Studenten lenen steeds meer en vaker

Nieuws | door Frans van Heest
2 juli 2018 | Studenten die vallen onder het nieuwe leenstelsel zijn steeds meer gaan lenen bij DUO. Dit blijkt uit de jaarlijkse Monitor Beleidsmaatregelen. Ook is er gekeken naar het studiesucces van studenten. In het hbo is dat na tien jaar daling voor het eerst weer aan het stijgen.
Foro: Bru-nO

De Monitor Beleidsmaatregelen is bedoeld om te monitoren wat voor effecten nieuwe beleidsmaatregelen hebben van het ministerie van OCW. Het brengt langjarige ontwikkelingen in kaart in het hoger onderwijs. De analyse is beschrijvend en legt geen direct causaal verband tussen bepaald nieuw beleid van OCW en gedragseffecten van studenten. Ook kunnen er maatschappelijke en economische ontwikkelingen zijn die effect hebben op het gedrag van studenten. In deze monitor is naar een brede set van gedragseffecten gekeken in het hoger onderwijs: doorstroom, studiesucces, bijbanen en leengedrag.

Europese koploper bij werken naast de studie

Een belangrijk aspect van deze monitor is ook werken naast de studie. “Het percentage studenten dat naast hun studie betaald werk verricht, is in vergelijking met andere Europese landen in Nederland het hoogst. In het hbo neemt het percentage werkende studenten dit jaar opnieuw toe naar 77 procent, in het wo blijft het stabiel op 68 procent.”

Nederlandse hoger onderwijs in top duurste van Europa

Deze hoge werkethos onder Nederlandse studenten is niet zonder gevolgen blijkt uit een verdiepende analyse. “Het aantal gewerkte uren is ten opzichte van voorgaande jaren onveranderd. Bachelorstudenten werken naast hun studie gemiddeld twaalf uur per week. Hbo-studenten werken iets meer uren dan wo-studenten. Van de studenten met een baan van meer dan zestien uur, geeft bijna één op de drie aan hierdoor minder tijd aan de studie te besteden en ook lagere studieresultaten te behalen.”

Het meest uitgebreid gaat deze monitor in op het leengedrag van studenten, sinds de invoering van het leenstelsel. “In het studiejaar 2016-2017 vallen in het hbo en het wo respectievelijk 136.909 studenten (30%) en 109.642 studenten (41%) onder het stelsel van het studievoorschot. In 2016-2017 had 32 procent van de studenten een aanvullende beurs. Het aantal studenten met een lening is sinds de invoering van het studievoorschot fors toegenomen. In 2016-2017 leende 46 procent van de hbo-studenten en 56 procent van de wo-studenten.”

1 op de 3 leent maximaal

In totaal leent 72 procent structureel meer dan 9 maanden per jaar en dit aandeel neemt toe. Ongeveer één op de drie studenten leent maximaal: ook dit aandeel stijgt. Er is geen indicatie dat studenten onder het stelsel van het studievoorschot vaker het maximale bedrag lenen. De stijging in het maandelijkse bedrag dat wordt geleend wordt overigens niet alleen veroorzaakt door studenten die onder het stelsel van het studievoorschot vallen. Studenten in de leenfase (€579) en studenten in de nominale fase (€405) lenen in 2016 respectievelijk 49 euro en 62 euro meer dan in 2014.

Ook is er gekeken naar de beweegreden om te gaan lenen en deze is ook onderhevig aan de sociale achtergrond van de student. “De belangrijkste redenen om af te zien van een lening zijn het ontvangen van voldoende ouderlijke bijdrage, het feit dat ouders lenen ontraden of dat er principiële bezwaren zijn tegen lenen. Ook het hebben van een bijbaan zorgt ervoor dat men niet leent. Het ontbreken van voldoende kennis over de leenvoorwaarden wordt steeds minder vaak als reden genoemd om niet te lenen. Het afraden van lenen door de ouders komt met name voor bij hbo-studenten. Principiële bezwaren tegen lenen zien we minder vaak bij studenten die vallen onder het stelsel van het studievoorschot.”

Wo-studenten willen vaker lenen

Ook blijkt dat ouders nu het studievoorschot is ingevoerd hun kinderen ook anders adviseren. “Voor studenten die vallen onder het stelsel van het studievoorschot geldt dan hun ouders hen vaker adviseren om te lenen. Overigens krijgen eerstegeneratiestudenten minder vaak een dergelijk advies. Wo-studenten zijn meer bereid om te lenen. Zij zijn er vaker dan hbo-studenten van overtuigd dat lenen een goed middel is om de studie te financieren, dat de leenvoorwaarden gunstig zijn en ze later voldoende zullen verdienen.”

Lenen omdat studenten onvoldoende bijdrage krijgen van de ouders is meer aan de orde in het hbo, bij eerstegeneratiestudenten, bij studenten met studievoorschot t.o.v. basisbeurs of bij studenten in de leenfase van het oude stelsel, dus over het geheel genomen minder bij studenten met een basisbeurs. Het afsluiten van een studielening om niet of minder te werken wordt tenslotte als motief in het laatste jaar steeds vaker genoemd.

Ook is er gekeken in wat voor mate er leenaversie is bij verschillende studenten. “Leenaversie blijkt samen te hangen met het inkomensniveau van de ouders en niet zo zeer met hun opleidingsniveau: hoe hoger het inkomen, des te lager de leenaversie. Weerstanden tegen lenen zien we vooral bij mbo-studenten met een migratieachtergrond. Verder constateren we bij mbo-studenten dat vrouwen en studenten met een functiebeperking meer leenaversie hebben dan mannen en studenten zonder functiebeperking. Leenaversie komt minder voor bij mbo-studenten die risicobereid zijn en bij studenten waarvan de ouders en de omgeving positief staan tegenover het afsluiten van een studielening.”

Boeggolf nog steeds niet uitgewerkt

Ook is er in deze monitor gekeken naar de doorstroom in en naar het hoger onderwijs. De directe doorstroom lijkt zich te normaliseren voor havisten en vwo’ers na het ‘boeggolfeffect’, mbo-studenten stromen nog minder vaak door naar het hoger onderwijs. Het jaar voor de invoering van het studievoorschot nam de directe doorstroom zichtbaar toe door studenten die wilden starten onder de regels van het oude studiefinancieringsstelsel; het ‘boeggolfeffect’.

De doorstroom vanuit het mbo lijkt te stagneren. De directe doorstroom was in 2012 46%; het laatste jaar is dit 41%. Overigens is absoluut gezien het aantal nieuwe studenten vanuit het mbo wel toegenomen vanwege een stijging van het aantal mbo-gediplomeerden in het studiejaar 2016-2017, relatief stromen echter minder mbo-studenten door.

Hoger gezinsinkomen stroomt vaker door

CBS-cijfers laten zien dat doorstroompatronen vanuit havo, vwo en mbo gerelateerd zijn aan de sociaaleconomische positie van de ouders. Deze patronen zijn het duidelijkst voor de mbo-studenten, zo stelt de monitor: gediplomeerden met hoger opgeleide ouders studeren vaker door in het hoger onderwijs. Mbo’ers uit gezinnen met het hoogste inkomen, stromen ook vaker door naar het hbo.

Daarnaast toont de monitor dat de sociale mobiliteit afneemt, maar dat komt onder andere omdat er steeds minder laagopgeleide ouders zijn. “Het percentage eerstegeneratiestudenten neemt door de jaren heen geleidelijk af. Deze afname wordt deels verklaard doordat het aandeel lager opgeleide ouders in de bevolking afneemt en deels vanwege een beperktere doorstroom van mbo-studenten uit eerstegeneratiegezinnen.”

Een bemoedigend bericht is ook de stijging van het studiesucces en de vermindering van de uitval ook in het hbo. Het aantal studenten dat uitvalt of switcht ligt met 31,2 procent op het laagste niveau van de afgelopen tien jaar. Als het gaat om uitval of switch dan betreft het alle studenten die zich in het tweede jaar niet opnieuw inschrijven voor dezelfde opleiding aan dezelfde instelling en dus switchen binnen het hoger onderwijs dan wel het hoger onderwijs verlaten. In het hbo ligt de uitval en switch met 35 procent wel nog steeds aanzienlijk hoger dan in het wo waar de uitval en switch 23 procent is.

Mooi resultaat bij mbo’ers in het hbo

De monitor spreekt in dit verband wel van een ‘mooi resultaat, aangezien de daling van het studiesucces in het hbo is gestopt.’ “Mbo-studenten switchen en vallen nu even vaak uit als havisten op het hbo. Gezien de grote inzet om de doorstroom mbo-hbo te verbeteren is dit een mooi resultaat. In het licht van de afgenomen directe doorstroom zou wellicht gesteld kunnen worden dat mbo-studenten met een lagere kans van slagen er minder vaak voor kiezen door te stromen, een vorm van zelfselectie. Opvallend is dat studenten met een mbo-achtergrond het vaakst van alle nieuwe studenten bij de start van de studie aangeven dat de gekozen studie goed bij hen past maar tegelijkertijd drie maanden later het minst tevreden zijn over de aansluiting met de vooropleiding.”

Wel is er verschil waarneembaar langs etnische lijnen. “Het aantal switchers enuitvallers is substantieel hoger bij de studenten met een niet-westerse migratieachtergrond (en het hoogst bij de studenten die vanuit het mbo instromen). Eenmaal gestart met de studieloopbaan blijken studenten met een niet-westerse migratieachtergrond het dan ook zwaarder te hebben: zo geven ze vaker aan studieachterstand te hebben en ook de studievoortgang ligt iets lager. En alhoewel ze ook zelf minder vaak aangeven sterk gemotiveerd te zijn of een bovengemiddelde inzet te hebben, besteden studenten met een niet-westerse migratieachtergrond meer tijd aan zelfstudie dan studenten met een Nederlandse achtergrond.”


Update: Kamerlid Harry van der Molen (CDA) heeft schriftelijke vragen aan minister Van Engelshoven gesteld naar aanleiding van dit artikel.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK