Is samenwerking in de wetenschap een noodzakelijk kwaad?

Kunnen we er klakkeloos van uitgaan dat samenwerking nuttig is voor wetenschap?

Opinie | door Steven Flipse & Maarten van der Sanden
17 oktober 2018 | In de wetenschapsbrief van minister Ingrid van Engelshoven zal samenwerking een grote rol gaan spelen. Maar, wat weten we eigenlijk over de waarde van samenwerking in de wetenschap. En hoe past samenwerking in een wetenschapssysteem waar het nog steeds het individu is dat beoordeeld wordt? Dat vragen Steven Flipse en Maarten van der Sanden (TU Delft) zich af en geven de minister het volgende schrijfadvies: "Maak samenwerking een serieus studieobject binnen de wetenschap, op het niveau van onderwijs, praktijk en waardering."
Foto: Andy Rogers

De waarde van samenwerking voor de wetenschap blijft een onderwerp van discussie. Zie bijvoorbeeld het verslag van Sicco de Knecht van 4 oktober 2018, over het gesprek van minister Van Engelshoven met wetenschappers en beleidsmakers over de wetenschapsbrief van de minister aan de kamer. Samenwerking wordt blijkbaar gewaardeerd, maar de vragen waarom en waar die samenwerking toe moet leiden, lijken onbeantwoord te blijven.

Is begrip de enige vorm van wetenschappelijk succes?

De premisse lijkt simpel: samenwerking leidt tot meer en beter inzicht, en dat leidt tot betere innovatie. Maar meer partijen betekent ook meer feiten, visies, en dromen. En onherroepelijk meer complexiteit in wetenschaps- en technologieontwikkeling. Daar komt bij, het verslag van De Knecht in het achterhoofd houdende, dat binnen de wetenschap (veel te) individualistisch wordt beloond: uiteindelijk verschijnt er veelal een wetenschappelijk artikel, patent en/of technologische innovatie waar slechts één naam boven lijkt te prijken, of in elk geval een eerste auteur.

In dit stuk gaan we expres voorbij aan de vraag wat de maatschappelijke waarde is van wetenschap, maar gaan we wel in op de mogelijke waarde van samenwerking voor de maatschappelijke waarde van wetenschap. Hiertoe beginnen we bij een inherent proces van wetenschap dat het publieke domein (te) weinig bereikt: bewust en onbewust falen. Wat ons betreft mag dit concept wat grootser uitgemeten worden. Sinds het falsificationisme Het falsificationisme, ook wel falsifieerbaarheid, is de wetenschapsfilosofie ontwikkeld door Karl Popper waarin falsificatie centraal staat. Deze benadering van waarheidsvinding staat in veel vakgebieden centraal. bestaat wetenschap toch vooral uit bewijsbaar maken dat iets het geval is, door te laten zien dat al het andere niet het geval is. Kortom, als alle andere mogelijkheden falen, dan moet ‘hoe de vork in de steel zit’ wel de enige andere overgebleven manier zijn. De ironie is dat we dat dan ‘succes’ noemen, maar deze vorm van bewust falen zit in de kern van goede wetenschap.

Aan de andere kant staat het onbewust falen: door een (on)gelukkige samenloop van omstandigheden, of door een foutje in het volgen van een protocol, komt men tot fantastische nieuwe inzichten. Noem het wat je wilt: toeval, serendipiteit, collatoral damage, of gewoon een ‘experiment’. Maar doorgaans wordt deze vorm van onbewust falen vertaald in een wetenschappelijk artikel dat een rationele lijn volgt; alsof het ontdekte bewust op die manier is onderzocht.

Wij volgen de door De Knecht aangehaalde oud-directeur van een wetenschapsmuseum: “De wetenschap is een succesverhaal, tenminste zo wordt het vaak gebracht. Het is natuurlijk veel interessanter om wetenschap ook te presenteren in een museum zoals het werkelijk gaat.” Natuurlijk publiceer je als wetenschapper liefst alleen de dingen die werken. Maar soms werkt het gewoon niet. We denken aan veel promovendi, die (soms wanhopig) proberen hun experimenten te laten slagen, maar daarin niet altijd ‘succesvol’ zijn. Maar goed falen is ook een succes, dat beter omarmd mag worden wat ons betreft.

“”Goed falen is ook een succes””

Toch blijft de vraag of collectief wetenschappelijk falen nu succesvoller wordt door samenwerking. Succesvolle samenwerking hoeft niet per se te leiden tot succesvolle innovatie. Maar vermoedelijk wel vaker dan innovatie zonder samenwerking. Namelijk, in het proces van het doen van wetenschap – of het nu fundamenteel is of toegepast, sociaal of natuurwetenschappelijk – komt onherroepelijk een moment dat ‘je het gewoon even niet meer weet’. Het onderzoek loopt vast, de experimenten mislukken, gedachtelijnen komen niet goed op papier. Noem het falen. En soms ben je gewoon ook even uitgedacht. Op zulke momenten is samenwerking van belang.

Collega’s, onderzoekspartners of andere betrokkenen kunnen je helpen om resultaten te duiden, trekken je uit je comfortzone en confronteren je met je eigen ‘biases’ en blinde vlekken. Zo kun je nieuwe onderzoekspaden in slaan, al dan niet gezamenlijk. Zo houdt je elkaar scherp en organiseer je je eigen kritiek. Bovendien kun je je partners voor eerder gemaakte fouten behoeden. Daarnaast: gedeelde smart is halve smart, dus als er gefaald wordt kun je in samenwerking in elk geval je hart even luchten.

Wetenschap als ‘lone journey’

Daarentegen wordt wetenschap wel voor het belangrijkste deel beloond als ‘lone journey’. In de zogenaamde ‘UFO’ profielen (Universitair Functie Ordenen, oftewel de performance indicators voor goede wetenschappers) staan wel elementen over opzetten van netwerken, maar uiteindelijk is de ervaring van veel wetenschappers dat hun beoordeling toch vooral gaat over hun onderzoek, hun output (en dan vooral wetenschappelijke publicaties en H-index) en hun onderwijs. Ergens is dat ook niet gek, want hoe beoordeel je de kwaliteit van iemands netwerk?

Daarnaast speelt de politiek van de wetenschap een belangrijke rol. Die politiek is mogelijk wel de grootste vorm van falen van de wetenschap. Hoe je ook omgaat met samenwerking, uiteindelijk moet wel jouw naam boven een artikel komen te staan. Wie nodig je wel of niet uit voor promotiecommissies? Welke partner vraag je wel of niet voor toekomstige projecten? Het is zodoende begrijpelijk dat er soms moeilijk wordt gekeken naar het waarderen van samenwerking. Immers, je wilt anderen niet teleurstellen maar wel zelf shinen: hoe doe je dat op een constructieve manier? En in het verlengde daarvan, hoe waardeer je dat? Zoals in het verslag van De Knecht ook wordt vermeld: het beloningssysteem staat samenwerking mogelijk in de weg.

Bovendien, falen wordt ook niet echt verwacht binnen samenwerkingen. Of misschien zelfs niet getolereerd van buitenaf. We willen succesverhalen publiceren, om te laten zien dat mensen op de wetenschap kunnen vertrouwen. En om te laten zien dat er een positieve bijdrage is van de wetenschap aan de maatschappij, voor zover dat nodig is of zou moeten zijn.

Samenwerking als nieuwe ‘excellentie’

Zo lijkt het alsof samenwerking een soort noodzakelijk kwaad is geworden om functioneel onderzoek te doen. Samenwerking als uitgangspunt, of anders geen onderzoek. Immers, het opzetten van volledig individueel onderzoek, zonder samenwerkingen, is nagenoeg onmogelijk. Zelfs voor het gefinancierd krijgen van wat de Europese Commissie ‘Excellent Science’ noemt, is samenwerking noodzakelijk: er moet gewerkt worden binnen een instituut, of verschillende instituten, met verschillende partners, vaak ook nog internationaal. Het overgrote deel van het nationale en internationale onderzoeksbudget wordt verdeeld onder consortia, niet aan individuele onderzoekers. En zelfs bij financiering aan individuele onderzoekers wordt een bepaalde ‘impact’-beschrijving verlangd, waar samenwerking onmisbaar voor is.

Als empiristen zouden we zeggen dat het nagenoeg onmogelijk is, op dit moment, om met sluitend bewijs te komen dat wetenschap in samenwerking succesvoller is (of meer collectief faalt in de richting van succes) dan wetenschap zonder samenwerking. Van die laatste vorm is immers veel te weinig. Daarom zouden wij pleiten voor een andere vraag: hoe kun je samenwerking nu optimaliseren? Of op zo’n manier organiseren dat collectief succes en falen bespreekbaar is, en dat ervan geleerd kan worden. Kortom: als we geen relatie kunnen aantonen tussen de kwaliteit van wetenschap en samenwerking, dan zouden we toch op z’n minst moeten kunnen kijken naar hoe de rol van samenwerking onderzocht kan worden, en later geoptimaliseerd?

Dat vereist drie aspecten van samenwerking die, volgens ons, op dit moment grootschalig onderschat worden: expliciete aandacht voor samenwerking in academische curricula, grootschalig onderzoek naar de kwaliteit van samenwerking in wetenschappelijke projecten, en een expliciete rol voor het beoordelen van samenwerking in het universitaire beloningssysteem.

“”Als empiristen zouden we zeggen dat het onmogelijk is om met sluitend bewijs te komen dat wetenschap in samenwerking succesvoller is dan wetenschap zonder samenwerking.””

Het is op dit moment niet zo dat er helemaal geen aandacht is voor samenwerking in de Bachelor- en Masteropleidingen aan de Nederlandse universiteiten. Er wordt juist uitdrukkelijk aandacht besteed aan groepswerk in projectvorm. Wat mogelijk achterblijft, op basis van onze ervaringen in een technische universiteit, is expliciete aandacht voor de rol van het individu in het netwerk. Onderwijs en begeleiding op het gebied van communicatie en leiderschapsstijlen in groepswerk blijft impliciet, of ontbreekt. Zo leer je hoe samenwerking werkt en mislukt. Daar is nog winst te halen: veelal wordt ook van groepswerk het eindresultaat primair beoordeeld, het proces in veel mindere mate of helemaal niet. Alsof het resultaat het enige is dat telt.

Samenwerking waarderen

Daarnaast zou er, wat ons betreft, veel meer aandacht mogen gaan naar het samenwerkingsproces van professionele wetenschappers. Wanneer we aan wetenschappers vragen hoe zij de samenwerking beleven, antwoorden ze meestal positief. Maar bij verdere analyse blijken er veelal mogelijkheden tot verbetering, die bijvoorbeeld te maken hebben met vertrouwen, bereidheid tot informatie-uitwisseling, verschil in inzichten en doelen, of verwachtingen van omgangsvormen. Optimale communicatie bestaat vermoedelijk niet, maar ruimte voor verbetering is er altijd. Door dat te verkennen, zou het innovatieve proces van wetenschap- en techniekontwikkeling nog meer kunnen bloeien.

Hoewel op grote schaal onderkend wordt dat er mogelijkheden zijn tot verbetering, blijft de waardering hiervoor achter, zoals al eerder is gezegd en aangehaald. Het verkennen van mogelijkheden om samenwerking binnen de academie beter te waarderen, moet echter wel vergezeld gaan van een verkenning van hoe die kwaliteit dan geanalyseerd kan worden. Zo krijgen de senior onderzoekers, mogelijk nog minder getraind in samenwerking dan de jongere generatie, ook handvatten om dit professioneel te beoordelen en begeleiden.

Ons advies aan onze wetenschapsbriefschrijfster: investeer in wetenschap, maar niet blind in samenwerking. Maak samenwerking een serieus studieobject binnen de wetenschap, op het niveau van onderwijs, praktijk en waardering. Samenwerking is niet de heilige graal van goede wetenschap, maar wel een belangrijke component waar beter en intensiever over moet worden nagedacht.

Steven Flipse :  Universitair Docent Communication Design for Innovation

Steven Flipse werkt als UD aan de TU Delft op de afdeling Science Education & Communication. In zijn onderzoek staat de vraag centraal hoe wetenschappers betrokken kunnen worden bij het vormgeven van maatschappelijk verantwoord innoveren in hun eigen praktijk.

Maarten van der Sanden :  Universitair Hoofddocent Communication Design for Innovation

Maarten van der Sanden werkt aan de TU Delft op de afdeling Science Education & Communication. Zijn onderzoek betreft het social design van beslissingsondersteunende instrumenten voor professionals die keuzes maken over effectieve samenwerking in sociale netwerken rond technische innovaties.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK