Versoberen doorstroomrecht mbo-hbo heeft geen effect op studiesucces

Nieuws | de redactie
27 juni 2018 | Uit onderzoek van Researchned blijkt dat het beperken van het doorstroomrecht van mbo-hbo geen effect heeft op het studiesucces in het hbo.

Voor de Vereniging Hogescholen was een aantal jaren geleden de inperking van het doorstroomrecht een belangrijk punt. Met een mbo-4 opleiding zou het niet meer automatisch mogelijk moeten zijn om naar iedere hbo-opleiding door te kunnen stromen. Zo zijn er zeven routes geïdentificeerd waarbij geen automatisch doorstroomrecht meer is, bijvoorbeeld van mbo-handel naar hbo-gezondheidszorg.

Nu stellen onderzoekers dat er van meet af aan onduidelijkheid geweest over deze maatregel. Zo is steeds de vraag gesteld of niet-verwante doorstroom daadwerkelijk tot de meeste uitval bij mbo-studenten leidt en hoe verwantschap tussen mbo- en hbo-studies überhaupt vastgesteld zou kunnen worden. Ook is niet duidelijk of uitval daadwerkelijk door inhoudelijke deficiënties veroorzaakt wordt, en hoe die deficiënties per mbo-opleiding vastgesteld kunnen worden.

Om de uitval te beperken

De beperking van het doorstroomrecht was bedoeld om de uitval in het hbo te beperken. In opdracht van het ministerie heeft Researchned onderzoek gedaan naar de effecten van de maatregel die ingevoerd is door de voormalige PvdA-minister Bussemaker. Uit het onderzoek blijkt dat deze maatregel geen effect heeft gehad op de uitval van studenten.

De verwachting was dat de uitval zou verminderen, ook zouden deficiënties bij studenten eenvoudiger vast te stellen zijn en mbo-studenten zouden makkelijker door kunnen stromen. Om de implementatie van de regeling voor te bereiden is in het voorjaar van 2014 overleg gestart tussen OCW, JOB, MBO Raad en de Vereniging Hogescholen.

Van de ongeveer 20 hogescholen waar mbo-studenten via een route met nadere vooropleidingseisen instromen, zijn er zes geïnterviewd die invulling aan de regeling geven, zeven hogescholen die géén invulling aan de regeling geven en een hogeschool die er wel invulling aan zou willen geven. De laatste mag dat nu niet mag omdat deze geen opleidingen biedt in de geselecteerde domeinen.

Het leeft nauwelijks

Van de groep hogescholen die de regeling uitvoert, is een deel zeer positief. Zij zien over het algemeen genomen de uitval in het eerste jaar dalen en willen alle ingezette middelen behouden, óók de regeling nadere vooropleidingseisen mbo-hbo. Andere hogescholen, zowel die de regeling uitvoeren als die dat niet doen, zijn minder tot (in het geheel) niet enthousiast. Voor deze groep geldt dat de regeling niet tot nauwelijks leeft binnen de instelling.

Uit het onderzoek blijkt ook dat het mbo onvoldoende betrokken is bij de doorstroomproblemen. Aan mbo-zijde is vooral behoefte aan een inhoudelijk gesprek over de principes achter de regeling. Volgens geïnterviewde mbo-instellingen worden mbo-studenten nu ‘afgetoetst’ op zaken waarvan bij voorbaat vaststaat dat ze daarin een achterstand hebben, namelijk de inhoud. De regeling geeft wat hen betreft dan ook een schijnzekerheid. Veel liever zouden zij het gesprek aangaan over hoe de aansluiting daadwerkelijk verbeterd kan worden, zowel aan zijde van het mbo als aan zijde van het hbo.

Geen algemeen beleid

Wat de geïnterviewde mbo-instellingen betreft, is de regeling nadere vooropleidingseisen nu vooral een uitvoeringszaak van het hbo. Het is voor het mbo simpelweg te complex om bij te houden welke hogeschool welke eisen stelt per opleiding. Er is geen algemeen beleid op te maken.

Wél zouden zowel mbo-instellingen als hbo-instellingen graag meer doen om uitval tegen te gaan. Daarvoor moet wat de instellingen betreft dan wel meer duidelijkheid zijn over wie er uitvalt en waarom. Zoals gezegd wordt er sterk getwijfeld aan het idee dat uitval vooral voorkomt bij nietverwante doorstroom.

Interessant is het feit dat zo’n 50 procent van de bevraagde (oud) mbo-studenten aangeeft het er (zeer) mee eens te zijn dat eisen worden gesteld aan niet-verwante doorstroom naar het hbo. Dit geldt zowel voor studenten die nog op het mbo zitten, als voor degenen die werken of naar het hbo zijn doorgestroomd. Zo’n 30 procent is (zeer) tegen. Uit de open antwoorden blijkt echter dat studenten vaak geen duidelijk beeld hebben van de regels die gelden wat betreft de doorstroom naar het hbo, zowel vanuit het mbo als vanuit de havo.

Doorstroom gelijk gebleven

Uit de analyses blijkt dat de stromen in de zeven mbo-hbo routes niet veranderd zijn na invoering van de regeling. De stromen volgen hetzelfde patroon wat betreft grootte en doorstroompercentages als de algemene mbo-hbo doorstroom. Voor en na invoering van de regeling is het aandeel mbo-studenten dat via de zeven routes doorstroomt naar het hbo gelijk gebleven op vijf procent. Vanuit hbo-perspectief gezien is het aandeel mbo-studenten dat via de zeven routes instroomt gelijk gebleven op twee procent van de totale instroom.

Kijken we naar de uitval en switch van mbo-studenten die het hbo instromen via de zeven routes, dan zien we in de drie hbo-sectoren waarin deze studenten terechtkomen in zijn algemeenheid geen resultaten die duiden op een positief effect van de regeling. Studenten in de stromen zijn het niet (relatief) beter gaan doen dan andere mbo-studenten of havisten. Ook blijken er geen verschillen in uitval- en switchpercentages vóór en na invoering van de regeling als we onderscheid maken tussen hogescholen die een kennis/havo-toets hanteren, hogescholen die invulling geven aan de regeling via de SKC en de hogescholen die geen invulling geven aan de regeling.

Geen significant effect op studiesucces

Aanvullende analyses laten weliswaar zien dat de kans op switch en uitval ná invoering van de regeling bij alle drie de groepen afneemt, maar deze verschillen zijn dusdanig gering dat er in geen van de gevallen sprake is van een statistisch significant verschil. Met andere woorden: ook op het niveau van feitelijke uitvoering van de regeling kan er geen effect worden vastgesteld.

De resultaten van de tussenevaluatie laten zien dat deze argumenten voor de beperking in de praktijk niet zijn gelden. Ten eerste worden mbo-studenten die via de zeven routes doorstromen tijdens hun mbo-studie niet anders of beter voorbereid. Het is voor mbo-instellingen namelijk onduidelijk waarop studenten voorbereid zouden moeten worden, aangezien invulling van de regeling per hogeschool en soms zelfs per opleiding binnen een hogeschool verschilt.

Ten tweede geldt voor hogescholen dat de beperkte mate waarin deficiëntieonderzoeken dienen te worden aangeboden juist tot relatief veel extra organisatie en kosten leidt. Deels ook omdat onduidelijk is hoe deficiëntieonderzoeken eruit zouden moeten zien en wat er getoetst zou moeten worden. Instellingen maken nu dan ook vaak praktische afwegingen; zoals het inzetten van kennistoetsen die ook bij havisten en vwo’ers worden gebruikt.

Maakt niet uit hoe de regeling wordt uitgevoerd

Ten slotte stellen de onderzoekers van Researchned dat de regeling zoals die nu geldt instellingen niet stimuleert om verbeteringen binnen opleidingen aan te brengen. De onduidelijkheden waarmee de regeling omringd is, lijkt vooral een zoektocht aan te wakkeren naar hoe überhaupt aan de regeling voldaan kan worden. Bovendien laat deze tussenevaluatie zien dat de regeling tot nu toe géén effect heeft gehad op de uitval en switch van studenten, ook niet als daarbij onderscheid wordt gemaakt naar hoe de regeling wordt ingevuld.

Omdat blijkt dat de ingrepen niet blijken te werken komen de onderzoekers met een aantal beleidsopties. “Op basis van de resultaten van de tussenevaluatie kan worden geconcludeerd dat de regeling thans niet bijdraagt aan het behalen van de beoogde resultaten en dus geen toegevoegde waarde heeft. Besloten zou dan ook kunnen worden de regeling af te schaffen. Inzet zou in het vervolg kunnen worden gepleegd op andere initiatieven om uitval van mbo-studenten op het hbo te voorkomen, zoals de Studentlabs, keuzedelen, pilots werken met doorstroomgegevens.”

Tegenhouden bij de poort

Er kan ook voor gekozen worden om de regeling in stand te houden als middel om uitval tegen te gaan. Zoals aangegeven hebben zowel mbo- als hbo-instellingen behoefte aan duidelijkheid over de regeling. Die duidelijkheid begint bij de vraag hoe het doel van de regeling, het tegengaan van uitval van mbo-studenten, verwezenlijkt dient te worden. Wil men mbo-studenten ‘tegenhouden bij de poort’ of dienen mbo-studenten juist (nog) beter voorbereid te worden op het hbo zodat ze succesvol het eerste jaar doorkomen?

De derde beleidsoptie is de regeling zo aan te passen dat de nadruk komt te liggen op een (nog) betere voorbereiding van mbo-studenten en het succesvol doorlopen van het eerste jaar op het hbo. De regeling dient hiervoor van karakter te veranderen. Nu leidt de regeling namelijk vooral tot de vraag: wat moet je als hogeschool doen om aan de regeling te voldoen? De vraag zou moeten worden: wat kunnen hogescholen en mbo-instellingen doen om mbo-studenten beter voor te bereiden om het eerste jaar succesvol door te laten komen?


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK