Gedragscodes studentenverenigingen vooral gericht op incidenten

Analyse | door Esther Baar
12 september 2018 | Afgelopen zomer hebben de meeste onderwijsinstellingen nieuwe gedragscodes opgesteld en ondertekend met de studentenverenigingen in hun stad. ScienceGuide vergeleek de convenanten met elkaar en constateert dat de gedragscodes vooral betrekking hebben op de introductieperiode, en daarnaast vooral gericht zijn op het voorkomen van incidenten en minder op het gedrag binnen de verenigingen an sich.
Het cortège bij de jaaropening van de RUG (Foto: RUG)

Demissionair-minister Bussemaker liet in juni 2017 weten dat ze vond dat alle onderwijsinstellingen “waterdichte afspraken” zouden moeten maken met studentenverenigingen. Ze benadrukte dat instellingen naast structurele afspraken ook bij ieder incident een gesprek zouden moeten voeren met de betreffende vereniging.

De primaire verantwoordelijkheid voor het welzijn van (apsirant-)leden van studentenverenigingen lag volgens haar bij de verenigingen zelf, met studenten als “waardedragers” van de toekomst. Toch stelde Bussemaker ook dat ze instellingen zou “wijzen op hun rol bij het voorkomen van ontoelaatbaar gedrag”, en wees ze op de rol die zij hebben om hier “daadkrachtig tegen op te treden”.

Dat het beeld van uit de hand gelopen ontgroeningen en andere incidenten schadelijk is voor hun imago realiseren onderwijsinstellingen zich maar al te goed. Vorig jaar leidden de undercoverbeelden van BNNVARA-programma Rambam in Utrecht en Rotterdam dan ook tot sancties vanuit de instelling. Zo schortten de Universiteit Utrecht en Hogeschool Utrecht de subsidies en bestuursbeurzen van vrouwenstudentenvereniging UVSV op. Een maand later verbraken de Erasmus Universiteit en Hogeschool Rotterdam de banden met RSC/RVSV, het Rotterdamse Corps. In navolging hiervan maakten meerdere steden en verenigingen afspraken met elkaar over de normen die gelden tijdens de introductietijd.

Gedragscode geen landelijk beleid

Waarom wordt er niet gewoon een landelijke gedragscode opgesteld met de koepels van zowel de instellingen als de verenigingen? Matthijs Kneepkens van de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) laat weten dat het toch een beslissing blijft die verenigingen (en onderwijsinstellingen) zelf moeten nemen.

“Wij juichen het opstellen van convenanten al jaren toe en zijn heel blij om te zien dat er nu meer worden opgesteld. Het is een vorm van verwachtingsmanagement, zo weet iedereen waar ze aan toe zijn. Maar, verenigingen en instellingen zijn hier autonoom in, ze mogen zelf beslissen hoe ze hier mee om wensen te gaan. Niet elke stad en niet elke vereniging is hetzelfde.”

De studentenverenigingen die vorig jaar in opspraak raakten mogen dit jaar wel weer mee doen aan de introductieperiodes van de instellingen. Ze hebben nieuwe gedragscodes ondertekend. Wat staat er eigenlijk in die gedragscodes en wie moet ervoor zorgen dat de kennismakingstijd dit jaar anders verloopt? En hoe moet het verder na de kennismakingstijd? Hoe ver kan een instelling gaan in het opleggen van regels, en waar ligt de autonomie van de vereniging?

Nieuwe regels in Tilburg en Enschede

In Maastricht In Maastricht is in 2009 een Gedragscode Introductietijd ingevoerd en daarna gestaag geactualiseerd. Het gaat om een officieel UM-document dat jaarlijks ondertekend wordt door de voorzitters van de vier grote verenigingen: Koko, Saurus, Tragos en Circumflex (Bron: Observant). en Amsterdam wordt al enige jaren gewerkt met afspraken en gedragscodes voor de kennismakingstijd. Vorig jaar waren de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogschool de eerste die de accreditatie van vereniging Vindicat ‘onder voorwaarden’ plaatste.

Sinds deze zomer heeft een aantal instellingen voor het eerst een gedragscode, bijvoorbeeld Tilburg University en de UTwente. Deze gedragscodes worden door zowel de instellingen als de studenten opgesteld en worden door alle plaatsgebonden verenigingen ondertekend. Een uitzondering is Eindhoven, waar Fontys Hogeschool op dit moment bezig is met het opstellen van een gedragscode maar de TU/e aan heeft gegeven dit niet nodig te vinden. Ook de Universiteit Wageningen heeft aangegeven “liever niets op papier te zetten en afspraken algemeen te houden”; desalniettemin zullen zij op aandringen van de studentenvereniging Ceres volgend jaar ook schriftelijke afspraken opstellen.

Voor dit artikel hebben we een aantal van deze gedragscodes naast elkaar gelegd. Daarbij vallen een aantal dingen op. Een consistent uitgangspunt van de codes is dat de verantwoordelijkheid voor een goed verloop van de bij de vereniging ligt en niet de instelling. De vereniging zorgt daarnaast voor het vaststellen van het gehele programma, de handhaving van de regels (omtrent bijvoorbeeld alcohol- en drugsgebruik) en veiligheid. Ook moeten zij de gedragscode aan toekomstige leden en eventuele disputen bekend maken, voor wie de gedragscode ook van toepassing is.

Een ander belangrijk uitgangspunt is dat het de verantwoordelijkheid van de vereniging is om de persoonlijke integriteit, de (psychische) gezondheid, en de hygiëne van de aspirant-leden te waarborgen, tenminste gedurende de introductietijd.

Focus op de introductietijd

Opvallend is dat het leeuwendeel van de gedragscodes zich specifiek richt op de introductietijd, terwijl incidenten en grensoverschrijdend gedrag vanzelfsprekend ook na de ontgroening kunnen plaatsvinden. De gedragscodes van Rotterdam, Groningen en Leiden melden wel expliciet dat ze niet alleen betrekking hebben op de introductietijd maar ook gedurende de rest van het jaar gelden. Andere gedragscodes gaan niet zo ver.

Een recent onderzoek bij het Leidse Minerva laat zien dat er ook kritisch gekeken kan worden naar de algemene cultuur en het gedrag binnen studentenverenigingen. Een onderzoek van advocatenkantoor Sjöcrona-Van Stigt bij het corps uit Leiden stelde dat de vereniging in de greep is van “excessen met drank, drugs, fysiek geweld en seks” en deed maar liefst 31 aanbevelingen om de interne cultuur totaal te veranderen. Rector Carel Stolker liet in reactie op het onderzoek weten “actie te verwachten van de oud-leden, de reünisten.”

In de gedragscodes wordt niet gesproken over handhaving op het gebied van gedrag in het algemeen, maar slechts in termen van handhaving op incidenten. Ook worden er geen expliciete richtlijnen gegeven voor de interne cultuur, en wie er bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor de persoonlijke integriteit en gezondheid van (de nieuwe) leden na de introductietijd.

Handhaving en sancties

Wat betreft de handhaving van incidenten: in alle gedragscodes geldt hiervoor een meldingsplicht. Het is de verantwoordelijkheid van de vereniging om hier zo snel mogelijk dan wel binnen 24 uur het aangewezen orgaan binnen de onderwijsinstelling op de hoogte te stellen. Aan deze zowat generieke bepaling vallen twee zaken op. Ten eerste het feit dat ‘incidenten’ worden gemeld bij de instelling en niet de autoriteiten, ten tweede het feit dat in geen van de gedragscodes een definitie gegeven van een incident.

In de gedragscodes wordt niets geschreven over wat telt als een incident of hoe het eruit ziet, alleen dat het aan het bestuur van de vereniging is om er melding van te doen. Maar wanneer er onduidelijkheid is over of een voorval moet worden gezien als incident verwijzen de gedragscodes wel weer naar de juridische route. Als er iets in de wet ter interpretatie wordt overgelaten, dan beslist de rechter of er al dan niet sprake van een incident en wordt daarvoor jurisprudentie gebruikt zoals eerdere uitspraken van andere rechters.

Sancties

Als de maatregelen en voorwaarden in de gedragscode (gedurende de introductietijd) niet worden nageleefd, dan kunnen zowel de vereniging intern bij de betreffende leden, als de onderwijsinstelling bij de vereniging als geheel, sancties opleggen.

“Binnen de vereniging is er over het algemeen een onafhankelijk orgaan wat uitspraken doet over dit soort gevallen,” legt Kneepkens uit. “Zij beslissen wat er gebeurt met iemand die iets heeft gedaan wat niet mocht. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het daarmee klaar is, buiten de verenigingen kunnen er natuurlijk ook nog altijd beslissingen worden genomen.” Dit door bijvoorbeeld de onderwijsinstelling of het OM. Sancties binnen de vereniging zijn bijvoorbeeld schorsing, een ‘boete’ of een soort taakstraf.

Het College van Bestuur kan het bestuur of senaat van de vereniging op haar beurt ook sancties opleggen. De ernst van de aard bepaalt de sancties. Instellingen een officiële waarschuwing geven, of officieel de banden verbreken met een vereniging. Verenigingen mogen dan niet meer deelnemen aan formele plechtigheden of officiële overleggen. Kneepkens: “Daar moet je als vereniging wel bij zijn. Aan de ene kant omdat het traditie is, maar ook om ervoor te zorgen dat de band tussen de instelling en vereniging goed blijft. Het is een must om gekoppeld te blijven aan de instelling.”

Instellingen kunnen daarnaast besluiten om bestuursbeurzen en/of subsidies in te trekken, opschorten of terugvorderen. Kneepkens licht toe wat dit voor studenten betekent: “Als de beurs of subsidie wordt ingetrokken, die sowieso al niet dekkend is, is dat best een flinke klap voor de bestuurders van verenigingen, zeker gezien het huidige studieklimaat. Er is dan op financieel vlak geen mogelijkheid meer voor mensen om ervaring op te doen.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK