“We moeten ons meer realiseren dat wetenschap niet over personen gaat”

Analyse | door Sicco de Knecht
11 oktober 2018 | De nieuwe gedragscode wetenschappelijke integriteit heeft een grotere reikwijdte dan voorheen. “Het moet heel duidelijk zijn of je spreekt als burger of als wetenschapper,” stelt mede-auteur Lex Bouter over de code, die niet alleen van betrekking is op publieke uitingen van wetenschappers maar bijvoorbeeld ook op subsidieaanvragen. Wat vindt het veld van de nieuwe code?
Foto: National Eye Institute

Na twee jaar overleg en een uitgebreide consultatie onder wetenschappers hebben zes koepelorganisaties hun handtekening gezet onder de nieuwe code. Op 1 oktober werd de nieuwe code van kracht, waarna de grote vraag natuurlijk is: wat gaat er nu veranderen?

“In eerste instantie niet al te veel,” vermoedt universitair docent psychologie Maarten Derksen (RUG). De bekendheid van de code onder onderzoekers was al niet erg hoog, vermoedt hij. “Ik denk dan ook niet dat er veel mensen zullen zijn die de hele code door gaan nemen om deze te vergelijken met eerdere versies.” Er zijn heel wat andere zaken die voor de gemiddelde onderzoeker meer urgentie hebben dan het doornemen van de code. Als voorbeeld geeft hij het nieuwe dataprotocol van zijn eigen faculteit: “Dat is direct relevant voor onze dagelijkse praktijk.”

Jan Baljé is secretaris van de ethische commissie van de Hanzehogeschool. Hij is positiever gestemd. “Er was al een gedragscode voor het hbo maar met deze nieuwe code hebben we toch echt een goede verdiepingsslag gemaakt.” Hij heeft al van meerdere collega’s begrepen dat ze de code tot zich hebben genomen en prijst de consultatieronde die de commissie heeft gehouden. “Er is uitvoerig geconsulteerd en dat hebben mensen als erg prettig ervaren. Met deze code wordt praktijkgericht onderzoek volwassen.”

Ook coauteur en lector Daan Andriessen (Hogeschool Utrecht) is blij dat praktijkgericht onderzoek nu een plek in de gedragscode heeft gekregen, vertelt hij op een bijeenkomst over de code. Niettemin ziet hij dat het onderzoek aan hogescholen ook een eigen karakter kent dat moet worden meegenomen in de toepassing van de code. “Data die wordt verkregen in praktijkgericht onderzoek is vaak heel context specifiek en dat zorgt ervoor dat replicatie niet altijd mogelijk is.”

Verplichte scholing voor begeleiders

Dat er in het wo minder wordt omgekeken naar de code heeft volgens Derksen onder andere te maken met houding. “Ik denk dat de meesten zullen denken: het zal voor mij geen gevolgen hebben want ik gedraag mij gewoon goed.” Bovendien zit het onderwerp op sommige plaatsen al in het curriculum van studenten ingebakken. Als docent bij psychologie geeft Derksen zelf college in wetenschapsmethoden en ethiek in het tweede jaar. Bij de masters en de promovendi geeft hij college over wetenschappelijke integriteit. “Dat is een verplicht onderdeel van de opleiding.”

Dat steeds meer onderzoeksscholen en masteropleidingen lesdoelen over wetenschappelijke integriteit opnemen in hun programma is volgens auteur van de code Lex Bouter een goede zaak. “Voor begeleiders en andere senior onderzoekers ligt dat anders, terwijl we daar echt ook onze aandacht op zouden moeten richten.” Volgens Bouter sneuvelen goede intenties van jonge wetenschappers soms in het gesprek met hun begeleider. “Keer op keer komen we erachter dat de begeleiding een bepalende factor is voor veel van de dingen die in de code staan.”

“Begeleiden is hartstikke moeilijk weet ik uit eigen ervaring.” In de code staat opgetekend dat het instellingsbestuur een zorgplicht heeft op dit gebied. Dat betekent volgens Bouter dat het gewenst is om begeleiders te trainen. “Als ik spreek met instellingsbesturen dan komt daar steeds uit dat men dit een heel belangrijk onderwerp vindt. Een zekere vorm van verplichting zou wat mij betreft niet misstaan.”

Ook UvA-rector Karen Maex acht belang van integriteit in onderzoek groot genoeg om het in het onderwijs te integreren. “Ik denk dat onderwijs aan de basis moet staan hiervan en dat je dit op elk niveau moet onderwijzen, zowel in de bachelor en master als in de promotie.” Volgens Maex moeten onderzoekers hier meer “streetwise” in worden. “Het moet gewoonte worden om het hier met elkaar over te hebben op de werkvloer.”

Verplicht melden van schending integriteit

Waar iedereen het over eens lijkt te zijn is dat het scheppen van een veilige cultuur om over wetenschappelijke integriteit te praten het belangrijkst is. Derksen: “Je moet op een gezonde manier kritiek kunnen leveren. Dat is tegelijkertijd heel belangrijk en heel erg moeilijk.” Hij wijst erop dat het bevragen van de integriteit van een collega, of nog moeilijker: een leidinggevende, tot forse strubbelingen kan leiden. “Je hebt liever geen problemen.”

“”De norm is: doe je mond open als je iets vreemds ziet.””

Lex Bouter

De vraag is of de nieuwe code onderzoekers eigenlijk verplicht om melding te maken van dubieuze praktijken. Bouter is daar stellig in: “De norm is: doe je mond open als je iets vreemds ziet.” In het uiterste geval betekent ‘melding maken’ dat de persoon een klacht in moet dienen, maar het betekent volgens Bouter in de eerste plaats dat je op een “niet-escalerende manier het gesprek opent als je ziet dat degene aan het bureau naast je iets raars doet.”

“Als je iets ziet dat mogelijk een schending van de wetenschappelijke integriteit is, dan heb je de verplichting om dit ook formeel te melden. Het is niet ondenkbaar dat de klokkenluider in een dergelijke situatie in de problemen komt, en in zulke situaties moet de instelling de klokkenluider beschermen.”

Tegelijkertijd begrijpt Bouter ten volste dat het gesprek aangaan lang niet altijd een aantrekkelijke optie is. “In omgevingen waar de hiërarchische kaart al te veel gespeeld wordt is het moeilijker om dit gesprek te voeren. We moeten begrip ervoor hebben dat het niet zo makkelijk is om iets dergelijks ter sprake te brengen.”

Geen sancties voor studenten

Derksen is nog iets sceptischer over hoe gemakkelijk het is om als junior-onderzoeker een integriteitskwestie bespreekbaar te maken. “Ik zou een AIO het eigenlijk nooit verwijten als die ertoe besluit geen zaak te maken van een integriteitsschending.” Uit zijn ervaring als vertrouwenspersoon voor studenten ziet hij dat daar ook weer andere belangen spelen. “Die hebben toch het gevoel van: ik zit hier vooral voor een cijfer, dus dat ga ik niet in de waagschaal leggen.”

Andersom waarschuwt Andriessen ervoor dat de eisen die gesteld worden in de code in het hbo niet even streng moeten worden gehandhaafd voor studenten. “Niet alle normen zijn ook direct op hen van toepassing, omdat het doen van onderzoek voor studenten in het hbo vooral een leermiddel is.”

Studenten moeten enigszins ontzien worden, en het is dan ook goed dat de code daarin voorziet, vindt ook Baljé. “Het is goed dat de sancties niet van toepassing zijn op studentenwerk. Dat moet een veilige omgeving zijn waar de student nog fouten kan maken.” Volgens hem ligt de verantwoordelijkheid bij de begeleider, die moet de studenten goed trainen, ook in het aanspreken van anderen op eventuele fouten.

Onderzoek doen is een heel interessant leermiddel

Bouter begrijpt die houding en voegt daar aan toe dat niet iedere inschatting juist hoeft te zijn. “Masterstudenten en promovendi weten ook niet altijd wat ‘normaal’ is. Dat maakt het aanspreken van anderen een stuk lastiger, het kan ook een onterechte beschuldiging blijken.”

Wat hij wil voorkomen is dat jonge onderzoekers door een gebrek aan communicatie over dergelijke kwesties teleurgesteld raken in de wetenschap of cynisch worden. “Ik vermoed dat er genoeg mensen zijn die op een gegeven moment denken: ‘dit hoeft van mij niet.’ Maar misschien denken ze dat wel geheel onterecht, en had het bespreken van de situatie al enorm geholpen bij het inzicht.”

Licht of ernstig?

De schrijvers van de code hebben dan ook lang getobd over de vraag hoe je zo veel mogelijk op ‘aanspreken’ aan kunt sturen zonder het risico van ‘onterecht beschuldigen’ te groot te maken. Om houvast te geven in deze contreien maakt de code in de eerste plaats onderscheid tussen schending van de wetenschappelijke integriteit en bedenkelijk gedrag of lichte tekortkomingen. Ten tweede is er de mogelijkheid bijgekomen om anoniem melding te maken van ernstige integriteitsschendingen.

Derksen is positief over het onderscheid tussen ernstig en bedenkelijk. “De oude code liet eigenlijk alleen maar ruimte voor die twee opties: goed of fraude. Dat is een te grote drempel om te nemen. Dat maakte de wederzijdse kritiek erg lastig, en het was ook een excuus om niets te doen. Dat kleine onderscheid zou het verschil kunnen maken.”

Sloppy science groter gevaar dan fraude

Bouter beaamt dat dit zeker een van de redenen was voor het onderscheid. “Omdat het zo vaak voorkomt dat er kleinere missers tussendoor glippen is dat het eigenlijke probleem dat we moeten bestrijden. Maar die kleine integriteitsschendingen samen zijn een heel groot probleem. Gelukkig zijn grote zaken van fraude hartstikke zeldzaam. De code wil met name bevorderen dat er over het algemeen een cultuur is waarin het normaal is om het over dit soort kleinere dingen te hebben en elkaar er op aan te spreken.”

Anoniem melden

Bij grote schendingen van de wetenschappelijke integriteit komen vaak ook grote belangen kijken. Ernstige gevallen van fraude of intimidatie betekenden in het verleden meer dan eens het einde van een carrière of vakgroep. “Hoe dan ook moet je die mensen pakken en ze moeten ook een sanctie opgelegd krijgen,” zegt Bouter, “maar een onterechte beschuldiging is in dit kader vaak bijna net zo schadelijk.”

“In de eerste plaats is de code er om de wetenschap te beschermen,” zegt Bouter helder, maar om het midden te vinden tussen het belang van de wetenschap en de reputatie van de beschuldigde is er uiteindelijk toch voor gekozen om anoniem melden mogelijk te maken. Dat moet in dit geval bij het bestuur van de instelling gebeuren.

“Je moet het vergelijken met de politie, daar komt ook weleens een anonieme klacht binnen die je gewoon moet onderzoeken.” Bouter stelt dat je in zulke situaties moet kunnen handelen als instellingsbestuur, ook om de beschuldigde te beschermen wanneer de klacht ongegrond blijkt maar toch in de publiciteit kwam. “Die beschuldigde mag namelijk best reputatieschade oplopen als deze iets ernstig verkeerd heeft gedaan, maar als dat niet het geval is dan is die bescherming belangrijk.”

Integriteit houdt niet op bij de poort

Een opvallend kenmerk van de nieuwe code is de reikwijdte ervan. Deze is bijzonder groot en beslaat het gebied van de aanvraag van onderzoekssubsidies tot aan uitingen van wetenschappers in het publieke debat. “Het moet heel duidelijk zijn of je spreekt als burger of als wetenschapper.” Bouter vervolgt: “Zeker als je over jouw vakgebied spreekt dan is het onvermijdelijk dat mensen dat zullen zien als een wetenschappelijke uitspraak. Dan moet je zorgvuldig zijn en handelen conform de code.”

“”Wij hebben ons aan strengere normen te houden dan politici, en dat is maar goed ook.””

Maarten Derksen

“Het is goed dat zo’n code signaleert dat integriteit niet ophoudt bij de poort van de universiteit,” vindt Derksen die de inschatting van Bouter deelt. Toch is zo’n bepaling bijzonder verreikend en staat hij in schril contrast met bijvoorbeeld de gangbare normen voor politici die, wanneer in functie, juist meer vrijheid hebben om te zeggen wat ze willen. Derksen: “Wij hebben ons aan strengere normen te houden dan politici, en dat is maar goed ook.”

Waarom de code dan niet van toepassing is op het niet-wetenschappelijk personeel zoals afdelingen communicatie vindt Bouter een terechte vraag. “Dat is een dilemma geweest maar we hebben ervoor gekozen om de code alleen te betrekken op de mensen die invloed uitoefenen op het uitvoeren van onderzoek, anders ben je eigenlijk een journalistieke code aan het schrijven. Daar wilden wij ons niet aan wagen en het is daarom zeker zo dat we met deze code niet het hele gebied van wetenschapscommunicatie beslaan.”

Op dit punt legt Derksen de verantwoordelijkheid ook direct weer terug bij de onderzoekers zelf. “Het materiaal dat afdelingen communicatie krijgen is vaak zelf al opgeklopt. Dus onderzoekers hebben hier zelf ook een verantwoordelijkheid. Als je communiceert dan moet je daar zorgvuldig in zijn.” Andersom gebeurt het ook dat instellingen de publicatie van onderzoek tegenhouden waar ze liever niet mee in het nieuws komen of worden geassocieerd. Bouter erkent dat de code in zulke conflicten niet voorziet maar wijst op de academische vrijheid. “Ik kan niet uitsluiten dat het gebeurt, maar ik denk dat het niet heel vaak gebeurt. In ieder geval is het belangrijk om de onafhankelijkheid van de onderzoeker hoog in het vaandel te houden.”

Integriteit bij subsidieaanvragen

Een andere verbreding van wat onder ‘onderzoek’ wordt verstaan is te lezen in de normen over het ontwerp van het onderzoek. Daarin wordt er concreet op gewezen dat in een aanvraag of ontwerp geen ongefundeerde claims over te behalen resultaten mogen worden gedaan, en worden richtlijnen gegeven voor wat goed onderzoek is. In de bepalingen wordt duidelijk ingespeeld op het spanningsveld dat bestaat bij het indienen van beursaanvragen.

Er zijn geen getallen van of inventarisaties, maar iedereen die weleens een beursaanvraag heeft gelezen weet hoe makkelijk het is om de zaken iets te rooskleurig voor te stellen, soms zelfs te liegen. “Je weet dat als je niet alles uit de kast haalt, dat dan de kans op subsidie gewoon heel klein wordt. Je mag dat een perverse prikkel noemen, maar je kunt het ook zien als een fact of life.” De betreffende normen gaan volgens hem over wat daarbij de grenzen zijn, en welke verleiding je moet weerstaan.

“In hele extreme gevallen zou je ertoe kunnen besluiten dat iemand een paar jaar geen aanvragen meer in mag dienen.” Volgens Bouter zou het sowieso al een enorme sprong voorwaarts zijn als gewoon eens grondig wordt gekeken of mensen nu eigenlijk waarmaken wat ze beloven in een beursaanvraag. “Dat doen we nu vrijwel niet. Maar als je dat zou doen dan kom je hoogstwaarschijnlijk wel een aantal gevallen van bedenkelijk gedrag tegen.”

Je moet je dan afvragen of er iets van te leren is, en wat je dan moet veranderen aan de spelregels suggereert Bouter. “Echt volstrekt verkeerd gedrag behoeft een grote pakkans. Groter dan dat deze nu is. En de strafmaat mag ook best heel stevig zijn. Die afschrikking zal naar verwachting werken. Maar nogmaals, mijn diepe overtuiging blijft dat alle onderzoekers, op de enkele sociopaat na, gewoon ontzettend graag goed onderzoek willen doen. Dat is het uitgangspunt, daar moeten we mensen bij helpen, en daar gaat deze code over.”

In het straatje van perverse prikkels vindt Bouter de zaak rond de Tilburgse promovendi een duidelijk voorbeeld van overschrijding van meerdere onderdelen van de integriteitscode. “Ook hier gaat het weer over perverse prikkels. Het is voor sommigen kennelijk moeilijk om de rug recht te houden als je met een paar extra promoties de bankrekening van de instelling wat beter kunt vullen, en al helemaal als het je eigen bankrekening kan vullen.”

“Het is overigens wel zo dat de kwaliteitsbewaking van proefschriften ongelooflijk is verbeterd. Wat nog verbetering kan gebruiken is de samenstelling van promotiecommissies, maar daar is men in Tilburg en op andere plaatsen nu wel heel druk mee bezig. Er zijn overal goede opleidingsplannen en promotiereglementen, je mag niet meer promoveren zonder tweede begeleider. Er is vooruitgang.”

Een stuk concreter

Geeft de nieuwe code nu ook meer houvast voor onderzoekers? Derksen denkt van wel. “Ik vind deze lijst van vijf principes beter dan de oude lijst, maar wat mij betreft hadden ze het met twee ook afgekund.” Zo had de oude code een onderscheid tussen onpartijdigheid en onafhankelijkheid, en was er een principe ‘betrouwbaarheid’ maar of deze echt iets toevoegden werd al langer betwijfeld vertelt Derksen. “Onafhankelijkheid is iets dat min of meer moet worden afgedwongen door de wederzijdse kritiek onder wetenschappers. Het gaat er uiteindelijk vooral om dat onderzoekers transparant werken.”

“De uitwerking in normen vind ik ook goed gedaan, dat is een stuk concreter dan in het verleden.” Het concreet benoemen van de zorgplicht van de instelling vindt Derksen ook een goede zaak. “Dat verplicht instellingen ook om preventief te handelen op dit soort onderwerpen.” Bouter sluit zich daarbij aan en benadrukt dat het belangrijk is dat wetenschappelijke integriteit draait om een gezamenlijk doel, namelijk het verbeteren van de wetenschappelijke praktijk. “We moeten ons wat meer gaan realiseren dat wetenschap niet over personen gaat maar dat we met zijn allen samen wat meer van de wereld gaan begrijpen. Dat is het doel. Gekrenkte ego’s vind ik in dat verband wat minder relevant.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK