Hoe armer je ouders, des te kleiner je kansen in het hbo

Nieuws | door Frans van Heest
31 oktober 2018 | Mbo-studenten uit armere milieus hebben significant minder slagingskansen als zij doorstromen naar het hbo. Dit blijkt uit nieuw onderzoek van Researchned en NRO. Bij studenten die vanuit de havo instromen in het hbo hebben het inkomen en opleidingsniveau van hun ouders minder invloed. Deze conclusie wordt getrokken op basis van een analyse van de instroomgegevens in het hbo van 340.000 studenten over de afgelopen vijf jaar.
Foto: Sebastiaan ter Burg

De uitval en switch in het eerste jaar van het hbo is hoog. Van de studenten die in studiejaar 2016-2017 aan een voltijds bachelor begonnen volgt slechts 64% het jaar erna nog dezelfde opleiding. Met andere woorden ruim 35% van de studenten valt uit of switcht na het eerste jaar. Daarbij geldt dat uitval en switch er verschillend uitzien voor de twee grootste groepen instromers; havisten switchen vaak van studie en of instelling, mbo-studenten vallen juist vaker uit.

Eerder onderzoek heeft laten zien dat een switch van opleiding of instelling na het eerste jaar op het hbo vaak betekent dat de betreffende student het diploma niet haalt. Om oplossingsrichtingen voor dit probleem te vinden heeft ReserachNed samen met NRO onderzoek gedaan naar welke groepen daadwerkelijk uitvallen in het hbo. De onderzoekers hebben daarbij de sociaaleconomische achtergronden van switchers en uitvallers onderzocht, evenals de persoonskenmerken, zoals geslacht etniciteit en vooropleiding.

Selectie in niet feilloos

De onderzoekers hebben gekozen voor deze aanpak omdat het onderwijs in Nederland vroeg selecteert. Deze vroege selectie is niet zonder problemen zo stellen zij “al op 11/12-jarige leeftijd worden kinderen ingedeeld naar het niveau van de leerling, waarna na normaliter vier tot zes jaar de overstap is naar het vervolgonderwijs. De selectie op niveau is niet feilloos, leerlingen worden verkeerd ingeschat of zijn zogeheten laatbloeiers.”

Die selectie is bepaald niet blind, zo vervolgen zij “jongens, leerlingen van allochtone afkomst en autochtone leerlingen met lager opgeleide ouders [krijgen] lagere adviezen voor het voortgezet onderwijs dan dat men op basis van hun capaciteiten zo mogen verwachten.”

Selectie raakt kwetsbare groepen

Na de publicatie van de alarmerende Staat van het onderwijs van twee jaar geleden, waarin door de Inspectie van het Onderwijs werd gesproken over de toenemende kansenongelijkheid zijn initiatieven gestart om de doorstroom mbo-hbo te bevorderen. Maar een gedegen analyse waarom iemand niet doorstromen is er nog niet. “Onduidelijk is echter nog steeds waarom de doorstroom mbo-hbo niet goed verloopt en waarom studenten uitvallen of switchen na het eerste jaar op het hbo.”

Havisten kennen ook hoge mate van switch

In dit onderzoekspaper hebben Joris Cuppen en Jose Mulder gekeken naar de sociaaleconomische achtergronden van de doorstroom van de studenten. Voor dit onderzoek is er een aanzienlijk grote groep studenten onderzocht. Met multilevel regressieanalyses testen de onderzoekers de verklaringskracht van verschillende modellen en komen zo tot het model waarmee de kans op uitval en switch het beste voorspeld kan worden. Om deze modellen te schatten zijn de gegevens van meer dan 340.000 studenten gebruikt die in de periode 2012-2016 het hbo zijn ingestroomd.

De onderzoekers hebben vijf verschillende modellen gebruikt omdat de voorspellende waarde groter wordt bij elke volgende stap in dit model. Het zijn dus niet alleen sociaaleconomische factoren die uitval en switch verklaren, of alleen de studieresultaten, of alleen de persoonskenmerken van studenten. Het is de combinatie van deze factoren die uitval en switch het beste verklaard.

De data voor dit onderzoek is afkomstig van verschillende overheidsinstanties en zijn gebundeld door het Centraal Bureau voor de Statistiek(CBS). Er is gebruikgemaakt van eerstejaarsstudenten die tussen 2012 en 2017 zijn ingestroomd in het hbo en dan specifiek de studenten die ingestroomd zijn via het mbo en havo. Bij het opleidingsniveau van de ouders zijn de gegevens afkomstig van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het CBS. Ook is het huishoudinkomen meegenomen in de vorm van inkomensdecielen. Dat wil zeggen dat alle Nederlandse huishoudens in 10 groepen van gelijke omvang zijn ingedeeld en gerangschikt van het hoogste naar het laagste inkomen. Tot slot is er nog gekeken naar het eindcijfer van de student op de middelbare school en naar de etniciteit van de student.

Verschillende uitkomsten voor mbo’ers afhankelijk van inkomstenniveau ouders

Het opleidingsniveau van de ouders voor mbo-instromers lijkt van aanzienlijke invloed te zijn op de mate waarin studenten uitvallen en switchen. Uitval en switch liggen aanzienlijk hoger bij studenten met laagopgeleide ouders. Zo is van de instromende studenten in 2016 en 2017 met hoogopgeleide ouders 18% geswitcht en 18% uitgevallen. Terwijl dit voor studenten met lager opgeleide ouders respectievelijk 25% en 23% is.

Bij studenten die direct uit de havo instromen gaat het slechts om enkele procentpunten verschil. Het hebben van lager of hoger opgeleide ouders is dus veel minder gecorreleerd met uitval en switch bij instromers met een havo-achtergrond.

Ook het verband met het inkomen van de ouders is onderzocht. Dit blijkt zowel voor mbo-studenten als havisten samen te hangen met uitval en switch. Studenten afkomstig uit de hogere inkomenscategorieën vallen minder vaak uit en switchen minder. Voor instromers vanuit het mbo geldt voor 2016-2017 dat van de studenten uit het hoogste inkomensdeciel (67%) niet is uitgevallen of geswitcht, terwijl bij studenten uit het laagste inkomensdeciel slechts 52% niet is uitgevallen of geswitcht. Bij instromers vanuit de havo gaat om respectievelijk 63% en 55%.

Zoals hierboven is aangeven hebben instromers vanuit het mbo in het hbo aanzienlijk meer kansen als hun ouders ook hoogopgeleid zijn. Volgens de onderzoekers kan dit samenhangen met de prestaties van studenten over het algemeen en zullen de prestaties van hoogopgeleide ouders, door verschillende aspecten beter zijn dan de prestaties van studenten met lager opgeleide ouders. De onderzoekers wijzen bijvoorbeeld op zaken als erfelijkheid en culturele en economische en sociale hulpbronnen.

Door de hoeveelheid aan beschikbare data hebben de onderzoekers daarom ook kunnen kijken naar het opleidingsniveau van de ouders en naar de groep studenten die met vergelijkbare eindcijfers op de middelbare school hebben afgerond. Hiermee worden volgens de onderzoekers min of meer even getalenteerde studenten vergeleken.

Hoger eindcijfer goede voorspeller

Bij zowel bij de mbo-instroom en havo-instroom is te zien dat een hoger eindcijfers op de eindlijst van de middelbare school een positief effect heeft op het voorkomen van uitval of switch. Hoe hoger het eindcijfers des te minder studenten switchen of uitvallen.

Het inkomen en opleidingsniveau van de ouders speelt voor de mbo’ers een veel belangrijke rol dan voor de havisten. Zo hadden de instromers vanuit het mbo met hetzelfde eindcijfer (7 – 7,5) 13% minder kans om uit te vallen wanneer hun ouders hoger opgeleid zijn/waren. Voor studenten met een 7,5 of hoger is dit verschil kleiner, 8% maar nog steeds substantieel. Voor instromers vanuit de havo gaat het om slechts 1 tot 2 procentpunten verschil voor studenten met vergelijkbare CE-cijfers.

Om duidelijk te krijgen of sociaaleconomische factoren de kans op uitval en switch beïnvloeden en hoe is het er gebruikgemaakt van een regressieanalyse. Binnen deze analyse zijn er de opvolgende achtergrondkenmerken meegenomen: het opleidingsniveau van de ouders, het gezinsinkomen, eindcijfers, het type hbo-opleiding en tot slot de afkomst van de student, geslacht en etniciteit.

Allereerst laat dit zien dat het opleidingsniveau van de ouders de kans op uitval en switch voor hbo-studenten beïnvloedt. Voor mbo-studenten is te zien dat instromers met lager opgeleide ouders vaker uitvallen of switchen dan mbo-instromers met ouders met een opleiding op midden-niveau.

Voeg je hier ook het inkomen bij dan blijft het effect voor mbo’ers zichtbaar. Voor de lage inkomensdecielen is duidelijk een stijgende trend te zien bij uitval en switch vanaf het inkomensdeciel 61-70%. Alles daaronder neemt de kans op uitval en switch toe. Hoe lager het gezinsinkomen hoe hoger de kans op uitval. Bij de hogere inkomens zijn er geen significante verschillen waar te nemen. Bij havisten is ook te zien dat een lager inkomen de kans op uitval vergroten, maar het effect is aanzienlijk kleiner dan bij mbo’ers

Wat betreft switch en uitval zijn de verschillen tussen sectoren groot. Met name de sector economie kampt al jaren met een slecht studiesucces. Als mbo-studenten instromen in de sector, taal en cultuur, techniek, gezondheid en gedrag en maatschappij dan vallen ze minder vaak uit.

Tot slot is er ook nog naar de achtergrondkenmerken van de studenten gekeken. Voor mbo-instromers geldt bijvoorbeeld dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond beduidend meer kansen hebben om uit te vallen en te switchen dan autochtone studenten. Bij havisten blijken mannen juist een beduidend vaker uit te vallen en te switchen.

Sociaaleconomische achtergrond heeft minder vat op havisten

In de conclusie stellen de onderzoekers dat dat de sociaaleconomische achtergrond er bij uitval en switch deels toe doen. Mbo-instromers uit betere sociaaleconomische milieus hebben meer kansen in het hbo, ongeacht hun cijfers in het voortgezet onderwijs of een migratieachtergrond. Maar de gevonden invloed van sociaaleconomische invloeden op uitval en switch voor havisten is vele malen kleiner of niet existent.

In dit onderzoek is niet gekeken naar de mechanismen achter deze uitkomsten. Toch is er wel een mogelijke verklaring te geven volgens Cuppen en Mulder. Zo kan het zijn dan mbo-instromers  een aantrekkelijker alternatief hebben om ook te gaan werken als zij uitvallen in het hbo ten opzichte van havisten. Mbo-instromers zouden volgens de onderzoekers minder ondersteuning kunnen verwachten van hun ouders om door te studeren in het hbo. Omdat studenten vanuit havo geen alternatief hebben gaat het in meerdere mate om de capaciteiten van de student en niet om de sociaaleconomische achtergrond.

Ook voor etniciteit van de student geldt dat de verschillen tussen autochtone en allochtone mbo-studenten vele malen groter zijn dan onder havo-studenten. Voor het geslacht is juist een groter verschil waargenomen voor havisten. Mogelijk speelt zelfselectie hierin een rol, zeggen de onderzoekers. Mannelijke mbo-instromers stromen minder vaak door, terwijl mbo-instromers met een migratieachtergrond juist vaker doorstromer dan studenten zonder migratieachtergrond.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK