Kamerleden hekelen tegenstrijdige beantwoording van Van Engelshoven

Nieuws | door Esther Baar
31 oktober 2018 | Kamerleden Zihni Özdil en Harry van der Molen nemen voorlopig nog geen genoegen met de antwoorden die Minister Ingrid van Engelshoven heeft gegeven over het dalende aantal studenten wat ervoor kiest om Nederlands te gaan studeren. Maandag gaven de onderwijswoordvoerders aan niet tevreden te zijn met haar antwoorden, daarbij wijzend op verschillende tegenstrijdigheden in de beantwoording van de minister.

Afgelopen september dienden Kamerleden Harry van der Molen (CDA) en Zihni Özdil (GroenLinks) Kamervragen in over het teruglopende aantal studenten dat kiest voor een universitaire opleiding Nederlands. Aan de Universiteit van Amsterdam zijn dit jaar 54 studenten begonnen, de helft minder dan vorig jaar. De Vrije Universiteit verwelkomde er slechts zes, één meer dan vorig jaar.

Vergeleken met tien jaar geleden zijn er nu 60% minder studenten die kiezen voor een opleiding Nederlands aan de universiteit. De instroomcijfers aan de lerarenopleidingen Nederlands in het hbo laten tot en met het vorige studiejaar geen heel sterke daling zien. Toch laten de meest recente, nog niet definitieve, aanmeldcijfers een scherpe daling van 24% zien in vergelijking met exact een jaar terug.

Tegenstrijdigheid

In haar reacties op de Kamervragen stelt de minister in algemene zin dat zij niet gaat over het opleidingsaanbod van de individuele instelling, en ook niet op de stoel van de bestuurder wil gaan zitten. Ze laat zich dan ook geen algemene uitspraken ontlokken over het opleidingsaanbod van een individuele instelling.

“In zijn algemeenheid onderschrijf ik niet de stelling dat voorkomen moet worden dat een opleiding verdwijnt”, stelt de minister. Toch laat Van Engelshoven zich in de verdere beantwoording wel uit over de bredere ministeriële verantwoordelijkheid. “De opleiding Nederlands is onmisbaar in het stelsel van universitair onderwijs en onderzoek. De opleiding Nederlands en ook andere taalstudies hebben een belangrijke waarde in zichzelf en daarnaast een grote toegevoegde waarde voor andere disciplines, niet in de laatste plaats voor de opleiding tot bijvoorbeeld leraar in het schoolvak Nederlands.”

Aan de ene kant vindt de minister niet dat het verdwijnen van een studie (door de overheid) moet worden voorkomen, maar aan de andere kant is deze opleiding volgens Van Engelshoven Nederlands dus ook “onmisbaar”. Özdil en Van der Molen stellen de minister daarom dan ook de voor de hand liggende vraag: “Op welk moment wilt u ingrijpen?” Specifiek willen ze weten wat zij dan precies van plan is te ondernemen wanneer een universiteit ervoor kiest om hun opleiding Nederlandse Taal en Cultuur te stoppen.

In de oorspronkelijke beantwoording erkent de minister ook dat zij ervan op de hoogte was dat het afdelingshoofd Taal, Literatuur en Communicatie van de Vrije Universiteit de noodklok luidt over het teruggelopen aantal studenten, en vreest voor het verdwijnen van de studie Nederlands. Vervolgens schrijft de minister echter ook dat zij niet op de hoogte is “van voornemens van hoger onderwijsinstellingen tot het beëindigen van studies Nederlands vanwege een te lage instroom. Ook navraag bij de VH en de VSNU heeft geen signalen opgeleverd.”

“Is dit geen tegenstrijdigheid?”, vragen Özdil en Van der Molen zich af daarom af in de recente Kamervragen. Ze willen van de minister nu een helder antwoord op de vraag of er nu plannen zijn om opleidingen te sluiten of niet.

Lumpsum

Özdil vraagt zich in de oorspronkelijke Kamervragen ook af of de huidige bekostingssystematiek ervoor zorgt dat universiteiten zich gedwongen voelen om opleidingen te schrappen vanwege te weinig aanmeldingen. “Nee,” antwoordt Van Engelshoven op die vraag, waarbij ze erop wijst dat het bekostigingssysteem een mix heeft van vaste en variabele bekostiging. “De bijbehorende bestedingsvrijheid geeft universiteiten de ruimte en autonomie om te beslissen op welke wijze ze het geld verdelen.”

“Universiteiten kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om bij kleinschalige opleidingen een relatief hoger vast budget te verstrekken aan de betreffende faculteit.” Dalende studentenaantallen zijn wel degelijk van invloed op de financiering en dus het voortbestaan van opleidingen. Zo schrapte de Universiteit Utrecht in 2012 bijvoorbeeld de bacheloropleidingen Arabisch, Portugees en theologie. Decaan Wiljan van den Akker schreef destijds aan het personeel van de faculteit: “Hoe pijnlijk we deze beslissingen ook vinden, de achtergrond ervan is duidelijk: het is kwalitatief en financieel niet langer verantwoord om opleidingen in de lucht te houden waar zich aantoonbaar weinig tot zeer weinig studenten aanmelden.”

De Kamerleden willen dan ook weten waarom de minister ontkennend reageert op de vraag van Özdil over de financiering. “Kunt u aangeven waarom u geen causaal verband ziet? Kunt u dit antwoord met nader onderzoek onderbouwen?”

Minimaal aantal opleidingen

“Ik ben van mening dat er een goed, doelmatig opleidingsaanbod moet zijn,” zo schrijft Van Engelshoven aan de Kamer, waarbij ze doelmatigheid langs de wensen en “vrijheid” van de student beredeneerd. “Instellingen krijgen de kans zich te profileren en in onderling overleg tot een gevarieerd opleidingsaanbod kunnen komen dat aansluit bij de behoefte van de student.”

In het licht van de teruglopende interesse bij de genoemde opleidingen Nederlands, maar ook bij talloze andere kleine talenstudies, lerarenopleidingen en bijvoorbeeld wijsbegeerte levert dit een vreemd dilemma op. Waar aan de ene kant de instelling de vrijheid wordt gegeven om noodlijdende afdelingen in de lucht te houden, moet deze tegelijkertijd de interesse van studenten en de vraag vanuit het afnemend veld afwegen.

Özdil en Van der Molen vragen de minister in hun vervolgvragen dan ook: “Hoeveel aanmeldingen zijn noodzakelijk om het aanbod van Nederlandse docenten bij hogescholen op voldoende peil te houden om de opleiding in stand te houden?” Hier verder op ingaand vragen de Kamerleden de minister of zij expliciet kan maken hoeveel opleidingen Nederlands en opleidingen leraar Nederlands er volgens haar minimaal moeten blijven bestaan.

Overleg tussen koepels

In haar oorspronkelijke beantwoording laat de minister weten veel te verwachten van het overleg dat momenteel gevoerd wordt tussen de koepels en de studentenbonden. Deze zijn al enige tijd bezig met een analyse van het bestaande opleidingsaanbod in het kader van macrodoelmatigheid. “Ik heb vernomen dat dit proces goed verloopt. Ik zal binnenkort praten over de uitkomsten van de analyse, waarbij er oog zal zijn voor mogelijke knelpunten op het gebied van macrodoelmatigheid en aansluiting op de arbeidsmarkt.”

Hoe positief die analyse in werkelijkheid verloopt valt te betwijfelen. ScienceGuide begrijpt van deelnemers aan dit overleg dat zij niet bepaald verwachtingsvol zijn over de analyse. “Ik denk niet dat er iets uit gaat komen,” zegt LSVb-bestuurslid John van Harten. “Die doelmatigheidsanalyses gaan niets opleveren. Wij zitten als LSVb nu nog aan tafel om te kijken waar de anderen mee komen, maar ik kan me niet voorstellen wat de minister bedoelt met haar opmerking dat het ‘proces goed verloopt’.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK