, dat de afweging gebaseerd is op inhoudelijke gronden en dat de opleidingscommissie serieus betrokken wordt en instemmingsrecht heeft. Daarom dient een opleiding die verengelst op de website verantwoording af te leggen over de inhoudelijke overwegingen en het doorlopen proces.

Uit diverse opleidingen klinken signalen dat ze weerstand moeten bieden aan de druk ‘van boven’ om te verengelsen. Om te waarborgen dat de keuze op opleidingsniveau gemaakt wordt, zou een College van Bestuur de taalkeuze nooit universiteitsbreed op mogen leggen. Een situatie zoals bij de TU Eindhoven, die volledig op Engelstalig overgaat, zou onbestaanbaar moeten zijn.

Kwaliteitsborging 

Het volgende probleem is dat de kwaliteit van het onderwijs kan lijden onder verengelsing. Als een opleiding eenmaal de keuze gemaakt heeft om te verengelsen, moet dit op een goede manier gebeuren. Wat betreft colleges in het Engels, geldt dat veel studenten en docenten zich lang niet zo vertrouwd en verstaanbaar uiten in een taal die niet hun moedertaal is. Maar taalvaardigheid is niet het enige criterium. Een Engelstalige studie leidt immers onvermijdelijk tot de aanwezigheid van internationale studenten. Een groep Nederlandse studenten en een groep internationale studenten die volstrekt langs elkaar heen leven en zich niet thuis voelen werkt contraproductief voor het leerproces. Daarom moet de opleiding, in lijn met het advies van de KNAW, expliciet aandacht besteden aan dit onderwerp, bijvoorbeeld door in te zetten op interculturele didactische vaardigheden van docenten. De kwaliteit van de opleiding wordt geborgd door de NVAO. De Engelse voertaal en de internationale setting zijn van grote invloed op deze kwaliteit. Tijdens de accreditatie zou de NVAO daarom zwaar mee moeten wegen of binnen het onderwijs voldoende aandacht bestaat voor deze onderwerpen.

Toegankelijkheid

Ten slotte bestaan er zorgen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Voor zover bekend is niet in kaart gebracht wat het effect is van Engelstaligheid op de toegankelijkheid; een dergelijk onderzoek zou zinvol zijn voor het debat. Naast onbetwistbare directe gevolgen, zoals de invoering van selectieprocedures, is het mogelijk dat studenten vanwege het vereiste niveau van Engels – al dan niet terecht – zelfselectie toepassen en twijfelen over het starten aan een opleiding. Daarnaast versterkt een Engelstalige academische gemeenschap het beeld van de universiteit als ivoren toren: op de universiteit wordt een andere taal gesproken dan op straat.

Om dit te ondervangen dient van elke opleiding ook een Nederlandstalige variant te bestaan. Op deze manier bestaat er altijd mogelijkheid voor een student om de gewenste opleiding in het Nederlands te volgen. Hier ontstaat alleen een collectieve actie probleem: individuele opleidingen hebben er vaak belang bij om te verengelsen, waardoor ze niet snel individueel de keuze zullen maken om Nederlandstalig te blijven. Daarom dient er een landelijk orgaan te komen die stelsel breed toeziet op de balans tussen Nederlandstalige en Engelstalige opleidingen. De NVAO is in deze situatie geen geschikte organisatie: haar taak is immers het beoordelen van de kwaliteit van een individuele opleiding, terwijl de stelsel brede taak een landelijk oordeel vergt. Daarom dient er een nieuw orgaan te komen, dat vormgegeven kan worden zoals de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO). Een dergelijke commissie kan bij elke opleiding die voornemens is te verengelsen, kritisch bezien in hoeverre de stelseltoegankelijkheid gewaarborgd blijft. Op basis daarvan kan de commissie de minister eventueel adviseren om de verengelsing van de betreffende opleiding niet toe te staan. Het besluit op opleidingsniveau en het landelijke oordeel moeten beide noodzakelijke voorwaarden zijn om te mogen verengelsen.

Daarnaast moeten Nederlandse studenten op geen enkele manier beperkt worden in het kiezen voor een master, ook als die Engelstalig is. Om dit te waarborgen moeten opleidingen binnen de (voor)opleiding de ruimte creëren om te werken aan het wetenschappelijk Engels van studenten. Hiertoe dienen hogescholen en universiteiten gratis taalcursussen Engels aan te bieden. Hier kan een voorbeeld worden genomen aan het Talencentrum van de Universiteit Maastricht.

Verder stellen opleidingen soms een selectieprocedure in als gevolg van de enorme toestroom van internationale studenten. De toegankelijkheid van individuele opleidingen moet echter gewaarborgd worden. Selectie beperkt de toegankelijkheid, want selectie bevordert kansenongelijkheid en moet daarom zo min mogelijk toegepast worden. Daarom mag Engelstaligheid nooit een reden vormen om een selectieprocedure in te stellen.

Als laatste probleem met het oog op toegankelijkheid is er het kamertekort, dat vergroot wordt door de komst van internationale studenten. We kunnen nu al voorspellen dat komende september de kranten weer vol staan met verhalen van internationale studenten die noodgedwongen in auto’s, parken en peperdure (student) hotels moeten slapen. We krijgen bij de LSVb regelmatig vragen van internationale journalisten over dit onderwerp. Onlangs kregen wij de vraag van een journalist uit India of het klopt dat Indiase studenten in Nederland op straat slapen. Dergelijke situaties zijn funest voor de reputatie van Nederland als kennisland. In steden met een groot kamertekort zou daarom niet verengelst mogen worden tot er weer voldoende woningen zijn.

Alleen met deze concrete maatregelen kan verengelsing op een doordachte manier plaatsvinden, zonder schadelijke neveneffecten. Tweede Kamer: it’s up to you.

Pieter ten Broeke :  Vicevoorzitter LSVb


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK