Te veel schotten in het wetenschapssysteem

Interview | door Sicco de Knecht
11 juli 2018 | "De NWA is een hele goede aanzet naar meer integratie in het wetenschapsbeleid, maar op het laatste moment zijn er toch nog wat ‘foutjes’ in de plannen geslopen." Directeur van het KNMI Gerard van der Steenhoven wil de barrières slechten tussen de verschillende kennisinstellingen in Nederland. "In Brussel wordt er bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen een TO2-instelling of een universiteit, hier wel.”
Gerard van der Steenhoven – Foto: ScienceGuide

Het is een zonnige dag met geen wolkje aan de lucht. Aan de receptie van het KNMI gaat de telefoon. “Meneer heeft blauwe flitsen in de lucht gezien,” mompelt een receptionist tegen een collega. “Oh die, ja die belde vorige week ook,” reageert haar collega. “Mensen bellen om de meest vreemde redenen,” zegt ze, “iedereen kent ons. Vandaag is het nog rustig maar als er een weeralarm is afgegeven staat de telefoon hier roodgloeiend.”

Met 164 jaar is het KNMI de oudste publieke kennisinstelling van Nederland, en waarschijnlijk ook de meest bekende. “Uit recent publieksonderzoek blijkt dat we van alle Rijkskennisorgansaties de meest bekende zijn, 85% van de mensen kent het KNMI,” vertelt hoofddirecteur van het KNMI Gerard van der Steenhoven. Een ander aspect van het werk, het doen van wetenschappelijk onderzoek, wordt in zijn geval belichaamd door zijn bijzonder hoogleraarschap aan de Universiteit Twente.

Kortgeleden debatteerde de Tweede Kamer over het wetenschapsbeleid. Daarbij werd door een aantal partijen gesteld dat het wetenschapsbeleid teveel gericht is op de universiteiten en te weinig op de andere kennisinstellingen. ScienceGuide zocht Van der Steenhoven, die tevens voorzitter is van het Netwerk van Rijkskennisinstellingen en Planbureaus (RKI*), op in De Bilt.

Klopt wat u betreft het in de Kamer geschetste beeld dat het wetenschapsbeleid teveel universiteitsgericht is?

“Ik denk het wel. Als je kijkt naar het kennislandschap dan is dat lange tijd gedomineerd geweest door NWO. Die hebben als missie excellente wetenschap te bevorderen door zorgvuldig geselecteerd universitair onderzoek te bekostigen. Daar is niets mis mee, dat is immers specifiek de missie van de universiteit naast goed hoger onderwijs. Het heeft ons op wereldniveau gebracht qua wetenschap. Waar het alleen niet goed voor werkt is de missie van de kennisinstellingen, namelijk het zo goed mogelijk dienen van de samenleving.”

NWO stelt in de nieuwe strategie meer aandacht te willen hebben voor de verbinding met de samenleving. Maar hoe komen we daar als er zo’n groot belang gehecht wordt aan cijfermatigheden?

“Het is belangrijk dat we ons bewust zijn van de verschillende missies van de diverse kennisinstellingen maar tegelijkertijd niet in hokjes blijven denken. We moeten een systeem hebben waarbij de Rijkskennisinstellingen als volwaardige partners worden gezien binnen het onderzoek. Als onderzoekers in bredere coalities kunnen samenwerken dan kun je grote maatschappelijke problemen, zoals de zeespiegelstijging, echt goed aanpakken.

Ik vind het bijvoorbeeld mooi dat de directeur van het Nikhef laatst bij ons gewoon binnenloopt als zij een telescoop willen bouwen in Limburg om zwaartekrachtsgolven te detecteren en hij vragen heeft over de seismische stabiliteit in Limburg. Daarvoor moeten ze iets weten over het voorkomen van lichte aardbevingen in het gebied, en wij hebben de informatie die zij nodig hebben om te bepalen of de plek die ze uit hebben gekozen geschikt is.”

Dat klinkt wel als iets dat nu ook zou kunnen. Wat weerhoudt de verschillende instellingen ervan om met elkaar samen te werken?

“Wat we nu zien is een totale verschotting van het systeem. De NWA is een hele goede aanzet naar meer integratie, maar op het laatste moment zijn er toch nog wat ‘foutjes’ in de plannen geslopen. Zo is bijvoorbeeld bepaald dat er per project een vaste verhouding moet zijn tussen fundamenteel en toegepast onderzoek In de begroting van de aanvraag voor een NWA subsidie moet ongeveer 80% van het aangevraagde subsidiebudget aangewend worden voor onderzoek aan universiteiten, UMC’s en NWO- en KNAW-instituten en ongeveer 20% aangewend voor onderzoek van bijvoorbeeld hogescholen, TO2- instellingen en RKI’s. . Die verdeling vind ik strijdig met het hele idee van de NWA.

“”In Brussel wordt er geen onderscheid gemaakt tussen een publieke kennisinstelling of een universiteit, hier wel.””

Als je wilt dat een project een succes wordt op beide vlakken, dan moet je niet van tevoren allerlei eisen gaan stellen aan een verdeling. Dat moet uit het voorstel zelf blijken en moet gedurende het project ook kunnen veranderen. In Brussel wordt er bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen een TO2-instelling of een universiteit, hier wel.”

Dat betekent dan waarschijnlijk ook dat je afstand zult moeten nemen van criteria als een h-index of impactfactoren. Hoe krijg je dat voor elkaar in een systeem dat hier zo van afhankelijk is geworden?

“In de nieuw opgerichte adviesraad van NWO hebben we daar een hele boeiende discussie over gevoerd. Er zijn allerlei methodieken ontwikkeld om die excellentie te meten, daarbij zeg ik overigens dat we allemaal weten dat de h-index een krom ding is, omdat de absolute waarde zeer sterk afhangt van het specifieke onderzoeksgebied. Het belangrijkste is daarom de peer review. Aan die peer reviewers kun je gewoon meegeven dat die maatschappelijke relevantie belangrijk is. Dan ben je al een heel eind.”

Is een methodiek die meer gericht is op het verhaal dan op de cijfertjes misschien een optie, meer werken met narratieven?

“Narratieven zijn goede manieren om dat maatschappelijke verhaal vorm te geven. Het narratief moet alleen niet voorop staan. Het is belangrijk om beleidsmakers en de samenleving mee te krijgen, maar wetenschappelijk onderzoek moet wel gestoeld zijn op data. Ook bij Rijkskennisinstellingen begint het met goed wetenschappelijk onderzoek maar moet je daarnaast het maatschappelijk belang in het bijzonder goed toelichten.”

Een andere manier om het publiek te bereiken is door de wetenschap meer open te stellen voor het publiek. Welke prioriteit geeft het KNMI aan open science? 

“Wij waren er in Nederland vroeg bij om onze weer- en klimaatdata echt open te maken. Dat heeft een duidelijk publiek belang, en in sommige gevallen ook mogelijk dat er bedrijven worden opgericht – denk aan Buienradar – en wij vinden dat we beiden moeten bedienen. Ons achterliggende principe is dat de belastingbetaler maar een keer hoeft te betalen voor data.

Ook op Europees niveau zijn er prachtige voorbeelden van samenwerkingsverbanden om open data te genereren. Denk aan de organisatie EUMETSAT, die voor Europese weersatellieten data genereerd die open zijn. Het lukt helaas nog niet altijd alle andere meteorologische data open te maken omdat sommige landen delen van hun meteorologisch data verkopen om de infrastructuur uit te betalen.

Het kost namelijk wel geld om data open te maken. De afgelopen jaren hebben we door bezuinigingen dus keuzes moeten maken over wat we wel en niet openbaar beschikbaar konden maken. Ik denk wel dat de meest belangrijke sets nu online staan en dat we een goede dienst leveren.”

Er lijkt nu voor een aantal publieke kennisorganisaties, waaronder het KNMI, een einde te komen aan een aantal jaren van bezuinigen. Hoe komen jullie daarvan terug?

“Er is inderdaad enorm bezuinigd, voornamelijk bij de TO2-instituten. Ook bij de Rijkskennisinstellingen is er fors bezuinigd. In de plannen van het nieuwe kabinet wordt er nu weer meer geïnvesteerd in de publieke kennisinfrastructuren. In de tussentijd hebben we helaas mensen moeten laten gaan, ook bij het KNMI. Zo zijn er enkele mensen die aan zeespiegelstijging werkten zo langzaamaan naar de universiteiten verhuisd. Nu proberen we die posities natuurlijk weer terug te krijgen. Ik wil dat wij ook op dit punt onze maatschappelijke rol kunnen vervullen.”

Door de maatschappelijke functie staat het KNMI voortdurend in de belangstelling, soms positief en soms negatief. Hoe gaat u bijvoorbeeld om met oproepen van Kamerleden om weerman Gerrit Hiemstra te ontslaan?

“Het antwoord op het laatste is vrij eenvoudig, Gerrit werkt namelijk niet bij ons maar bij de NOS. Maar om verder in te gaan op dat punt denk ik persoonlijk niet dat de beste aanpak is om de confrontatie op te zoeken. Ik denk dat het veel effectiever is om proactief te werken dan reactief. Als Gerrit aan het einde van het weerbericht over een extreme neerslagperiode zegt: ‘Mensen, wen er maar aan’, dan werkt dat vele malen beter dan op Twitter het debat aan te gaan met ontkenners van klimaatverandering.

“”Ik geloof niet dat de beste aanpak is om de confrontatie op te zoeken met ontkenners van klimaatverandering.””

Wat het algemene punt betreft is het KNMI meer in de publiciteit dan menig universiteit, wij hebben een brede maatschappelijke exposure. Een oud-collega zei ooit tegen mij: ‘Het moeilijkste is dat iedereen kan controleren of wij ons werk goed doen, alleen door naar buiten te kijken’. Daar zit een kern van waarheid in, en het is onderdeel van onze rol. Dat is het wezenlijke verschil en daar moet je mee om kunnen gaan.

Toch kan de houding ten opzichte van publieke kennisinstellingen snel omslaan, dat toont de huidige situatie in de Verenigde Staten. Is het niet juist belangrijk om dit soort geluiden in de kiem te smoren?

“Over de huidige situatie in de VS maak ik mij ernstig zorgen. Het bedrijven van wetenschap wordt daar lastig of zelfs onmogelijk gemaakt omdat men het politiek en bestuurlijk niet passend vindt. Het is bedreigend voor de positie van de wetenschap in het algemeen. Ik zet daar ook tegenover dat er allerlei staten zijn in de VS die een tegenbeweging laten zien.

In Nederland staat het er momenteel juist heel goed voor. Wat ik hier zie is juist dat niet alleen burgers maar ook bedrijven en de politiek een hele constructieve houding hebben ten opzichte van het klimaatvraagstuk. Ik laat mij dus niet afleiden door een of andere website of een enkele scepticus die zich negatief uitspreekt over de kennisinstellingen.

Ik waag namelijk te betwijfelen of dat het breed gedragen kritiek is. Uit onze publieksonderzoeken blijkt dat het KNMI een zeer grote bekendheid geniet en door de overgrote meerderheid van de respondenten gezien wordt als zeer betrouwbaar. Ook is een hoog percentage op de hoogte van klimaatverandering.” 

U voelt dus momenteel genoeg ruimte en vrijheid om uw werk te doen?

“De Rijkskennisinstellingen zijn wetenschappelijk onafhankelijk. Wij moeten voldoen aan de hoogste wetenschappelijke standaarden en onze opdracht is om de maatschappij hiermee te dienen. Wij hebben daarin in mijn optiek de vrijheid die wij nodig hebben. Als er bijvoorbeeld een storm op Pinkpop afkomt dan wordt er direct gebeld met de directeur van Pinkpop. Wat betreft grote wetenschappelijke onderzoeken en adviezen is dat anders.

Daarnaast hecht ik erg aan het hoffelijkheidsprincipe dat inhoudt dat wanneer wij een belangrijke ontdekking doen of een rapport over klimaatverandering uitbrengen dat we dat eerst naar de minister sturen. Die moet zich kunnen voorbereiden op vragen uit de Kamer bijvoorbeeld. Daarna publiceer je dat open.”

Afsluitend, wat als nu een minister het KNMI zou dwingen om een onwelgevallige bevinding, bijvoorbeeld dat de zeespiegel drie meter gaat stijgen, in te trekken?

“Zo lang wij in Nederland een rechtsstaat hebben kun je hier tegen in verweer komen. Op dat moment beroep je je als Rijkskennisinstelling op de wet en daarin staat klip en klaar dat wij onafhankelijk onderzoek doen. Als iemand mij zou willen beïnvloeden door dit af te dwingen, dan zou ik opstappen. Er zijn altijd grijze gebieden maar in zo’n geval zou ik heel helder zijn: ik ben weg.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK