Imago universiteit belangrijker dan wetenschappelijk wangedrag aanpakken

Nieuws | door Frans van Heest
12 december 2018 | Bij kwesties rondom wetenschappelijke integriteit bij onder andere de Erasmus universiteit en de Vrije Universiteit blijkt dat imagoschade bepalend is in welke mate universiteiten wetenschappelijk wangedrag aanpakken.

Hoe gaan universiteiten om met kwesties rondom wetenschappelijke integriteit? In de praktijk blijkt er na een incident niet veel te veranderen. Ondanks de vele rapporten met aanbevelingen en persberichten met aangekondigde maatregelen, lijken universiteiten vooral bezig te zijn om de imagoschade te beperken en benadrukken zij dat het om incidenten gaat.

Het feit dat instellingen vooral bezig zijn met het behoud van imago zorgt ervoor dat er op institutioneel gebied vaak niet veel verandert. Dit laat een nieuw Nederlands-Noors onderzoek zien van de Radboud Universiteit en de Oslo Metropolitan University. De onderzoekers hebben naast twee Noorse ook twee Nederlandse casussen bekeken van de Vrije Universiteit en de Erasmus Universiteit.

Zorgen over het wetenschapsbedrijf

Wetenschappers uiten zich steeds vaker bezorgd over het effectief functioneren van het wetenschapsbedrijf. Terwijl men ooit dacht dat wangedrag in de wetenschap niet kon bestaan vanwege de zelfregulerende mechanismen van de academie. Beleidsmakers uiten ook steeds vaker hun bezorgdheid over de frequentie van gemelde gevallen van wetenschappelijk wangedrag. Volgens sommigen is dit nog maar het topje van de ijsberg.

Veel is nog onduidelijk over de consequenties als de wetenschappelijke integriteit wordt aangetast. Om hier meer inzicht in te krijgen hebben de onderzoekers onder andere twee casussen van de Erasmus Universiteit en van de Vrije Universiteit nader onderzocht. Dit deden ze door direct betrokkenen te interviewen en deze casussen te analyseren. Ook is geprobeerd om de beschuldigden te interviewen, dat is niet gelukt. Het doel van het onderzoek is om empirisch te verkennen hoe er gereageerd wordt op een misstand en wat de uiteindelijke uitkomsten zijn als er zich zo’n kwestie voordoet.

De onderzoekers hebben ook naar twee Noorse casussen gekeken. Dit omdat Noorwegen het enige land is met wettelijke regeling die wangedrag definieert en sanctiemogelijkheden heeft. Verder hebben beide landen een nationale commissie die toeziet op wetenschappelijk wangedrag. In Nederland is dat het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Met expliciete richtlijnen met betrekking tot transparantie en vermeend wangedrag.

De zaak-Nijkamp

De eerste zaak die behandeld wordt, is die van Peter Nijkamp, hoogleraar ruimtelijke economie en zijn promovenda Karima Kourtit van de Vrije Universiteit. Tegen hen werden in 2013 en 2014 meerdere anonieme beschuldigingen geuit. Onder andere over zelfplagiaat. In twee gevallen heeft Nijkamp beroep aangetekend bij het LOWI die beide gevallen heeft behandeld. Nijkamp, die in het bestuur zat van NWO en KNAW is bekend als een van de meest productieve wetenschappers in zijn vakgebied. Vanaf 1975 publiceerde hij meer dan 2300 wetenschappelijke artikelen en was hij (mede)auteur van meer dan 100 boeken.

Binnen zijn afdeling van zestig mensen is er officieel een duidelijke focus op de kwaliteit van onderzoek in plaats van kwantiteit zo staat in het beleid van zijn afdeling. Toch laat een geïnterviewde weten dat bij Nijkamp de focus vooral lag op kwantiteit. Hij deed er alles aan om er zoveel mogelijk publicaties uit een project te halen. Ook werd hij gezien als iemand die op een eilandje werkte. De collega’s die hij om zich heen verzamelde werkte alleen maar met hem, niet met anderen op de afdeling. Omdat hij gezien werd als iemand met een groot gezag was er weinig sociale controle.

Vervolgens waren er beschuldigingen van zelfplagiaat, een klokkenluider had zich gemeld bij het NRC. Ook waren er aantijgingen van datafabricatie en manipulatie. De VU installeerde daarop vier verschillende commissies om de beschuldigingen te behandelen.

De vierde commissie stelde dat er questionable research practices hadden plaatsgevonden door zelfplagiaat toe te passen. Nijkamp is hiertegen in beroep gegaan bij het LOWI. Zij stelden dat er geen sprake was van zelfplagiaat en dat de VU-commissie verkeerde onderzoeksmethoden had gebruikt. Dit leidde tot een fel debat over wat nu moet worden verstaan onder zelfplagiaat. Uiteindelijk heeft de VU besloten om geen maatregelen te nemen tegen professor Nijkamp en is hij in 2015 met emeritaat gegaan. Op die manier is hij momenteel nog steeds onderzoeker aan de Vrije Universiteit.

Gebrek aan begeleiding

De tweede Nederlandse casus betrof een aantijging van plagiaat bij een proefschrift van een buitenpromovendus aan de Erasmus Universiteit in 2013. Het was een promovenda die werkzaam was in de consultancy en een proefschrift schreef over leiderschapsmodellen. De supervisor werd verweten dat hij onvoldoende begeleiding had gegeven. Dit betrof een deeltijdhoogleraar die tien promovendi begeleidde.

De zaak werd eveneens behandeld door verschillende commissies op de EUR. Het opmerkelijke van deze kwestie was dat het een proefschrift betrof dat al was gepubliceerd en de promovendus eveneens al was gepromoveerd. De vraag was of het proefschrift ingetrokken zou moeten worden. Iets dat in Nederland niet eerder gebeurd is.

De Rotterdamse zaak kwam aan het rollen door een anonieme tip van een klokkenluider aan het adres van de toenmalige rector Huib Pols. De klacht luidde dat het proefschrift plagiaat zou bevatten. Grote delen zouden zijn gekopieerd van andere bronnen variërend van Wikipedia-artikelen tot andere proefschriften. Daaruit zouden teksten zonder bronvermelding zijn overgenomen.

Ook werd duidelijk dat de promotor eerder begeleider was bij een proefschrift waaruit deze promovendi heeft geplagieerd. De klokkenluider vroeg zich daarom af waarom de begeleiders dat zelf niet gezien hebben en of er geen opzet in het spel was. Als reactie op deze aantijgingen heeft de de EUR een ad-hoc commissie ingesteld om de beschuldigingen te onderzoeken.

De commissie concludeerde dat er inderdaad sprake was van plagiaat. De mate waarin was bovendien zo groot dat men niet kon spreken over fouten of nalatigheid. Daarom had de EUR volgens de commissie onterecht een doctorstitel verleend aan de promovenda. Het proefschrift moest worden ingetrokken zou luidde het oordeel.

Duidelijke regels ontbreken

Het CvB van de EUR heeft destijds niet ingestemd met de conclusies van het rapport. Hoewel het CvB erkende dat er substantieel veel teksten zijn gekopieerd, beweerde het bestuur dat er duidelijke regels ontbreken wat nu precies wordt verstaan onder plagiaat. Daarnaast vond het universiteitsbestuur dat de begeleiding van de promovendus onvoldoende was.

Bovendien, zo stelde het CvB, zaten de plagiaatteksten vooral bij de inleiding, het theoretisch kader en de methodologie secties. Niet bij de resultaten van het onderzoek. Gezien deze context was het CvB van de EUR niet van mening dat het proefschrift moest worden ingetrokken. Dat zou een te zware straf zijn.

In plaats daarvan besloot het CvB de promovenda te berispen en eiste dat de geplagieerde delen van het proefschrift zouden worden herschreven met de juiste citaties. Wel stemde het CvB in met het advies om de andere proefschriften die tot stand zijn gekomen met deze begeleider nader te onderzoeken.

Op basis van dit besluit heeft de klokkenluider beroep aangetekend bij het LOWI. Het LOWI concludeerde dat de promovenda een ernstige vorm van plagiaat heeft gepleegd die niet kan worden toegeschreven aan nalatigheid of vergissing. Het LOWI adviseerde vervolgens het CvB om het intrekken van het proefschrift te heroverwegen. Niettemin kreeg de promovenda de kans om het proefschrift te herschrijven en het te ontdoen van plagiaat. Vervolgens installeerde de EUR een tweede commissie belast met de beoordeling van het herschreven proefschrift.

Deze commissie concludeerde dat het herschreven proefschrift vrij was van plagiaat, maar dat het wel van een dusdanig slechte kwaliteit was dat het niet proefschrift waardig is. Uit de andere proefschriften kwam naar voren dat daar geen sprake was van plagiaat.

Op basis van dit rapport heeft het CvB destijds een aantal maatregelen doorgevoerd. Zo is de promotiebeurs die uitgekeerd wordt door OCW teruggestort en mag er geen enkele hardcopy of digitale versie van het proefschrift bewaard worden in de universiteitsbibliotheek. Ook andere universiteiten is gevraagd om het proefschrift te  verwijderen uit hun bibliotheek.

De desbetreffende promotor mag niet meer optreden als begeleider. Elke promovendus op de EUR zou een begeleidingsplan moeten schrijven voor de promotie. Er werden strengere eisen gesteld aan de samenstelling van commissies die de kwaliteit beoordelen van proefschriften. En alle proefschriften moeten een plagiaatscan ondergaan. Tot slot heeft het CvB gevraagd aan de promovenda om vrijwillig afstand te doen van haar titel en geen juridische stappen te ondernemen. Dit verzoek is nooit ingewilligd door de promovenda.

Ad-hoc commissies werken niet

De onderzochte casussen laten volgens de onderzoekers zien dat ad-hoc commissies niet goed functioneren. Over het algemeen hebben de leden van dit soort commissies te weinig ervaring met procedures en hebben geen kennis van soortgelijke kwesties die elders eerder hebben gespeeld.

Daarnaast vormen de ad-hoc ingestelde commissies ook een bron van verwarring en onduidelijkheid. Ze hebben geen juridische status en de procedures zijn niet altijd helder gedefinieerd. Het kan zijn dat ze niet de beschikking hebben over alle informatie of dat die achter wordt gehouden. Ook komt het voor dat dergelijke commissies niet komen tot een definitieve conclusie met als gevolg dat er een nieuwe commissie wordt ingesteld.

Een nieuwe commissie kan tevens tot tegengestelde conclusies komen zoals in het geval van Nijkamp. Hierdoor ontstaat verwarring over wat nu dubieuze onderzoekspraktijken zijn en wat niet. Het gebruiken van verschillende definities van wangedrag en plagiaat leidt daarbij tot verwarring en vaak is ook vooraf de onderzoeksvraag niet goed afgebakend.

Bij alle zaken die zijn behandeld in dit onderzoek blijkt dat (vermeende) schendingen van de wetenschappelijke integriteit leiden tot nieuw richtlijnen of procedures.  Dit gebeurt op het lokale niveau van de instellingen, maar ook nationaal en zelfs internationaal. Deze richtlijnen zijn bedoeld om dit soort kwesties in de toekomst te voorkomen. In Nederland wordt de sociale controle actief verhoogd als maatregel om wangedrag te voorkomen.

Bij de VU werd er daarom na de affaire met Nijkamp besloten om collega’s op de afdeling beter te informeren over elkaars onderzoek. Dit gebeurde via het delen van publicaties in een nieuwsbrief en het organiseren van seminars op de afdeling. De sociale controle of eigenlijk het gebrek daaraan wordt gezien als een van de belangrijkste oorzaken om dubieus gedrag in de hand te werken. Dat komt door de manier van werken op een afdeling of door de hiërarchie die er heerst.

De betrokken universiteiten zeggen ook dat wangedrag niet wordt getolereerd. De zaak op de Erasmus Universiteit toont aan dat er vooral naar de supervisors wordt gewezen. Zij worden verantwoordelijk gehouden voor het vermeende wangedrag van de buitenpromovendus. Dit kan gezien worden als een manier van universiteiten om de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven en het vooral te betrekken op een individuele wetenschapper.

Bovendien kan dit gezien worden als manier om de beeldvorming rondom een bepaalde zaak een nieuwe invalshoek te geven. De beelden die geschetst worden voldoen echter niet altijd aan de werkelijkheid. Sterker nog, verschillende geïnterviewden in het onderzoek gaven aan dat de publieke reactie van de organisatie nogal verschilde met de daadwerkelijke reactie in de praktijk. De praktische implicaties achteraf om dit soort fraude te voorkomen was nogal beperkt.

Kwaliteit versus integriteit

Een vaak gehoorde reactie van universiteiten is volgens de onderzoekers ook dat zij zeggen dat dit een debat is over kwaliteit en niet over integriteit. Of dat dit een conflict is op de werkvloer, geen kwestie van wetenschappelijke integriteit. Of men gebruikt het rotte appel argument. Zo wordt het een probleem van een individuele wetenschappers. Om zo de aandacht af te leiden van de algemeen heersende praktijk binnen een universiteit.

Rondom de kwestie van Nijkamp werden er geen sancties opgelegd aan de hoogleraar. In plaats daarvan werden er algemene maatregelen genomen binnen de afdeling, bijvoorbeeld het verhogen van de sociale controle.

Op de VU vond men het niet nodig om regels op te stellen over het aantal publicaties. De manier van werken van Nijkamp met heel veel publicaties en veel coauteurs was uniek en niet-representatief voor anderen op de afdeling. Er zijn namelijk geen mensen op de afdeling die werken zoals Nijkamp werd er gesteld. In dat opzicht was hij een zeer unieke collega, zo zei een geïnterviewde.

Deze redenering zien de onderzoekers ook terug bij de Erasmus Universiteit. Hier werd gezegd dat er niet te veel algemene maatregelen moesten worden afgekondigd. De vermeende praktijken op de Erasmus Universiteit waren te wijten aan een specifieke achtergrond van de individueel betrokkenen en een gebrek aan sociale controle.

Een rotte appel kan ook andere onderzoekers besmetten

De ‘individualisering’ van het probleem zorgt er volgens de onderzoekers juist voor dat institutionele problemen niet worden aangepakt. Iets vergelijkbaars geldt volgens hen voor het vergelijkbare ‘rotte appel argument’ – een rotte appel kan immers ook andere onderzoekers besmetten. Volgens de onderzoekers staat dit een effectief leerproces in de weg om veranderingen teweeg te brengen binnen een organisatie.

De angst voor reputatieschade bij de universiteiten is ook een gemeenschappelijke overeenkomst in de onderzochte casussen. Er was voortdurende angst dat er media-aandacht zou komen voor deze zaken. De geïnterviewden geven aan dat hier het meest voor gevreesd werd. Dit geldt ook voor de individueel betrokkenen of co-auteurs die vrezen dat door media-aandacht hun loopbaanmogelijkheden en persoonlijke contacten worden geschaad.

Ook universiteiten vrezen voor hun reputatie wanneer een integriteitsschending aan het licht dreigt te komen. Dit is een van de drijvende krachten in hun bereidheid om zoals de onderzoekers tussen haakjes zetten ‘schijnbaar sterke’ maatregelen te nemen. In dit opzicht mag de rol van de media niet worden onderschat.

Vaak erkenden betrokkenen het feit dat het voorval ‘in de media’ zou (kunnen) komen. Het publiekelijk zichtbaar en bekend maken is als een belangrijke trigger voor de antwoorden en de reactie van de organisaties. In veel gevallen werd de reactie in dergelijke gevallen primair afgestemd op schadebeheersing en reputatiemanagement voor de instelling.

Betrokken individuen voelden zich door deze houding juist niet beschermd en gesteund door hun instelling, zo vertelt een van de betrokkenen van de Vrije Universiteit in het onderzoek. Dit kan er ook toe leiden dat individuele wetenschappers zelf naar de media stappen om hun verhaal te doen. Zoals Nijkamp ook heeft gedaan.

Institutionele verandering blijft vaak uit

Alle universiteiten uit het onderzoek hebben uiteindelijk corrigerende maatregelen getroffen in vorm van verschillende beleidswijzigingen, de installatie van nieuwe procedures of nieuwe richtlijnen. Toch bleek in de praktijk dat de officiële verklaringen en beloofde maatregelen die werden gecommuniceerd niet altijd navolging kregen.

Verschillende geïnterviewden in het onderzoek laten weten dat er in de praktijk achteraf eigenlijk weinig veranderd is. Door verschillende betrokkenen werd het uitblijven van institutionele verandering gezien als teleurstellend.

Zoals een geïnterviewde rondom de kwestie Nijkamp het formuleerde: “Ik had gehoopt dat er meer veranderd zou zijn. Ik ben niet zozeer teleurgesteld vanwege een gebrek aan officiële sancties, maar vanwege een gebrek aan discussie. Naar mijn mening is er te weinig discussie geweest. Dit had veel uitgebreider gekund.”

Er is dus een discrepantie te zien in hoe universiteiten over deze zaken praten en hoe ze daarop reageren. Er is duidelijk een grote kloof tussen formele structuren en feitelijke werkmethoden. Universiteit slagen er niet in om hierover het gesprek te voeren, zeggen de onderzoekers.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK