Tijd en geld nodig bij innovaties in het hoger onderwijs

Nieuws | door Frans van Heest
1 mei 2018 | De waardering in tijd en geld voor onderwijsinnovaties in het hoger onderwijs moet omhoog. Dit concludeert CHEPS in opdracht van het NWO-regieorgaan NRO.
Foto: Maurizo pesce

Onderwijsinnovaties vinden op grote schaal plaats en het wordt van groot belang geacht dat de kennis en ervaring over onderwijsinnovaties worden gedeeld. Er is echter weinig inzicht in de huidige staat van de kennisinfrastructuur op het gebied van onderwijsinnovaties in het hoger onderwijs. Dit zegt het Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS). Die hier onderzoek naar deed in opdracht van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO).

Op minimaal 46 plaatsen zijn er onderwijsinnovaties

Voor het onderzoek heeft CHEPS vragenlijsten afgenomen en interviews gehouden met afvaardigingen van onder andere SURF, de VSNU, VH, Universiteit Maastricht, Universiteit Utrecht en Saxion Hogeschool. Uit de analyse van het Nederlandse hoger onderwijs blijkt dat op minimaal 46 plaatsen er binnen lectoraten en vakgroepen gestructureerd gewerkt wordt aan onderwijsinnovaties.

Gezien het belang van onderwijsvernieuwingen en de onoverzichtelijkheid van de ontwikkeling en verspreiding van ervaringen met onderwijsvernieuwingen is CHEPS door NRO gevraagd een verkenning te maken van de kennisinfrastructuur rond onderwijsinnovaties in het Nederlandse hoger onderwijs. CHEPS concludeert dat er al veel gebeurt en dit versterkt is door de Strategische Agenda Hoger Onderwijs van de vorige minister.

OCW moet ook betrokken worden

Concreet komt CHEPS ook met aanbevelingen voor het door NWO gefinancierde NRO. Zo zou er een landelijk kenniscentrum moeten worden ingericht. Om op die manier kennis over onderwijsinnovaties met elkaar te delen. Ook zouden er meer subsidies moeten worden verstrekt om onderzoek te de doen naar onderwijsinnovaties. Daarnaast spelen niet alleen instellingen, maar ook de Vereniging Hogescholen, de VSNU en OCW samen met SURF spelen een belangrijke rol om onderwijsinnovaties mogelijk te maken.

Uit het onderzoek van CHEPS blijkt dat veel hoger onderwijsinstellingen speciale stafafdelingen hebben die zich bezighouden met onderwijs. “Vrijwel alle grotere, publiek bekostigde hoger onderwijsinstellingen hebben een eigen onderwijskundige dienst. Docentprofessionalisering is een van de onderwerpen die veel aandacht krijgt binnen de onderwijskundige diensten. De onderwijskundige diensten van universiteiten verzorgen vaak trainingen die gerelateerd zijn aan de Basis en de Senior Kwalificaties Onderwijs (BKO, SKO) en leiderschapsleergangen voor universitaire docenten. De onderwijskundige diensten van hogescholen verzorgen vaak vergelijkbaar aanbod voor hogeschooldocenten (Basiskwalificatie Didactische Bekwaamheid (BDB).”

Weinig plekken voor onderwijsinnovaties

CHEPS concludeert dat hoger onderwijsinstellingen individueel veel doen op het gebied van onderwijsinnovaties, maar dat dit weinig landelijk uitgewisseld wordt. Een uitzondering daarop is SURF. “We concluderen dat er relatief veel kennisbronnen zijn (zoals vakgroepen en lectoraten), maar relatief weinig Nederlandstalige (niet-instellingsgebonden) platforms waarop informatie over onderwijsinnovaties gedeeld kunnen worden. Er lijken ook weinig frequente conferenties te zijn die specifiek ingaan op onderwijsinnovaties. Een uitzondering zijn de jaarlijkse ‘SURF Onderwijsdagen’ over onderwijs en ICT.”

De onderzoeker van het Twentse onderzoeksbureau concluderen dat er vaak nog te weinig gebruik wordt gemaakt van de expertise van SURF. “Onderwijsinnovatieonderzoekers en -ontwikkelaars, adviseurs en ondersteuners, beleidsmakers en bestuurders lijken elkaar nog moeilijk te vinden, hoewel hun netwerken wel deels lijken te overlappen. Dit belemmert de samenwerking en afstemming. SURF wordt bijvoorbeeld vaak gezien als een organisatie die zich richt op de (ondersteuning van) technologische aspecten zonder veel aandacht voor onderwijskundige aspecten. Aan de andere kant wordt erop gewezen dat de gemeenschap van onderzoekers voor SURF moeilijk te doorgronden is door het vakjargon in wetenschappelijke publicaties en presentaties.”

Een website met kennisdeling

Daarom wordt ook het idee geopperd om meer structureel kennis te delen op het gebied van onderwijsinnovaties. “Het idee is om verschillende initiatieven onder te brengen op één website. Een dergelijke portal zou zich kunnen richten op verschillende doelgroepen zoals beleidsmakers, adviseurs en docenten. Het ontwerpen van zo’n portal zou in nauwe samenspraak met het veld moeten plaatsvinden.”

Weinig affiniteit met onderwijsinnovaties

Ook een belemmerende factor voor het versterken van onderwijsinnovaties is de werkdruk in het hoger onderwijs. “Veel docenten in het wo en hbo ervaren de tijdsinvestering in onderwijsvernieuwing als een extra belasting. Het wordt gezien als een activiteit die naast andere taken moet worden uitgevoerd. Werkdruk van docenten is derhalve een beperkende factor. Vooral docenten die weinig affiniteit hebben met onderwijsinnovaties omdat zij bijvoorbeeld onderwijs geven en onderzoek doen in een hele andere discipline dan onderwijskunde zijn terughoudend om hun schaarse tijd te investeren in onderwijsvernieuwing.”

Een ander belangrijke succesfactor is de aanwezigheid van finannciele middelen. “Meer subsidiemogelijkheden voor het ontwikkelen en doorgeven van onderwijsinnovaties wordt als wenselijk ervaren. Sommige onderwijsinnovaties blijven achterwege of worden vertraagd door het ontbreken van financiële middelen. Sommige instellingen proberen dit te ondervangen door gerichte subsidies beschikbaar te stellen voor onderwijsinnovatie.”

Daarmee samenhangt de waardering binnen de instelling voor onderwijsinnovaties. CHEPS sluit zich aan in de rij van criticasters die zeggen dat er zeker binnen universiteiten veel te veel aandacht en waardering is voor onderzoek. “Instellingen lijken zich hier nog in beperkte mate op te richten; binnen universiteiten wordt nog vaak voornamelijk gekeken naar onderzoeksprestaties. Dit vraagt enerzijds om een cultuurverandering, maar anderzijds ook om veranderingen in personeelsbeleid en cao’s. Het grote belang dat vaak gehecht wordt aan studententevredenheid als indicator draagt hier negatief aan bij. Er is dan ook behoefte aan andere indicatoren om onderwijsprestaties en de impact hiervan inzichtelijk te maken.”

Saxion als goed voorbeeld

Een onderwijsvernieuwing kan volgens de auteurs van het rapport alleen plaatsvinden als er goede samenwerking is op een instelling. Als goed voorbeeld wordt Saxion genoemd. Daar wordt met docentontwikkelteams gewerkt in het deeltijdonderwijs bij de Saxion Parttime School. Daar hebben ze docentontwikkelteams (DOTs) opgezet. Dit zijn teams van docenten die gezamenlijk modulen ontwikkelen, waarbij ze tijdens het ontwerpproces ondersteund worden door onderwijskundig procesbegeleiders en onderwijskundige ICT-experts.

Tot slot wordt er gewaarschuwd in het rapport voor centralisme bij het doorvoeren van onderwijsinnovaties. “Diverse malen werd geopperd dat het van bovenaf opleggen van onderwijsvernieuwingen niet werkt. Het initiatief ligt idealiter op de werkvloer. De docenten, al dan niet daartoe geïnspireerd door beleidsmakers of adviseurs, moeten een positieve attitude hebben ten opzichte van onderwijsvernieuwingen. Daarnaast moeten zij de bereidheid hebben deze positieve grondhouding om te zetten in activiteit. Te veel sturing van bovenaf roept weerstand op, maar bottom-up initiatieven alleen beklijven niet. Een goede balans tussen sturing en werkvloer-initiatieven is wenselijk.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK