Tijd voor een tweede NWO

Opinie | door Hein Vrolijk
9 januari 2019 | NWO heeft de laatste maanden zoveel kritiek gekregen dat we serieus moeten nadenken over een opsplitsing in NWO1 en NWO2. Waarbij de eerste het huidige NWO-beleid uitvoert terwijl NWO2 een heel andere aanpak gaat uitproberen. Waarom deze opsplitsing belangrijke voordelen biedt

Op papier lijkt het allemaal zo mooi, de rol van NWO in het Nederlandse onderzoekslandschap. Naast de eerste geldstroom – rechtstreeks van de overheid naar de universiteiten – zorgt NWO voor een tweede geldstroom om fundamenteel onderzoek te financieren, momenteel voor ongeveer 20% van het totale universitaire onderzoeksbudget. Naast het extra geld voor het fundament onder de Nederlandse wetenschap, is de complementaire besluitvorming een belangrijk voordeel.

De eerste geldstroom is namelijk een lump sum financiering: het zijn de universitaire bestuurders die mogen beslissen hoe ze dit overheidsgeld over hun faculteiten en vakgroepen verdelen – ze mogen het zelfs aan (beter) onderwijs besteden. Maar deze bestuurders zijn vaak zo druk bezig met het oplossen van operationele problemen dat er weinig aandacht overblijft voor het implementeren van hun onderzoeksstrategie. Tevens dreigt het gevaar dat zij hun eigen ambities en voorkeuren laten prevaleren, vriendjespolitiek bedrijven of alles zoveel mogelijk bij het oude laten – zodat vernieuwend, inter- en multidisciplinair onderzoek weinig kans van slagen heeft.

De tweede geldstroom lijkt heel wat beter. In principe kan iedere gepromoveerde universitaire medewerker een onderzoeksvoorstel indienen bij NWO. Daar zijn talloze onderzoeksprogramma’s en financieringsinstrumenten opgezet, zodat je altijd wel ergens terecht kan. Positief lijkt tevens de selectieprocedure: een inhoudelijke beoordeling door externe en anonieme deskundigen. Heb je als universitaire medewerker een NWO-beurs binnengehaald, dan zit je voorlopig gebeiteld. Zelfs de bestuurders die jou of jouw onderzoek maar niks vinden, zijn gevoelig voor het prestige en het geld van NWO.

Stevige kritiek

Natuurlijk was er altijd al kritiek op NWO maar die kon worden afgedaan als kinnesinne. Afkomstig van ‘slechte verliezers’, van academici wier aanvraag is afgewezen. En dat zijn er nogal wat. Bij de grote talentprogramma’s Veni, Vidi en Vici was het afwijspercentage in 2017 gemiddeld maar liefst 85 procent, en vertoont een stijgende lijn.

Afgelopen maanden kreeg NWO stevige kritiek uit onverdachte hoek, vooral gericht op haar excellentiebeleid. Het Rathenau-instituut, dat het Nederlandse onderzoekslandschap goed in de gaten houdt, kwam eind oktober met een rapport waarin drie opties worden onderscheiden. Naast doorgaan op de oude voet – niet doen, zeggen ze bij Rathenau – is de tweede optie het sterk differentiëren van de definitie van excellentie. “Maak het predicaat excellent niet alleen van toepassing op uitstekend fundamenteel onderzoek dat in toptijdschriften terechtkomt, maar ook op uitstekend onderwijs, bijzondere samenwerkingsvormen, exceptionele valorisatieactiviteiten, en dergelijke.” (p. 6). Straks moet NWO zich ook nog bezighouden met excellente wetenschapsjournalistiek! En dat allemaal in een-en-dezelfde organisatie?

Hun derde optie: maak excellent “echt exceptioneel – en dus niet de norm waaraan eenieder moet voldoen.” Hoe dit onderscheid te maken, blijft echter onduidelijk. Ik moet onwillekeurig denken aan twee naburige groenteboeren, vroeger in mijn woonplaats. De ene lanceerde als leuze “verse groenten en fruit”, waarop de tweede reageerde met “écht verse groenten en fruit”. Het interview met Rathenau-directeur Melanie Peters toont treffend de algehele verwarring over de koers die NWO zou moeten varen.

Begin oktober was er ook al commentaar van Henk Molenaar, voormalig adjunct-directeur van NWO-WOTRO, in zijn afscheidsrede (later gepubliceerd in ScienceGuide). Zijn alternatief: vervang excellentie door vier andere beoordelingscriteria: verwondering, schoonheid, zingeving en waardecreatie. Deze “andere manier van beoordelen, minder technocratisch en meer empathisch”. Het klinkt sympathiek maar hoe geef je daar concreet invulling aan?

NWO1 en NWO2

Een jaar of tien geleden suggereerde Peter van den Besselaar, toen werkzaam bij het Rathenau-instituut en nu als VU-hoogleraar gespecialiseerd in de organisatie, financiering en evaluatie van wetenschappelijk onderzoek, dat er een NWO1 en een NWO2 zouden moeten komen. De toenmalige voorzitter van het NWO-domein Maatschappij- en Gedragswetenschappen (MaGW), hoogleraar Pieter Hooijmeier, noemde dit “het slechtste voorstel dat hij in zijn leven had gehoord”. Met zo’n reactie wordt iedere serieuze discussie in de kiem gesmoord.

Om verschillende redenen is deze suggestie van Van den Besselaar uiterst interessant. Om te beginnen is zij geheel in lijn met de theorie van Clayton Christensen, de ‘uitvinder’ van het concept ‘disruptive innovation’; inmiddels een modieuze term die te pas en te onpas wordt gebruikt. Zijn theorie in één zin: wil je een radicaal andere koers varen (bijvoorbeeld vanwege een technologische doorbraak), dan heb je tevens een ander organisatie- of verdienmodel nodig; bestaande organisaties kunnen alleen goed overweg met incrementele innovatie.

NWO vaart al ruim 30 jaar dezelfde koers en lijkt niet in staat zich radicaal te vernieuwen. De oproep van Molenaar krijgt sympathie maar sterft een stille dood, zo durf ik te wedden. Het lijkt erop dat NWO zich beperkt tot meer van hetzelfde, zodat we door de bomen steeds minder bos zien. Zo heeft zij inmiddels meer dan vijftig financieringsinstrumenten en bijna 200 lopende onderzoeksprogramma’s, in 2017 bestierd door 534 medewerkers (475 fte) die een geldstroom van 873 miljoen euro richting universiteiten faciliteerden.

Illustratief is haar reactie op het rapport van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) januari jl. met als belangrijkste aanbeveling: “Het systematisch herhalen van onderzoek van anderen moet normaler worden.” De aanleiding was natuurlijk het gedrag van Diederik Stapel die in september 2011 is betrapt op het gebruik van frauduleuze onderzoeksgegevens. Vooruitlopend op dit KNAW-rapport heeft NWO sinds september 2016 een klein (3 mln) pilotprogramma voor replicatieonderzoek, waarmee zij naar eigen zeggen wereldwijd voorop loopt. Maar het was toch veel beter geweest om voortaan bij alle aanvragen te eisen dat wordt beschreven op welke manier(en) het voorgestelde onderzoek gerepliceerd kan worden – of argumenten te geven waarom het onderzoek niet repliceerbaar is en op een andere wijze later gefalsifieerd kan worden. Ik sluit dus niet uit dat er binnenkort een nieuw onderzoeksprogramma wordt gestart waarin sommige selectiecriteria van Molenaar in de voorwaarden worden genoemd – wat nog niet betekent dat ze in de praktijk inderdaad serieus worden genomen. De rest blijft vermoedelijk gewoon bij het oude.

Schaalvoordelen?

De suggestie van Van den Besselaar werpt de principiële vraag op waarom we wél concurrentie willen aan de vraagkant van de markt voor onderzoekfinanciering – dus tussen onderzoekers die financiering nodig hebben – maar niet bij de aanbodkant, bij de financieringsorganisaties.

“In andere landen zien we toch ook dat er maar één organisatie verantwoordelijk is voor de financiering van academisch fundamenteel onderzoek”, zullen de NWO-bestuurders ongetwijfeld reageren. Zelfs als het helemaal klopt (wat niet het geval is), is het geen intellectueel argument van de bovenste plank. “Als iedereen in een stinkende moddersloot springt, waarom zou jij dan hetzelfde doen?” placht mijn vader te reageren als ik mijn gedrag verdedigde met “maar de anderen doen het ook”.

“Zo missen we schaalvoordelen”, is waarschijnlijk het meest gebruikelijke argument om tegen een opsplitsing te opponeren. Iedere inleiding in de economie bevat een grafiek waarin de gemiddelde vaste kosten dalen naarmate de productieomvang stijgt. Wiskundig geen speld tussen te krijgen maar dat betekent nog niet dat de werkelijkheid zich overeenkomstig gedraagt – een constatering die voor de meeste economische ‘wetten’ geldt, zie bijvoorbeeld hier. Integendeel, veel grote organisaties hebben juist een hoger aandeel van allerlei uitgaven die als vaste ofwel indirecte kosten worden gezien.

Twee oorzaken kunnen deze paradox verklaren. In landbouw en industrie zijn er inderdaad vaak schaalvoordelen te behalen maar bij dienstverlening ligt dit anders. Daar kun je het aandeel van de indirecte kosten beter omlaag brengen door met zelfsturende groepen te werken; niet erg geliefd bij de bedrijfsleiding want zij voelt zich dan grotendeels overbodig (en terecht!).

Een andere verklaring sluit aan op de laatste zin, en heeft te maken met perverse prikkels. De meeste topmanagers willen groeien, en niet alleen om hun eigen portemonnee te spekken. Dus zoeken ze argumenten om die groei te rechtvaardigen. Alles dat naar wiskunde riekt, doet het dan goed, zelfs de synergie-formule: 1 + 1 = 3. Om die groei te bereiken hebben ze meer en grotere stafafdelingen nodig (extra lakeien van de corporate keizer), alles onder het mom van inverdieneffecten, ‘the winner takes all’ en schaaleffecten.

Monopolistengedrag

Bovendien moeten we de mogelijke schaalvoordelen van één organisatie – nogmaals: makkelijk verondersteld en getekend maar moeilijk te bewijzen – vergelijken met de nadelen van een monopoliepositie. Noem mij één monopolist – dus enige aanbieder op een bepaald terrein – die excelleert in klantvriendelijkheid, transparantie, toegankelijkheid, service of andere zaken die (potentiële) klanten belangrijk vinden. In de praktijk is er weinig verschil tussen een commerciële onderneming, een not-for-profit bedrijf of een publieke organisatie als NWO. Van de genoemde kenmerken heb ik in ieder geval weinig gemerkt toen ik mij ging verdiepen in de handel en wandel van NWO en met (voormalige) medewerkers en bestuurders sprak en mailde – of daartoe pogingen deed.

Tekenend is tevens de reactie van de toenmalige NWO-voorzitter Jos Engelen op de fraude door Diederik Stapel, die van NWO 2,2 miljoen euro heeft ontvangen. Er is volgens hem niets mis met de financiering door NWO. “Het systeem werkt. Het zijn de mensen die soms niet deugen.” Vooral monopolisten kunnen zich de luxe permitteren om alarmerende zaken te bagatelliseren.

NWO kan tegenwerpen dat iedere aanvrager die zich onheus bejegend voelt een bezwaarschrift kan indienen. In 2017 is dit 51 keer gebeurd bij NWO (excl. ZonMw waar volgens Argos sprake is van “schimmige praktijken”) waarvan 25 in procedure zijn genomen. Bij 15 bezwaarschriften zijn de bezwaren ongegrond bevonden of opgeschort, bij 6 gegrond verklaard en 4 bezwaren waren nog in behandeling. De overige 26 bezwaarschriften (dus ruim de helft) zijn door de commissie niet ontvankelijk verklaard, of ingetrokken. Misschien is intrekken ook wel het verstandigste als je in de nabije toekomst een nieuwe aanvraag wilt doen. Officieel mag een bezwaarschrift jouw kansen niet verkleinen maar NWO-ers zijn ook maar mensen. Dit verander je niet met de NWO-gedragscode, want die is nog vrijblijvender dan de vage eed die bankiers en accountants hebben moeten afleggen.

Overigens steekt NWO nog gunstig af bij vergelijkbare publieke quasi-monopolisten op andere gebieden van de financiering van onderzoek en innovatie. Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de uitvoeringsorganisatie voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, is zelfs niet te achterhalen hoeveel bezwaarschriften zijn ingediend en hoe deze zijn afgewikkeld. Een bezwaarschrift noemen ze bij RVO een “ingebrekestelling (…) een soort waarschuwing aan ons”, wat weinig serieus overkomt. Een vergelijkbaar beeld zien we bijvoorbeeld bij de regionale subsidieloketten.

Kortom, deze quasi-monopolisten lijken nogal gemakkelijk om te springen met de extra verantwoordelijkheid die op hun schouders rust. En blijkbaar kunnen zij zich dat permitteren. Wordt het geen tijd voor een nationaal klachtenloket? Of een Toezichthouder voor de Financiering van Innovatie en Onderzoek (TOFIO), hopelijk met meer autoriteit dan de meeste andere Nederlandse toezichthouders.

The proof of the pudding

Een ander voordeel van een tweede NWO heeft te maken met de uitdrukking “The proof of the pudding is in the eating”. Op papier – dus als recept – kan een alternatief concept of werkwijze heel aantrekkelijk lijken maar uiteindelijk moet de praktijk – het gerecht op tafel – bewijzen of de gepropageerde voordelen inderdaad optreden, en opwegen tegen de nadelen die direct en indirect blijken te ontstaan. Denk aan de eerder genoemde voorstellen van het Rathenau-instituut en van Molenaar .

Door deze voorstellen in NWO2 uit te proberen slaan we twee vliegen in één klap. De nieuwe NWO-organisatie krijgt alle gelegenheid om (een van) deze voorstellen uit te werken, zonder last te hebben van de onvermijdelijk inertie van de bestaande NWO. Terwijl NWO1 gewoon op de oude voet verder kan gaan. Oftewel: we kunnen nieuwe schoenen gaan dragen zonder de oude weg te gooien.

Louter tellen

Hoe moeten die nieuwe schoenen eruit zien? Eerst een vraag vooraf: waarop worden de aanvragers afgerekend die bij de huidige NWO in de prijzen zijn gevallen? Het antwoord is verbijsterend: ze worden helemaal niet afgerekend! Natuurlijk moeten ze hun uren en andere uitgaven verantwoorden, en ervoor zorgen dat deze in overeenstemming zijn met het projectvoorstel, maar dat is werk voor accountants. Er is geen rol weggelegd voor wetenschappers die deskundig zijn op het betreffende onderzoeksterrein en dus kunnen beoordelen of het uitgevoerde project inderdaad voldoende meerwaarde heeft opgeleverd. Evenmin voor organisaties en groeperingen die baat zouden kunnen hebben bij de uitkomsten van het goedgekeurde onderzoek.

In feite telt het huidige NWO alleen het aantal publicaties die hun financiering heeft opgeleverd: in 2017 “ruim 15.000 wetenschappelijke publicaties en andere resultaten”. Waarbij het jaarverslag trots vermeldt dat daarvan inmiddels al 45% in Open Access is gepubliceerd; blijkbaar het nieuwe paradepaardje bij NWO, terwijl volgens Philip Mirowski deze nieuwe trend niet zo positief is als de term suggereert.

Zoals tegenwoordig gebruikelijk wordt bij deze outputmeting alles meegeteld, rijp en groen. Tevens wordt gesuggereerd dat we al die publicaties hadden moeten missen als NWO niet met geld over de brug was gekomen. Misschien missen als kiespijn want we krijgen geen informatie over de bijdrage van al die duizenden publicaties aan de wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang. De huidige wetenschap van outputmeting bevindt zich blijkbaar nog steeds in het primitieve stadium van louter tellen, eventueel gecorrigeerd voor een of andere impactfactor. Wat betekent dat ze bijvoorbeeld ook tellen hoe vaak de publicaties worden geciteerd.

Maar de universitaire bestuurders gebruiken overwegend dezelfde maatstaf bij de verdeling van de onderzoeksgelden uit de lump sum financiering. Wat is dan eigenlijk nog de meerwaarde is van NWO?

Een recent voorstel van NWO-voorzitter Stan Gielen maakt het nog erger. Om te vermijden dat teveel academische onderzoekers een aanvraag doen terwijl zo’n 85% wordt afgewezen (en het NWO-personeel last krijgt van werkdruk) wil hij dat de universiteiten een voorselectie doen. Een decaan moet de directeuren van de onderzoeksinstituten bij elkaar roepen en die weten precies wie de beste mensen zijn. “Díe laat je schrijven. En dan ongeveer twee of drie keer zoveel als het aantal beurzen dat je denkt binnen te halen.” Maar daarmee combineert dit nieuwe systeem het slechtste van twee werelden, van de eerste en de tweede geldstroom. Want het versterkt het ‘kroonprinsen-systeem’ dat volgens Willem Schinkel welig tiert op Nederlandse universiteiten. Waarmee hij bedoelt dat (mannelijke) hoogleraren bij voorkeur hun eigen (mannelijke) promovendi en postdocs een handje willen helpen om eveneens professor te worden – en in een bestuursfunctie daar alle gelegenheid voor krijgen.

Evenmin biedt dit voorstel van Gielen een oplossing voor een heel andere uitdaging: het vroegtijdig signaleren van nieuwe, veelbelovende onderzoeksgebieden. De verwachting dat NWO (tweede geldstroom) het in dit opzicht beter doet dan de universitaire bestuurders (bij de verdeling van de eerste geldstroom) lijkt misplaatst. Zo heeft NWO veel te laat het belang van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van informatica en nanowetenschap onderkend.

Beurs produceert beurs

De focus van NWO op het aantal (top)publicaties verergert een probleem dat bekend staat als het Mattheüs-effect: de rijken worden steeds rijker, de armen steeds armer. Een verschijnsel dat wij tegenwoordig ook in de wetenschap aantreffen, in de zin dat de wetenschappers die voorheen veel beurzen en prijzen hebben ontvangen eerder in aanmerking komen voor een latere beurs of prijs. Zelfs bij de toekenning van de Nobelprijs van de Economie – die een langdurige en uitgebreide selectieprocedure kent – treedt dit effect vaak op, zoals ik hier betoog.

Is het Mattheüs-effect verkeerd? Zoek je iemand voor een ingewikkeld klus, dan kies je toch iemand die bewezen heeft vergelijkbare klussen tot een goed einde te kunnen brengen; liever dan een vrijwel onbekende kiezen die nog niet is ‘getest’. Deze simpele constatering vormt een belangrijk element in de Duitse aanpak in het tot ontwikkeling brengen van een nieuw en veelbelovende onderzoeksgebied. Zij gaan op zoek naar iemand die op een vergelijkbaar terrein heeft bewezen een goede wetenschapper én uitstekende organisator te zijn; ze gaan dus af op ‘past performance’. Ze geven hem of haar voor zeg de komende vijf tot tien jaar een enorme zak met geld voor de oprichting van een nieuw instituut onder de vleugels van de Max Planck (fundamenteel onderzoek) of Fraunhofer Gesellschaft (toegepast onderzoek). Met slechts één opdracht: maak het betreffende terrein tot een Duits succes en zoek zelf de juiste mensen (en andere inputs) die daarvoor nodig zijn. De directeur krijgt dus min of meer carte blanche, want hij heeft er verstand van, een organisatie om de opdracht uit te voeren en hij wordt uiteindelijk afgerekend op behaalde successen of mislukkingen; in het laatste geval wordt het instituut vaak simpelweg opgeheven.

Waarom is het Mattheüs-effect dan toch een probleem? Beter gezegd: onder welke omstandigheden is het Mattheüs-effect een probleem?

UvA-onderzoeker Thijs Bol heeft met zijn onderzoeksteam vastgesteld dat wetenschappers die een Veni-beurs van NWO hebben ontvangen, een aanzienlijk grotere kans hebben om daarna een Vidi- of een Vici-beurs te bemachtigen. Blijkbaar wordt er bij de toekenningen van NWO-beurzen meer gekeken naar de aanvrager dan naar de aanvraag zelf. Dit is helemaal geen probleem wanneer de aanvrager bij eerdere gelegenheden is afgerekend op past performance, maar dat blijkt dus niet het geval te zijn. Bij een aanvraag voor een Vidi- of een Vici-beurs is wel duidelijk of de aanvrager eerder een Veni-beurs heeft gekregen maar niet wat deze beurs aan output heeft opgeleverd (afgezien het aantal publicaties in de betreffende periode). Anders gezegd: de beoordeling bij NWO vindt hoofdzakelijk ex-ante plaats – op basis van reputatie – en niet ex-post – op basis van past performance.

De rol van referenten

Wordt het Mattheüs-effect wellicht opgeheven – of geminimaliseerd – door de inschakeling van (externe) referenten die de financieringsaanvragen vakinhoudelijk gaan beoordelen? Ik betwijfel het ten zeerste. Net als andere mensen zijn zij geneigd op safe te spelen bij hun beoordeling van projectvoorstellen. De beste manier is dan om af te gaan op de mening van anderen want daar kun je geen buil aan vallen. Maar dat kan alleen bij informatie over de aanvrager(s), niet bij de aanvraag zelf want die is kersvers en uniek.

Tijdsgebrek maakt de zaak nog erger. Referenten hebben meestal een zeer drukke baan, dus doen ze de reviewing naast hun eigenlijke werk. Aangezien ze bovendien niet betaald krijgen, is de verleiding groot om de reputatie van de aanvragers zwaarder laten wegen. Dus niet inhoudelijk kijken naar hun (top)publicaties, maar naar toptijdschriften, eendere beurzen, et cetera.

Het is naïef om te denken dat het Mattheüs-effect wordt ondervangen door allerlei extra voorwaarden te stellen om in aanmerking te komen voor een bepaald onderzoeksprogramma. Want dat leidt tot nog meer window dressing dan nu al het geval lijkt te zijn. Opdrachtgevers of financiers naar de mond praten is – het is diep triest– de beste manier om je onderzoek betaald te krijgen. Dat geldt ook bij de invoering van de vier nieuwe selectiecriteria van Molenaar: de grootste kans op honorering maken projectvoorstellen die het meest creatief zijn in het gebruik van synoniemen voor “verwondering, schoonheid, zingeving en waardecreatie”.

Kortom, het wordt tijd om het selecteren van onderzoeksvoorstellen op een heel andere manier aan te pakken. Maar dat kan alleen door een nieuwe organisatie op te richten: NWO2, want die heeft geen last van de inertie en path-depencency die bij bestaande organisaties vrijwel onvermijdelijk is. Terwijl NWO1 gewoon op de oude voet verder kan gaan.

Naar een andere NWO

Welke aanpak zou NWO2 kunnen hanteren om beter te presteren dan NWO1? Het belangrijkste lijkt mij de eerder genoemde formule die in Duitsland wordt gebruikt om een nieuw onderzoeksinstituut van de grond te trekken. Toegepast op NWO: zoek iemand die heeft laten zien dat hij onconventioneel en innovatief kan organiseren, en wil wedijveren met NWO1. Het lijkt mij niet nodig – zelfs contraproductief – om van tevoren in detail vast te leggen hoe NWO2 moet opereren. Consultatie van verschillende stakeholders is natuurlijk prima maar vermeden moet worden dat de beste stuurlui aan wal gaan beslissen over zaken waarvoor zij uiteindelijk geen verantwoordelijkheid kunnen of hoeven te dragen. NWO2 moet voldoende speelruimte krijgen om de beste formule te zoeken.

Mag iedereen die zijn die haar of zijn onderzoek gefinancierd wil hebben zelf weten bij welke van de twee NWO’s de aanvraag te doen? Ja, waarom niet? Ik kan geen nadelen verzinnen die aan deze keuzevrijheid verbonden zijn. Onderzoekers hebben immers nu al de keuze tussen NWO en bijvoorbeeld de European Research Council (ERC). Als het gaat zoals het zou moeten, ontstaan er essentiële verschillen tussen NWO1 en NWO2, qua inhoudelijke thema’s en qua manier van werken. Dit soort keuzevrijheid benutten vormt de basis van de maatschappelijke vooruitgang die we de laatste eeuwen hebben geboekt.

We moeten niet te ingewikkeld doen over het product ‘onderzoekfinanciering’. Alsof het hemelsbreed verschilt van andere producten waarbij professionals betrokken zijn. Zoals financiële dienstverlening, consultancy, gezondheidszorg. Daar is het toch doodnormaal dat de klant kan kiezen.

Een groter probleem ligt aan de kant van de politici en de topambtenaren van het ministerie van OCW, de hoofdfinancier van NWO. Tot dusver hebben zij belangrijke inhoudelijke en budgettaire beslissingen in onderonsjes met de Raad van Bestuur van NWO geregeld. Het wordt tijd dat een eind komt aan deze ondoorzichtige combinatie van politiek en bureaucratie. Zij kost ons veel gemeenschapsgeld, die beter besteed kan worden aan onderzoek of aan zinvolle werkgelegenheidsprojecten voor de onderkant van de samenleving (voor de potentiële gele hesjes, zeggen we vanaf nu).

Tegenstanders kunnen wijzen op het gevaar van heilloze concurrentie, of juist op een vorm van collusie om uit elkaars vaarwater te blijven. Hun vrees is in zoverre terecht dat de neoliberale politiek van privatisering en deregulering voor een hoop ellende heeft gezorgd – en dit nog steeds doet. Deze overmaat aan negatieve gevolgen is echter niet onvermijdelijk bij de introductie van marktwerking. Het grote probleem is het geloof in de vrije markt, dat vooral door neoklassieke economen wordt beleden. Gezonde wedijver moet je organiseren, om te vermijden dat de marktpartij met de meeste financiële middelen – of met de beste toegang tot politici en bestuurders – de lakens gaat uitdelen. Of dat alle grotere aanbieders met vrijwel dezelfde producten en praktijken op de markt komen. Want dat is wat bij de ziektekostenverzekeraars, woningbouwcorporaties, elektriciteitsbedrijven en talloze andere semipublieke bedrijfstakken heeft plaatsgevonden.

Om dit te voorkomen, kan een simpele procedure waarschijnlijk volstaan. Het parlement beslist over het bedrag dat naar de twee NWO’s gaat, en in eerste instantie krijgt ieder de helft. Elke van de twee NWO’s is binnen ruime kaders vrij in de besteding van het toegewezen budget. Vermoedelijk zal NWO2 meer geld besteden aan het betalen van haar referenten en minder aan bureaucratie. Jaarlijks is er een parlementair debat, plenair of in de betreffende commissie, waarin de twee NWO’s successievelijk toelichting geven op hun jaarverslag. Hopelijk valt daarin veel te lezen – meer dan nu het geval is – over hun bijdrage aan de wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang. Afhankelijk van dit debat wordt de verdeelsleutel aangepast. Parlementariërs brengen dus twee stemmen uit: over de hoogte van het totale NWO-budget en over de onderlinge verdeling.

Op mijn blog draag ik een zevental suggesties aan over hoe NWO2 zou kunnen opereren. Ik beperk mij daar tot voorstellen die contrasteren met NWO1, dus met de huidige situatie, en die ook bruikbaar kunnen zijn voor RVO, regionale subsidie-loketten, en de talloze andere organisaties die geld mogen uitdelen voor onderzoek en innovatie.


Hein Vrolijk werkte eerder bij TNO, en bij de universiteiten van Nijmegen en Groningen. Momenteel is hij zelfstandig onderzoeker, docent en publicist.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK