Minister zoekt confrontatie met de Kamer

Nieuws | door Frans van Heest
1 november 2018 | De minister waarschuwt voor valse beelden over de onderwijsbekostiging. Er wordt volgend jaar €45 miljoen bezuinigd, maar onder de streep blijft er €544 miljoen aan investeringen over in het hoger onderwijs.
Minister van Engelshoven bij de begrotingsbehandeling

Vandaag is het tweede deel van het debat over de onderwijsbegroting. De minister zocht meteen de confrontatie. Dat doet ze door erop te wijzen dat ondanks de valse beelden die geschapen worden, veelal door universiteiten zelf, er wel degelijk geïnvesteerd wordt in het hoger onderwijs. De linkse oppositie trok dit ernstig in twijfel. Ook ging de minister in op werkdruk, de maximering van het BSA die toch geen maximering bleek te zijn en het vermeende geld dat bij universiteiten op de plank blijft liggen.

Voor het debat goed en wel van start ging koos de minister meteen de aanval. Ze somde de feiten op omtrent de onderwijsinvesteringen van dit kabinet. “Ik zou toch graag even beginnen met een opsomming van de feiten: gewoon even een gortdroog lijstje cijfers over investeringen in het hoger onderwijs en over bezuinigingen, om een eerlijk en volledig beeld te geven.”

“Van de opbrengsten uit het studievoorschot wordt €209 miljoen in 2019 geïnvesteerd oplopend tot €524 miljoen in 2022. Daar komt nog eens €248 miljoen bovenop voor onderzoek. Met de halvering van het collegegeld wordt €165 miljoen geïnvesteerd in de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Dat telt op tot €622 miljoen aan investeringen in het hoger onderwijs, alleen al in 2019.”

Daar trok de minister ook nog eens de bezuinigen vanaf die dit kabinet heeft ingepland voor 2019. “En dan de bezuinigingen: €25 miljoen doelmatigheidskorting en €20 miljoen korting op de lumpsum. In totaal dus €45 miljoen. Als u even meerekent, houden we netto dus €577 miljoen aan investeringen in hoger onderwijs en wetenschap over in 2019.”

Er zijn nog steeds mensen die geloven dat het kommer en kwel is

De minister constateerde dat dit lijstje nodig is omdat er nog steeds veel mensen ook in het veld beweren dat dit kabinet bezuinigt. “Er zijn nog steeds mensen die ons willen doen geloven dat het kommer en kwel is in het hoger onderwijs, dat we aan de rand van de afgrond staan. Als je dat beeld niet corrigeert, gaat dat een eigen leven leiden. Dan gelooft straks iedereen dat een investering van €577 miljoen leidt tot slecht onderwijs.”

Van Engelshoven voegde daar venijnig aan toe: “Dan gelooft straks iedereen dat een investering van €577 miljoen leidt tot slecht onderwijs. En dat is de logica van de universiteit van Kaatsheuvel, de logica van Holle Bolle Gijs, die propte en schrokte en nog van honger niet kon slapen.”

Ze doet het weer!

Allereerst kwam Harry van der Molen (CDA) uit zijn blauwe stoeltje. Hij had meer een semantische vraag over het begrip ‘studievoorschot.’ “Ik dacht: ze doet het weer! U gebruikte het woord “studievoorschot”. We hadden nu net vanuit het CDA en de SP een discussie gehad waarin we zeiden: we moeten ophouden met elke keer dat begrip te gebruiken. Het is een studiekrediet of studielening, maar geen studievoorschot. Ik roep de minister dus op om, nadat ze dit nog één keer heeft gezegd, het woord ‘studievoorschot’ te begraven.”

De minister zei niet anders te kunnen dan over het studievoorschot te spreken. “Dan toch maar weer even de feiten. In de citeertitel van de wet waarmee dit is geïntroduceerd, staat officieel “studievoorschot”. Ik vind het wel netjes om, als een wet een officiële citeertitel heeft, die te gebruiken. U heeft terecht een punt als het gaat om de voorlichting van DUO. Op de site van DUO heet het voor studenten ook keurig een lening. Dat vind ik terecht.”

Van der Molen beloofde daarom op dit punt met een wetswijziging te komen. “Als we nu de deal maken dan weet iedereen dat het om een lening gaat en dan ga ik met mijn collega’s kijken of we die wet op dit punt kunnen wijzigen.”

De meer inhoudelijke kritiek kwam van de SP. “Ik constateer dat de minister de goede realiteit met de instellingen helemaal heeft opgegeven,” zei Frank Futselaar. “De minister kan wel zeggen dat de bekostiging stijgt maar daar zit niet het onderzoeksdeel in, maar moet je dat deel juist niet meenemen om een eerlijke discussie te voeren over de druk op universiteiten?”

De minister beloofde op dit punt dat de Commissie Van Rijn, die naar een nieuw bekostigingsmodel gaat kijken ook dit zal meenemen. “Ik heb het ook heel correct gehad over het onderwijsbudget per student. We investeren ook in wetenschap. Maar u heeft een punt. Vandaar ook dat we dit ook als punt hebben aangemerkt waar de commissie-Van Rijn naar moet kijken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die verwevenheid van onderwijs en onderzoek goed terugkomt in de bekostiging?”

Twijfels over de optelsom van de minister

Zihni Özdil (GL) trok de optelsom van de minister ook in twijfel en maakte van de gelegenheid gebruik om een factsheet van de VSNU voor te lezen. “Als we de structurele effecten van de bezuinigingen van de kabinetten-Rutte I, II en III meerekenen voor de komende jaren – wat de minister niet doet omdat het haar misschien niet uitkomt – dan zien we bijvoorbeeld in 2019 een netto bezuiniging op de universiteiten van €65 miljoen. Pas in 2021 zien we een plus van €7 miljoen.”

Het volgende punt van de minister ging over toegankelijkheid. Het meest in het oog springende was de aankondiging bij de opening van het academisch jaar om een wettelijke bsa-norm in te stellen van maximaal 40 studiepunten. Dit werd vorige week afgezwakt. De minister kondigde toen tot grote teleurstelling van de studentenbonden aan dat zij afziet van deze norm en in gesprek wil met de instellingen.

Soms moet je een steen in de vijver gooien

De minister reflecteerde kort op de koerswijziging. “Soms moet je om een discussie te starten een steen in de vijver gooien. Ik ga daar zeker geen gewoonte van maken, maar in dit geval had het wel effect. Ik heb gemerkt dat die wens om iets te doen aan de studiedruk bij studenten breder leeft en dat studenten ook graag wat meer ruimte krijgen voor die ontwikkeling. Daarom willen we de komende tijd gebruiken om, samen met het onderwijsveld, te komen tot een nieuwe balans tussen normeren en goede begeleiding.”

Futselaar was duidelijk niet tevreden met dit antwoord. “Ik vind het wel heel makkelijk om een groot aangekondigde toespraak bij de opening van het academisch jaar achteraf af te doen met: ja, ik wilde een steen in de vijver gooien om een discussie te beginnen. Het is toch een minister onwaardig om dit te zeggen. Om vervolgens het hele veld in oproer te brengen. Studenten weten niet meer waar ze aan toe zijn. Want die lezen dat en vragen zich af: betekent dit dat de bindendstudieadviesnorm gaat vervallen?”

De minister zette nog eens uiteen wat zij dan eigenlijk wel beoogd had. “Mijn woorden dat we er paal en perk aan moeten stellen, betekenen dat we moeten gaan kijken: hoe kun je nou een goede balans vinden wat betreft het normeren? Dat is wat er nu in het geheel niet is, normeren.”

Hoeveel reserves universiteiten hebben weet de minister niet

Het volgende blokje van de minister ging over de financiering van het hoger onderwijs. Paul van Meenen had in de eerste termijn gezegd dat universiteiten €2,8 miljard op de plank hadden liggen. Hij wil dat dit geld geïnvesteerd wordt in de kwaliteit van het onderwijs.

De minister gaf in haar beantwoording aan dat zij niet weet hoeveel geld er nu daadwerkelijk op de plank ligt bij universiteiten. “Als u mij nu zou vragen hoeveel reserves er nou echt meteen inzetbaar zijn, dan blijf ik u dat antwoord schuldig. Dat weet ik op dit moment niet. Daar moeten we echt gezamenlijk en dieper naar kijken. Maar als het echt zo is dat er onnodig geld op de plank blijft liggen, dan zijn we het er natuurlijk over eens dat dit een onwenselijke situatie is waar we echt iets aan moeten doen.”

Van Meenen was allerminst gerustgesteld met dit antwoord, integendeel. “Dat is eigenlijk al een heel zorgelijk signaal. Ik constateer dat ook de minister, die beschikt over de jaarrekening op haar ministerie, niet uit die jaarrekening kan opmaken wat er eigenlijk beschikbaar is. Daar is blijkbaar een uitgebreid gesprek met de instellingen voor nodig en dat vind ik op zich al heel erg zorgelijk. Ik zou de minister dan ook willen vragen om in die gesprekken heel precies te kijken naar dat punt van de hele omgang met vastgoed. Het is mijn overtuiging dat, zeker als de universiteiten zelf aangeven dat de nood zo hoog is ondanks al het geld dat op ze afkomt, zij alles op alles moeten zetten om het geld maximaal vloeibaar te maken.” De minister beloofde hierover diepgaand het gesprek aan te gaan met de instellingen.

Instellingen zijn vaak zelf verantwoordelijk voor werkdruk

Tot slot kwam ook nog de werkdruk aan de orde op universiteiten. De minister had op dit punt ook met interesse gekeken naar de hoorzitting in de Kamer met het Rathenau Instituut. “Zoals in veel sectoren vragen ook onderzoekers en docenten in het hoger onderwijs terecht aandacht voor hun werkdruk. Ik denk bijvoorbeeld ook aan begeleiden van WOinActie, waarover ik gesproken heb. Maar ook aan de signalen die u heeft gekregen in de hoorzitting over werkdruk. Het Rathenau Instituut wees u erop dat instellingen zelf vaak verantwoordelijk zijn voor die hoge werkdruk en voor de vele flexibele contracten.”

Zonder concretere voorstellen te noemen beloofde de minister wel om met instellingen in gesprek te gaan over de werkdruk aan hogescholen en universiteiten. “Daarom kijk ik samen met universiteiten en hogescholen ook naar de oorzaken van en mogelijke oplossingen voor die werkdruk. Het is voor mij heel helder dat we moeten werken aan het terugdringen van de tijdelijke contracten. Daaruit komt veel van het gevoel van druk bij docenten voort. Het zit mensen terecht hoog.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK