Onderzoek meer Europees coördineren

Sylvester Eijffinger trekt lessen voor Nederland uit het onderzoek van Harvard

Verslag | door Sylvester Eijffinger
22 mei 2018 | Sylvester Eijffinger (Tilburg University) gaat iedere vijf jaar voor een aantal maanden naar Harvard voor zijn sabbatical. Op ScienceGuide trekt hij lessen voor het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoek. “Er moet een echte Europese onderzoeksagenda komen, want die ontbreekt nu volledig.”
Harvard Law School foto: Sylvester Eijffinger

Na het eerste deel van mijn serie ‘Leren van Harvard’ dat over het onderwijs ging nu het tweede deel in deze serie dat over het onderzoek en de promovendi gaat en wat wij van Harvard University op dit gebied kunnen leren. Harvard is een echte ‘research university’ en staat op het gebied van economics en business altijd bovenaan in de wereldranking.

Tilburg University staat meestal tussen twintigste en dertigste plaats in deze wereldranking. Er worden veel middelen geïnvesteerd in het aantrekken van de beste ‘research professors’. Dat geldt ook voor de andere Amerikaanse topuniversiteiten, zoals Berkeley, Chicago, Columbia, MIT, NYU, Princeton en Stanford.

Mijn eerste observatie is dat het aantal research seminars bij Harvard (bijna) onbeperkt lijkt. Er zijn vaak drie tot vijf seminars per dag in het Economics Department, soms in samenwerking met de Harvard Business School (HBS), de Harvard Kennedy School (HKS) en het MIT Economics Department.

Deze research seminars wordt niet alleen druk bezocht door de permanent en visiting faculty (hoogleraren) maar ook door de graduate students (promovendi). De hoogleraren zitten meestal prominent vooraan – vaak op een vaste plaats – en de promovendi achteraan als echte backbenchers. Bij de interventies tijdens de seminars wordt de pikorde nog eens bevestigt.

Preservers of the profession

Bij de research seminars die door de externe sprekers worden gegeven bestaat ook een duidelijke rangorde van waardering. Iedereen heeft het paper van de spreker vooraf gelezen en besluit of hij of zij het de moeite vindt om naar het seminar te gaan. Mochten de hoogleraren het paper de moeite waard vinden dan komen zij in ieder geval naar de spreker luisteren en dat is op zich al een teken van waardering.

De hoogste vorm van waardering is dat de hoogleraren vanaf het begin de externe spreker het vuur aan de schenen leggen en met hem of haar in discussie gaan en het paper proberen te verbeteren of te herschrijven. Een groter compliment bestaat er niet.

Uiteindelijk gaat het erom dat de externe spreker beseft dat hier de ‘preservers of the profession’ aan tafel zitten en dat de spreker zich zal moeten bewijzen. Eigenlijk is het een soort examen voor externe sprekers. Als men geslaagd is voor het examen volgt een uitnodiging voor een lunch of diner in de Harvard Faculty Club om verder over het paper of het onderzoek te spreken.

Wie weet wat er hieruit voort kan vloeien? Wellicht een aanbod voor een positie als Visiting Faculty bij het Economics Department. De ervaring leert dat een positie als Visiting Faculty kan resulteren in een aanbod voor een positie als Permanent Faculty bij het Economics Department.

Promovendi kiezen voor Europa

Mijn tweede observatie is de uitzonderlijke kwaliteit van de PhD’s (gepromoveerden) die door Harvard elk jaar op de markt komen. Dit jaar zijn er 35 PhD students van het Economics Department en de Harvard Kennedy School (Public Policy) die allen research seminars geven voor de gehele Faculty waarbij de hoogleraren deze PhD-studenten overladen met goedbedoelde maar soms behoorlijke kritische commentaren.

De papers die de PhD studenten in het kader van de job market presenteren variëren van ‘optimal tax avoidance in Italy’ tot ‘the quality of colleges and universities in Boston and Cambridge’ en zijn allen zowel theoretisch als empirisch van zeer hoge kwaliteit.

De beste PhD-studenten willen natuurlijk een baan als (Tenure-Track) Assistant Professor aan een topuniversiteit in de VS, het VK of het Europese continent. De ‘placement’ van hun topstudenten zien de meeste hoogleraren als heel belangrijk en worden door hen ook op hun CV’s gezet. Hoe hoger de PhD’s op de ladder (ranking) van topuniversiteiten komen, des te prestigieuzer dat is.

De meeste PhD’s komen echter te terecht bij centrale banken, ministeries van financiën en internationale instellingen, zoals het Internationale Monetaire Fonds of de Wereldbank. President Trump en Brexit hebben ertoe geleid dat er steeds meer PhD’s voor het Europese continent kiezen.

Kunstmatige intelligentie wordt bepalend

Mijn derde observatie is dat er hier op het Harvard Economics Department maar ook op HBS en HKS veel onderzoek wordt verricht naar de economische en maatschappelijke gevolgen van Artificial Intelligence (AI) omdat men beseft dat AI bepalend zal zijn voor economische groei, werkgelegenheid en samenleving. Ook op gebied van onderzoek zijn er veel dwarsverbanden (‘cross overs’) met andere Departments en Schools.

Mijn buurman Philippe Aghion is samen met Daron Acemoglu en David Autor (MIT) een van de leidende onderzoekers op het terrein van AI. Zijn laatste papers gaan over de gevolgen van AI voor economische groei en werkgelegenheid.

NWO te veel een ‘closed shop’

Mijn vierde observatie is dat het onderzoek op het gebied van Economics en Business hier veel beter georganiseerd is dan in Europa en Nederland. Allereerst wordt veel onderzoek gefinancierd door de National Science Foundation (NSF) wat in een groot land als de VS betekent dat er echte en scherpe concurrentie is tussen onderzoekers voor centrale gelden. Bij ons is NWO toch teveel een ‘closed shop’ van onderzoekers die elkaar zowel moeten beconcurreren als moeten beoordelen. Echte concurrentie tussen onderzoekers kan slechts op Europees niveau plaatsvinden zoals bij de European Research Council (ERC) maar dat heeft nog een lange weg te gaan.

Op het terrein van Economics en Business is de toporganisatie het National Bureau of Economic Research (NBER) waarvan de tophoogleraren ‘Associate’ en de jongere toponderzoekers ‘Affiliate’ zijn. Om de accreditatie van NBER te krijgen moet je in de topjournaals gepubliceerd hebben. Het hoofdkantoor van NBER is hier om de hoek op Massachusetts Avenue en daar vinden alle belangrijke conferenties en workshops plaats. Er zit een patroon in de onderzoeksactiviteiten hier. In de ochtend geeft men colleges en seminars, daarna zijn de research seminars op Littauer en vervolgens steekt men de tuin Harvard diagonaal over om in de middag onderzoek te doen bij NBER.

De elite van het Europese economische onderzoek

Het Europese equivalent van NBER is het Centre for Economic Policy Research (CEPR) waarvan het hoofdkantoor in Londen staat. CEPR is de echte elite van Europese toponderzoekers op het terrein van Economics en Business. Om te kwalificeren moet men in de topjournals gepubliceerd hebben maar ook op het gebied van beleidsonderzoek actief zijn. De policy portal van CEPR is VoxEU en dat is inmiddels bekender dan CEPR zelf. Ik ben zelf ruim twintig jaar CEPR Research Fellow en vind ik de CEPR conferenties en workshops qua niveau zeker te vergelijken met de NBER conferenties en workshops maar de middelen voor CEPR zijn helaas beperkter.

Er wordt hier heel hard gewerkt omdat toponderzoek ook topsport is. Vaak zie ik mijn collega’s in de avonden maar ook in de weekenden aan hun papers werken omdat er altijd wel deadlines voor conferenties en workshops gelden. Ik wil niet zeggen dat er in Europa en Nederland niet hard gewerkt wordt maar er is toch een duidelijk verschil tussen de Amerikaanse en Europese topuniversiteiten in concurrentie en motivatie bij de onderzoekers. Dat neemt niet weg dat er hier ook sprake is van grote collegialiteit in de zin dat men elkaar successen gunt. Men geeft elkaar als collega’s graag complimenten als dat verdiend is. Dat is Europa en Nederland toch wel anders.

Tenslotte kan men zich afvragen wat er in Europa en Nederland zou moeten gebeuren om het toponderzoek verder te bevorderen. Ten eerste moeten Europese netwerken zoals CEPR veel meer middelen krijgen op Europees niveau vanuit de Europese Commissie, nationale overheden maar ook het bedrijfsleven.

Ten tweede moet de concurrentie tussen Europese toponderzoekers objectiever en scherper worden. Er is nog teveel vriendjespolitiek. Ten derde moet er een echte Europese onderzoeksagenda komen want die ontbreekt nu volledig. Zo’n Europese onderzoeksagenda zou de transitie naar een digitale samenleving kunnen zijn. Dat lijkt mij een prachtig thema.

Sylvester Eijffinger :  Professor of Financial Economics en President van de Tilburg University Society


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK