Een vaste capaciteit beschermt de kwaliteit van de opleiding

Opinie | door Ingmar Visser
10 oktober 2018 | Snelle wisselingen in studentenaantallen zetten de kwaliteit van het onderwijs onder druk, volgens Ingmar Visser. Om kwaliteit te behouden zouden alle opleidingen vaste capaciteiten moeten hebben, die jaarlijks, beperkt, aangepast kunnen worden.
Studenten, Foto: Alper Çuğun

Een commissie onder leiding van Martin van Rijn gaat voorstellen doen voor een nieuw bekostigingsmodel voor het hoger onderwijs. Een nieuwe systematiek moet aansluiten bij de wens om meer studenten op te leiden op zo’n manier dat de koppeling tussen onderwijs en onderzoek behouden blijft.

Tegelijkertijd staat het budget dat beschikbaar is voor het wo onder druk in de huidige begrotingsbesprekingen, met een extra korting bovenop de al eerder aangekondigde doelmatigheidskorting. Er is eerder al gepleit voor capaciteitsbeperkingen voor Engelstalige tracks van opleidingen. Om kwaliteit te behouden zouden alle opleidingen vaste capaciteiten moeten hebben, die jaarlijks, beperkt, aangepast kunnen worden.

Internationalisering en de grenzen van succes

De vrijheid van onderwijs is een groot goed en een belangrijke pijler van het Nederlandse onderwijsbestel, ook in het hoger onderwijs, waar studenten in alle vrijheid kunnen kiezen voor de opleiding die het best bij ze past. Deze vrijheid heeft echter ook een prijs. De soms snel wisselende en onvoorspelbare studentenaantallen vormen een bedreiging voor de kwaliteit. Een nieuw financieringsstelsel voor het universitair onderwijs zou hier rekening mee moeten houden.

Het huidige financieringsstelsel van wetenschappelijk onderwijs kent twee belangrijke parameters: ingeschreven studenten en diploma’s. Met andere woorden, het onderwijs wordt gefinancierd voor studenten die binnen de opleiding actief zijn, mits niet langer dan de nominale studieduur, een stimulans om studenten nominaal te laten studeren. Daarnaast ontvangt de opleiding een vergoeding voor het uitgeven van een diploma, een stimulans om ervoor te zorgen dat studenten niet alleen studeren maar ook een diploma behalen.

Studentenaantallen veranderen voortdurend

In tijden van gelijkblijvende studentenaantallen voldoet dit financieringsmodel prima, maar de realiteit is dat studentenaantallen voortdurend veranderen. Ter illustratie een aantal cijfers van de Universiteit van Amsterdam. De rechtenopleiding krijgt er dit jaar 120 studenten bij, een groei van 30%. De Kunstmatige intelligentie opleiding krijgt er 25 studenten bij, een groei van circa 15%, terwijl het aantal Natuurkundestudenten juist daalt met 25, overeenkomend met circa 25% krimp. De psychologie opleiding van de UvA had eerst een krimp van circa 25% over twee jaar en ondervindt nu weer een groei van circa 20%.

Snelle wisselingen in studentenaantallen zetten de kwaliteit van het onderwijs onder druk. Om te kunnen omgaan met snelle wisselingen in studentenaantallen zijn er veel wisselingen van flexibel personeel waarbij de continuïteit moeilijk te waarborgen is. Bovendien maken de vele wisselingen van studentenaantallen het ook moeilijker om de onderwijsvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld werkgroep- en collegezalen, efficiënt te gebruiken. Deze kostenpost gaat tenslotte weer ten koste van directe inzet voor het onderwijs zelf.

Bij snelle en blijvende krimp zijn reorganisaties van afdelingen en opleidingen onvermijdelijk, met als het gevolg onrust onder het (wetenschappelijk) personeel dat het onderwijs verzorgt. Bij snelle groei is het een enorme uitdaging om voldoende gekwalificeerd personeel te vinden om extra werkgroepen te verzorgen, om afstudeerscripties te begeleiden en colleges te verzorgen. Als dat personeel al gevonden wordt zijn de arbeidsvoorwaarden waaronder dat gebeurt als gevolg van de flexwet suboptimaal. En opleiding moet immers anticiperen op een mogelijk snelle krimp volgend jaar of het jaar erna. 

De verantwoordelijkheid voor het opvangen van groei en krimp van studentenaantallen ligt nu in zijn geheel bij de opleidingen. Bovendien blijven de studentenaantallen tot op het laatste moment onvoorspelbaar. Pas op 1 oktober, als het collegejaar al een maand onderweg is, hebben opleidingen zicht op het precieze aantal studenten dat ze dat jaar moeten bedienen.

Aankomend studenten kunnen zich aanmelden voor meerdere opleidingen, eventueel meedoen aan het bijbehorende (kostbare!) selectieproces, en vervolgens zonder enige consequenties op de dag voor aanvang van het collegejaar besluiten dat ze toch liever een andere studie gaan doen of dat ze toch liever een tussenjaar willen. Voor de psychologie opleiding betekent dat bijvoorbeeld dat we met 33 werkgroepen (in plaats van 36) voor eerstejaars hadden kunnen volstaan. Op lagere en middelbare scholen zou een dergelijke situatie ondenkbaar zijn, maar dit is staande praktijk in het hoger onderwijs.

Handhaving van vaste capaciteit

Zonder regulering van deze snelle wisselingen van studentenaantallen komt de kwaliteit van het onderwijs steeds verder onder druk te staan. Twee maatregelen liggen voor de hand. Ten eerste, om de voorspelbaarheid op korte termijn te vergroten en daarmee beter te kunnen inspelen op groei of krimp, zouden aankomend studenten zich eerder moeten vastleggen op hun opleiding, bijvoorbeeld door een (deel van) het collegegeld eerder te betalen bij definitieve aanmelding voor de opleiding in juni voorafgaand aan het collegejaar.

Ten tweede zou een deel van de overheidsfinanciering gedreven moeten worden door de benodigde of gewenste capaciteit van een opleiding. Groei of krimp van de capaciteit kan gedeeltelijk gebeuren op basis van aanmeldingscijfers, maar ook andere factoren zoals arbeidsmarktgegevens kunnen daarin meegewogen worden.

Tot slot moet dan de groei of krimp van de gefinancierde capaciteit beperkt worden tot een percentage dat realiseerbaar is met behoud van onderwijskwaliteit. Het handhaven van een vaste capaciteit betekent wel het risico dat er aanstaande studenten buiten de boot vallen: het betekent dat aanstaande studenten kiezen voor kwaliteit, maar niet altijd in de studie van hun eerste keuze.

De organisatorische en financiële realiteit van een opleiding is dat wij plannen voor een zekere capaciteit, en ook als de studenten alsnog niet komen zijn de kosten dan al grotendeels gemaakt. Aangezien alle opleidingen dit doen is er gezamenlijk een flinke overcapaciteit. Met dit voorstel kan dat ondervangen worden. Een voor de hand liggende tegenwerping is dat voor instellingen, i.e. universiteiten, de capaciteitswisselingen niet zo groot en bovendien redelijk voorstelbaar zijn.

Waarom kunnen wisselingen van studentenaantallen dan niet binnen de universiteit opgelost worden? Voor zalen en vergelijkbare voorzieningen werkt dit wel: een collegezaal maakt het niets uit of er psychologie of rechtenstudenten in zitten. Voor de docenten is deze uitwisselbaarheid echter niet zo makkelijk: het maakt de studenten wel uit of er een rechtendocent of een psychologiedocent voor de groep staat!

Kleine prijs voor kwaliteit 

Waar ligt nu de verantwoordelijkheid voor de beslissingen over opleidingscapaciteiten? De verantwoordelijkheid begint bij OCW met besluiten over het macrobudget: als er de ambitie is om meer mensen aan universiteiten op te leiden moet het macrobudget daarmee gelijke tred houden; de afgelopen decennia is dat niet gebeurd waardoor de Rijksbijdrage per student drastisch gedaald is, een onhoudbare situatie.

Vervolgens is er, uitgaande van de bestaande situatie, een mechanisme nodig om, beperkte, jaarlijkse aanpassingen te maken aan de geboden opleidingscapaciteiten rekening houdend met bovenstaande factoren. Dat kan zodanig dat de totale aangeboden capaciteit afgestemd blijft op het aantal 18-jarigen. Universiteiten kunnen in overleg hierover een model opstellen of de commissie Van Rijn vragen dit te doen.

Financiering van een min of meer stabiele capaciteit in plaats van aantal ingeschreven studenten en diploma’s maakt dat er efficiënt gewerkt kan worden, en dat continuïteit van de kwaliteit van onderwijs beter gewaarborgd kan worden. De kleine beperking van de keuzevrijheid van studenten is daarvoor een kleine prijs.

Ingmar Visser :  Directeur college of Psychology (UvA)

Ingmar Visser is Universitair hoofddocent ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit van Amsterdam en onderwijsdirecteur van de bachelor opleiding psychologie aan diezelfde universiteit.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK