OCW misleidt met de term studievoorschot in plaats van leenstelsel

Nieuws | door Frans van Heest
20 augustus 2018 | De wijze waarop het sociaal leenstelsel destijds is omgedoopt tot ‘studievoorschot’ is niets minder dan misleiding. Dat stelt UvA-hoogleraar Esther Peeren in een onlangs verschenen bundel over schulden.
Foto: Wikemedia Commons, Hoofdkantoor van DUO, de uitvoeringsorganisatie voor het leenstelsel

Een studielening waar je 35 jaar aan vast zit en je economische handelen beperkt een voorschot noemen is misleidend, zegt Esther Peeren, Hoogleraar Cultural Analysis aan de Universiteit van Amsterdam. Zij heeft een bijdrage geschreven in de onlangs verschenen bundel ‘The Debt Age’. Haar hoofdstuk is getiteld: ‘The Neoliberal State and the Logic of Quid Pro Quo’. Peeren schrijft in haar bijdrage dat het leenstelsel dat in 2015 is ingevoerd past in een breder beleid van een overheid die de burger meer verantwoordelijk wil maken voor eigen keuzes. Het leenstelsel heeft het hoger onderwijs daarmee getransformeerd van een publiek goed naar een private investering.

De UvA-hoogleraar, die vorig jaar een Europese onderzoeksbeurs ontving van €2 mln. wijst erop dat de term ‘studievoorschot’ misleidend is, omdat daarmee de indruk wordt gewekt dat er geen schuld wordt aangegaan door de student. Toch hebben (oud)-studenten in het nieuwe leenstelsel mogelijk nog 35 jaar te maken met hun schuld die uitstaat bij DUO. Het economisch handelen in hun verdere leven wordt in grote mate bepaald door deze schuldenlast. De uitleenorganisatie DUO houdt bovendien deze hele periode lang staatstoezicht op het inkomen van de oud-student.

Geesteswetenschappen minder belangrijk

Peeren beargumenteert allereerst dat in landen waar men met een leenstelsel werkt de economische waarde van een opleiding en daarmee de studiekeuze steeds belangrijker wordt. Zo worden opleidingen in de geesteswetenschappen steeds minder belangrijk geacht. Dergelijke opleidingen zijn in economische termen minder relevant.

Alvorens de UvA-onderzoeker ingaat op het leenstelsel wordt eerst het oude stelsel van studiefinanciering behandeld. Zoals we dat in Nederland kenden sinds 1986, toen de basisbeurs werd ingevoerd. Waarbij studenten afhankelijk of zij thuis- of uitwonend waren een basisbeurs ontvingen en of ook een aanvullende beurs, als de ouders minder financieel draagkrachtig waren.

Daarnaast konden studenten ook lenen in het oude stelsel. In 2006 was de gemiddelde studieschuld €10.000 en deze is met 50% gestegen naar 15.000 in 2012. Studenten moesten twee jaar na afstuderen beginnen met afbetalen en die rente op studieschuld was gekoppeld aan de vijfjaarsrente op staatsleningen. Overigens wordt de rente door dit kabinet in het nieuwe leenstelsel verhoogd en gekoppeld aan de hogere tienjaarsrente.

Studenten worden gedwongen om een lening af te sluiten

De basisbeurs is afgeschaft, maar studenten met ouders met een laag inkomen krijgen nog steeds een aanvullende beurs. Dit is echter niet voldoende om van rond te komen. Vrijwel alle studenten worden daarom gedwongen om een lening aan te gaan. Op die manier wordt een schuldengedreven omgeving gecreëerd voor studenten, die geen goedbetaalde bijbaan hebben en of geen rijke ouders.

De terugbetalingsvoorwaarden van het Nederlandse leenstelsel zijn gunstig in vergelijking met die van in andere landen. Zo moet er maximaal 4% van het maandinkomen terugbetaald worden en kan men er 35 jaar over doen. Mensen met het minimumloon hoeven helemaal niets terug te betalen. Desondanks zijn er toch ernstige nadelen aan dit nieuwe systeem, zegt Peeren. Het verlengen van de terugbetalingstermijn van 15 naar 35 jaar maximaliseert de periode dat mensen de schuld blijven behouden.

Deze schuld werkt vervolgens 35 jaar lang door in het leven van de oud-student. Peeren beargumenteert dan ook dat het financiële handelen van deze schuldenaren in grote mate wordt bepaald door de studieschuld. Zo is het bijvoorbeeld lastiger om een hypotheek aan te vragen en moet het inkomen voor een zeer lange periode geregistreerd worden bij DUO. Alleen studenten die geen studieschuld hebben, of deze heel snel kunnen terugbetalen worden hiervan gevrijwaard. Dat vereist permanent calculerend gedrag van de schuldenaar.

Framing

De UvA-hoogleraar zet verder uiteen hoe het studievoorschot retorisch is geframed in termen van de logica van ‘voort wat hoort wat.’ Peeren noemt daarbij het onderhandelingsresultaat van GL, VVD, PvDA en D66 over het leenstelsel. Alleen al het woord leenstelsel is een eufemisme voor het woord schuld. Daar blijft het niet bij, het leenstelsel is zelfs omgevormd naar het woord ‘studievoorschot’.

Een ‘voorschot’, zo stelt Peeren, is heel iets anders dan een transactie in de vorm van een lening. Een voorschot betekent doorgaans iets vooruitbetalen, zodat de ontvangende partij een veiligheid inbouwt voor verder uitbetaling. Een voorschot heeft ook geen winstoogmerk met een rente, zoals wel bij het leenstelsel het geval is. Een voorschot hoeft ook niet later alsnog terugbetaald te worden. Door de term ‘voorschot’ te vervangen voor een leenstelsel, is er verwarring gezaaid door de leenstelselpartijen, zo stelt Peeren.

Afkeer van schulden

Het leenstelsel presenteren als een ‘studievoorschot’ is in de ogen van Peeren dan ook alleen maar gedaan om de kritiek te weerleggen dat het nieuwe systeem lagere inkomens met een afkeer van schulden zou ontmoedigen om te gaan studeren in het hoger onderwijs.

Door deze terminologie van ‘schuld’ en ‘lening’ los te laten wordt er minder de associatie gelegd met het aangaan van een schuld. En wordt het meer in verband gebracht met ‘voort wat hoort wat.’ Met het idee je ontvangt eerst wat van de overheid en later als hoogopgeleide werknemer kun je een deel van wat je dan verdient terugbetalen. Om die reden zal je het niet ervaren als een studieschuld en een last.

Dat ‘voort wat hoort wat’ principe is in het leenstelsel ook gescheiden in de tijd, en dat ziet Peeren als probleem. Niet alleen ondervindt de schuldenaar pas later wat het ‘hoort wat’ inhoudt, studenten worden door hun schuld ook moreel verantwoordelijk gemaakt om af te studeren. Niet zozeer met betrekking tot het terugbetalen van de studieschuld, dat overigens streng wordt gehandhaafd door DUO, maar met betrekking tot het voldoen aan de voorwaarde om die studieschuld ook daadwerkelijk te kunnen aflossen in het latere leven.

 Hangt af van de loopbaan

Een bepaalde studiekeuze leidt ook tot een bepaald inkomen, daarmee heeft de overheid een causaal verband gelegd tussen, studiekeuze, loopbaan en studieschuld. Sterker nog, de overheid suggereert hiermee dat dit een rationele ‘berekenbare’ relatie is. Dat terwijl een dergelijke inschatting door de minste of geringste verandering op de arbeidsmarkt onjuist kan blijken te zijn. Desalniettemin hangt het afbetalen van de schuld in grote mate samen met de toekomstige loopbaan.

Dat staat ook in het leenstelselakkoord uit 2014, zo legt Peeren uit. Het wetsvoorstel benadrukt dat studenten bewust moeten worden gemaakt van hun eigen leengedrag en de consequenties daarvan. De schuldenaar in dit geval de student wordt geacht om zichzelf te disciplineren.

In datzelfde document, zo zegt de Amsterdamse hoogleraar, verbindt OCW de persoonlijke verantwoordelijkheid van de student niet alleen met het leengedrag, maar ook met de studiekeuze. In het document staat: “De student dient bewust gemaakt te worden van zijn leengedrag en de consequenties van zijn keuze.” Daarmee wordt gesuggereerd dat een studiekeuze op dezelfde gronden moet plaatsvinden als het aangaan van een studieschuld. Hierdoor heeft OCW een causaal verband gelegd tussen de studiekeuze die leidt tot een bepaald schuldniveau en een latere loopbaan om aan de terugbetaling te kunnen voldoen.

Overgang van publiek naar individuele investering

Het hele voorstel van het studievoorschot staat volgens Peeren symbool voor de overgang van het hoger onderwijs als een publieke investering naar een individuele investering. Waar voorheen de samenleving profiteerde van een hoogopgeleide beroepsbevolking, heeft het leenstelsel dit voordeel toegeschreven aan de individuele student.

De eigen verantwoordelijkheid van de student om een schuld aan te gaan en om een bepaalde studie te kiezen wordt ogenschijnlijk verlicht door een specifieke passage in het wetsvoorstel. “In ons voorstel ga je pas terugbetalen als je het minimumloon verdient, in de huidige situatie moet je al terugbetalen vanaf bijstandsniveau. Dit moet ervoor zorgen dat aankomende studenten ook durven te kiezen voor studies die niet altijd leiden tot een baan met een goed salaris.”

Dat klinkt volgens de Amsterdamse onderzoeker sympathiek, maar het begrip ‘durven’ kan net zo makkelijk negatief worden uitgelegd. Als een dwaze of riskante keuze: ‘hoe durf je een studie te kiezen die financieel niet profijtelijk is? Kortom, het leenstelsel bevordert de participatiesamenleving door studenten te transformeren in individuele en morele schuldenaars, van een schuld die alleen kan worden afbetaald door een ondernemer van jezelf te zijn.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK