Een dure deken; waarom #woinactie?

Waarom WOinActie?

Opinie | door Yolande Jansen & Paola Gori Giorgi & Paul Benneworth
28 september 2018 | WOinActie protesteert deze week massaal tegen de aanhoudende bezuinigingen in het hoger onderwijs en de werkdruk. De kern van wat de wetenschap onze kennissamenleving te bieden heeft, samenhangend onderwijs en onderzoek, staat op een onhoudbare manier onder druk.

Als je de problemen waar de protesten tegen gericht zijn goed bekijkt, wordt echter al snel duidelijk dat naast een meer adequate financiering, ook een herziening nodig is van de sturingsmodellen die nu in Nederlandse universiteiten gelden.

Extra investeringen onontbeerlijk

Laten we vooropstellen dat structurele investeringen in onderzoek en onderwijs onontbeerlijk zijn. De sector draait nu op massaal overwerk, slechte contracten voor met name junior medewerkers en in betere tijden opgebouwde hoge wetenschappelijke kwaliteit. Nog even de feiten: er is sinds 2000 een afname van de financiering per student met 25 %, tegenover een toename van het aantal studenten van 68%. Universiteiten worden daarnaast bekostigd op basis van hun studentenpopulatie waardoor ze met elkaar moeten concurreren om studenten, wat allerlei extra onnodige kosten met zich meebrengt.

Een witte staking

Daarnaast is er de laatste tien jaar ook een grote toename geweest van de hoeveelheid bestuurlijk en administratief werk voor wetenschappelijk personeel. Deze toename is gedeeltelijk ontstaan door een groei van procesregels: visitaties, rankings en sollicitatieprocedures voor allerhande functies en projecten en daarmee een groei van administratief werk, planningswerk, managementwerk, beoordelingswerk, sollicitatiewerk. Er komt echter nog bij dat juist is bezuinigd op administratief en ondersteunend personeel.

Daar ligt de problematiek rondom de werkdruk. Het protest is niet alleen gericht tegen de enorme hoeveelheden overuren die wetenschappers maken, maar ook tegen het feit dat we onze tijd nu vaak moeten besteden aan taken die geen onderdeel zijn van ons wetenschappelijke werk, die tot uitputting leiden en daarbij de primaire processen, onderzoek en onderwijs, echt schaden. Onderwijs en onderzoek zijn creatieve processen die grote vakkundigheid en concentratie vergen. En ze vergen tijd, die niet al communicerend, vergaderend of administrerend kan worden doorgebracht.

Dogma’s, marktwerking en competitie

De financierings- en sturingsmodellen in de wetenschappelijke wereld dragen enorm aan de toename van de werkdruk bij. Ze worden gedomineerd door dogma’s over marktwerking en competitie, met de suggestie dat deze tot efficiëntie en/of meer rendement zouden leiden. Veel beleid dat wordt gevoerd in naam van efficiëntie en rendement blijkt in de praktijk inefficiënt, duur en schadelijk voor de twee primaire wetenschappelijke processen: kennisverwerving en de overdracht daarvan.

“”Veel beleid dat wordt gevoerd in naam van efficiëntie en rendement blijkt in de praktijk inefficiënt, duur en schadelijk.””

Zowel nationaal als internationaal veroorzaken deze modellen de invoering van allerlei vergelijkingsmechanismen die als een soort dure deken over het primaire proces heen worden gelegd, ten dienste van een beoogde objectieve vergelijkbaarheid van specifieke diensten en activiteiten.  Dit competitie-model impliceert veel verantwoordingsplicht en controle, en getuigt van weinig vertrouwen in de expertise en integriteit van wetenschappers zelf. Kortom: geen gezonde competitie op inhoud, maar veel controle en bureaucratie.

De dure deken voor de wetenschap bestaat onder andere uit rankings van universiteiten, tijdschriften en individuele wetenschappers; competities tussen onderzoeksvoorstellen, docenten, en onderwijsvernieuwingsprojecten bij NWO, ERC en binnenkort de NWA; visitaties, prestatieafspraken vanuit Den Haag, en voor veel met name jonge wetenschappers het telkens opnieuw solliciteren op tijdelijke banen met weinig perspectief.

Het is een enorme hoeveelheid meetlatten die aan vaak langdurig in onzekerheid verkerende wetenschappers wordt opgelegd. Om een triest voorbeeld van de efficiëntie hiervan te geven: socioloog Jan Blommaert berekende onlangs dat hij, na een grote onderzoeksaanvraag bij de ERC te hebben ingediend binnen het Horizon 2020 programma, precies 1,2% kans op honorering had. Hij schreef daarover een stuk onder de veelzeggende titel: “There are no good scientists in the EU.”

Intrinsieke, persoonlijke motivatie

Mag competitie dan geen rol spelen bij het stimuleren van goede wetenschap? Natuurlijk wel. De wetenschap is bij uitstek competitief in de zin dat ze wordt gevoed door de wens het net zo goed of beter te doen dan collega’s. Dit is echter een intrinsieke, persoonlijke motivatie, die maar beperkt wordt gestimuleerd door externe maatstaven en bureaucratische controles. Het is de wens om gezien (en misschien bewonderd) te worden door je vakkundige collega’s, bij te dragen aan nieuwe inzichten, en deze ook met de samenleving te delen.

De productiviteit die daarmee samengaat wordt niet gestimuleerd door de verplichting om de zoveelste lijst publicaties aan te leveren bij het zoveelste gremium dat daarom vraagt Denk hierbij aan organisaties als NWO, Metis, PURE maar ook P&O afdelingen, visitatiecommissies, projectfinanciers – die natuurlijk allemaal in hun eigen format informatie aangeleverd willen zien. en al evenmin door internationale rankings die veel meer objectiviteit suggereren dan daadwerkelijk mogelijk is. Herstel is nodig van de samenhang tussen competitie en intrinsieke motivatie. Die intrinsieke motivatie moet worden gestimuleerd in plaats van ondergesneeuwd door de onpreciese meetlatten van bovenaf.

Goede wetenschap vergt samen nadenken

Is het dan alleen of vooral competitie die wetenschappers drijft? Integendeel, het is zelfs maar een klein aspect ervan, samenwerking is veel belangrijker, dit geldt in de bètawetenschappen nog meer dan in de sociale en geesteswetenschappen. Goede wetenschap vergt samen nadenken, elkaar stimuleren, niet je eigen prestaties losmaken van die van anderen en apart en telbaar maken, maar juist gezamenlijk nieuwe problemen formuleren, nieuwe methodes bedenken, discussies met kritische studenten aangaan, enzovoort.

Wetenschap wordt vooral gedreven door het verlangen van wetenschappers om bij te dragen aan onze gezamenlijke kennis en inzichten, wat impliceert dat ze willen voortbouwen op het werk van anderen, en dat met anderen samen doen. Samenwerken betekent niet kritiekloos met anderen meewerken, integendeel. Het is eigen aan de wetenschap dat mensen kritisch nadenken, vooronderstellingen bevragen, nieuwe paden bewandelen.

De toegenomen onderlinge hiërarchieën die voortvloeien uit de externe competitie werken deze professionele autonomie tegen, die een essentieel bestanddeel uitmaakt van goede wetenschap. Kortom, vertrouwen in coöperatie, professionele autonomie en competitie op inhoud, in die volgorde, brengen tezamen wetenschappelijke kwaliteit voort. Niet wantrouwen dat resulteert in de uiterst bewerkelijke ‘bezoeken’ van visitatiecommissies, ranking agencies enzovoort.

Het meest efficiënt is ons inziens daarom om het spel van de wetenschap vrij te laten spelen door mensen die al hebben laten zien goed werk te kunnen voortbrengen, met overdracht aan, en ook inbreng van, jongere collega’s én juist ook studenten, en met goede vormen van peer review. Dat ‘vrije spel’ betekent niet dat wetenschappers geen verantwoording aan de maatschappij afleggen.

“”Wij zijn van mening dat de huidige beleidsmodellen, met al hun onprecieze en dwingende meetlatten, de wetenschappers feitelijk de ivoren toren binnen drijven.””

Geesteswetenschappers zullen boeken schrijven, natuurwetenschappers zullen bijdragen aan nieuwe technologieën met toepassingen in de industrie, enzovoort. Goede wetenschappers zijn niet bang voor publieke verantwoording, ze willen integendeel vaak zelfs met een betrokken publiek samenwerken voor het bepalen van hun onderzoeksagenda’s. Over hoe dit precies moet is veel discussie mogelijk, maar de huidige beleidsmodellen, met al hun onprecieze en dwingende meetlatten, drijven de wetenschappers feitelijk de ivoren toren binnen.

Dat de manieren waarop we nu vergelijken en competitie organiseren niet toegesneden zijn op de daadwerkelijke processen – daarover bestaat in ieder geval brede consensus onder wetenschappers, ook, en misschien wel juist, onder zeer succesvolle wetenschappers. Ze doen eraan mee omdat het moet, maar iedereen weet dat het inefficiënt, kostbaar en energievretend is.

Uitbuiting van machtsposities tegengaan

Wat is er dan wél nodig voor een kwalitatief goed en efficiënt wetenschappelijk proces? In ieder geval gaat het om het stimuleren van wetenschappelijke gemeenschappen die zich kunnen concentreren op de primaire processen, die elkaars werk zo integer mogelijk beoordelen en vooruithelpen en daarvan ook verslagleggen aan de buitenwereld. Daarnaast zijn goede mechanismen die de uitbuiting van machtsposities tegengaan onontbeerlijk, ook omdat ongelijkheden binnen wetenschappelijke velden alleen maar zijn toegenomen door de hiërarchieën die door de competitie-modellen zijn ontstaan.

Voor met name de experimentele wetenschappen is veel extra geld nodig; laboratoria en experimenten zijn duur, en ze moeten vanuit de wetenschap zelf gefinancierd kunnen worden om onafhankelijk en fundamenteel onderzoek mogelijk te maken. Ook het benodigde geld daarvoor zou echter op een minder competitieve manier toegankelijk moeten zijn om geen onnodige hoeveelheden wetenschappelijke energie te verspillen, en om ook de grote hoeveelheid teamwork en onderling vertrouwen dat nodig is in de bètawetenschappen te honoreren.

Daarnaast zou het mogelijk moeten zijn deze gelden te verwerven zonder de verplichte inbreng van de industrie, zoals nu het geval is in het Topsectorenbeleid. Daardoor verliezen de fundamentele, experimentele wetenschappen, vaak in ruil voor minimale bedragen die vanuit bedrijfsleven en industrie worden bijgedragen, hun onafhankelijkheid.

Concreet zou meer ‘rustige’ financiering helpen, in plaats van losse projecten, en dus meer (vaste) eerste geldstroom financiering, zoals WOinActie bepleit. Om te zorgen dat dit geld dan ook bij de primaire processen van onderwijs en onderzoek terecht komt, moeten deze gelden worden geoormerkt voor de primaire processen, dat wil zeggen, voor het aanstellen van vaste wetenschappelijke staf Daarmee bedoelen we universitair docenten, ‘staff scientists’ in de bètawetenschappen, universitair Hoofddocenten en hoogleraren. en ook ondersteuners.

Daarnaast is het in het belang van de primaire processen dat er meer werk wordt gemaakt van stevige democratische inspraak op de universiteiten, met een zwaardere stem voor het wetenschappelijk personeel. We moeten ook minder status gaan toekennen aan extern gefinancierde projecten, waardoor de aanvraagdruk vanzelf zal afnemen. Diegenen die deze projecten wel verwerven moeten voorts niet gedwongen worden zich langdurig aan onderwijstaken te onttrekken, zij moeten in plaats daarvan de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om zowel hun projecten als hun onderwijs goed te kunnen doen. Goede jonge wetenschappers moeten ten slotte veel sneller vaste banen krijgen, in plaats van soms jaren te moeten rondcirkelen in onzeker makende en uitputtende prestatiecircussen, en zo hun enthousiasme steeds vaker te verliezen.

Kortom, we hebben meer vertrouwen nodig, en minder schijncontrole. Het kost minder en het werkt beter. Dit verder uitdenken en implementeren zou ons helpen de organisatie van en autoriteit binnen de wetenschap zodanig te hervormen dat ze goede en efficiënte primaire academische processen, namelijk onderwijs en onderzoek, faciliteren in plaats van deze tegen te werken. Want dat is wat we willen.


Over de geformuleerde visie dit artikel dachten tevens mee:

Martine Prange, filosofie, Universiteit van Tilburg

Claire Weeda, geschiedenis, Universiteit Leiden

Ingrid Robeyns, filosofie, Universiteit Utrecht

Hendrik Ploeger, recht, TU Delft en Vrije Universiteit

Rens Bod, digitale geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam

Tamara van den Berg, filosofie, UvA

Yolande Jansen : 

Socrates-hoogleraar humanisme in relatie tot religie en seculariteit aan de Vrije Universiteit en Universitair Hoofddocent wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam.

Paola Gori Giorgi :  Universiteitshoogleraar

Prof.dr. Paola Gori Giorgi is chemicus en is als hoogleraar theoretische en mathematische chemie verbonden aan de Vrije Universiteit.

Paul Benneworth :  Senior onderzoeker

Dr Paul Benneworth is geograaf en als senior onderzoeker verbonden aan het Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS), Universiteit Twente.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK