CDA wil korten op Engelstalige opleidingen

Nieuws | door Frans van Heest
13 februari 2019 | Partijen buitelen over elkaar om de bekostigingscommissie van Martin van Rijn opdrachten mee te geven. Zo wil het CDA Nederlandstalige bachelors hoger bekostigen dan Engelstalige bachelors, om op die manier de financiële prikkel voor internationalisering uit de bekostiging te halen.

De Tweede Kamer had naar aanleiding van een Kamerbrief over de herziening van het bekostiging van het hoger onderwijs en de Commissie-Van Rijn een kort Kameroverleg met de minister. De commissie Van Rijn is dit najaar van start gegaan en komt in april met een advies voor een nieuw bekostigingsmodel in het hoger onderwijs.

De Kamer heeft voor de Kerst een uitgebreid schriftelijk gevoerd met de minister over de bekostiging. Toch was er nog een aantal vragen op tafel blijven liggen. Daarom wilde de Kamer nog in debat met de minister. Kamerleden probeerde de commissie Van Rijn – die in april met het advies komt – bijsturen door ze nu nog allerlei opdrachten mee te geven. De minister was echter resoluut, zij wilde eerst het advies afwachten, vervolgens nog voor de zomer in debat met de Kamer en dan pas zal beslist worden hoe het nieuwe bekostigingssysteem er vanaf 2020 uit zal zien.

Eenzijdige focus op bèta

De eerste spreker van het debat was Eppo Bruins. Hij keek met veel verwachting uit naar het advies van de commissie Van Rijn. “De ChristenUnie staat te trappelen om het advies van Commissie Van Rijn ontvangst te nemen. Maar het regeerakkoord is heel duidelijk dat bèta en techniek van groot belang is voor dit land. De toekomstige bekostiging moet ertoe leiden dat instellingen meer studenten gaan opleiden voor bèta en techniek.”

Maar Bruins had ook zorgen met een eenzijdige focus op bèta, herhaalde hij nog maar eens. “Als je blind die kant opgaat wat gebeurt er dan met kleine alfaopleidingen en met de levensbeschouwelijke universiteiten?” Bruins wilde op dit punt gerustgesteld worden. Ook wilde een ietwat ongeduldige Bruins dat er zo snel mogelijk geld overgeheveld wordt. Hij vroeg aan de minister: “of er eerste mogelijkheden zijn om eerste herverdelingsstappen te zetten zodat we de stappen die we kunnen nemen per 1 januari 2020, zodat instellingen ook de mogelijkheid krijgen om nu al aanpassingen te doen.”

De minister zegde toe dat de Commissie-Van Rijn aandacht zal hebben voor de kleine opleidingen in het alfa-domein, maar was terughoudend om nu al aanpassingen te doen in de bekostiging. “Het is een hele kwetsbare operatie om de beoogde herverdeling te doen binnen het bestaande macrobudget. Dat betekent dat we met middelen moeten schuiven. Dat moet je zorgvuldig doen. Zomaar een kleine stap zetten is altijd ergens geld weghalen om het vervolgens daarvoor in te zetten. We hebben de commissie-Van Rijn nou juist om advies gevraagd om dat afgewogen en op een zorgvuldige manier te kunnen doen. Ik wil daar niet op vooruitlopen.”

Is de hele taart wel groot genoeg?

Lisa Westerveld (GroenLinks) wilde vooral dat er gekeken wordt naar de hoeveelheid geld voor het hoger onderwijs. De commissie Van Rijn zou volgens haar bij de oorspronkelijke opdracht ook moeten kijken of de bekostiging afdoende is. Westerveld benadrukte dat het CHEPS-rapport dat het bekostigingssysteem tegen het licht heeft gehouden al constateert dat de knelpunten het gevolg zijn van een gebrek aan beschikbare middelen. Westerveld wilde dan ook dat het kabinet zou verkennen of de financiering van het hoger onderwijs nog wel toereikend is.

Paul van Meenen (D66), onderwijswoordvoerder van de partij van Van Engelshoven, had een soortgelijke motie. “In hoeverre is het macrobudget toereikend en doelmatig en wil de regering scenario’s bieden op basis van verschillende beleidsuitgangspunten, zoals afwegingen rond groei of stabiliteit van studentenaantallen en kan er gekeken worden naar de gewenste kwaliteit en verwachtingen aangaande onderzoek en valorisatie?”

Prettige motie van Van Meenen

De minister stond hier niet onwelwillend tegenover. “Wat ik prettig vind aan de motie van de heer Van Meenen, is dat daarin ook gekeken wordt naar de doelmatigheid maar ook naar de relatie tot de publieke opdracht. Wat is onze opdracht aan het onderwijs? En je moet natuurlijk ook kijken of het geld doelmatig wordt besteed.”

De minister wilde bij een dergelijk onderzoek ook nadrukkelijk gegevens uit omringende landen gebruiken. “Ik zou hier ook bij willen betrekken dat we ook eens gaan kijken naar de OESO-gegevens: hoe staat het nou in dit ons omliggende landen, die eigenlijk een vergelijkbare publieke opdracht hebben en waar we bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsmarkt en wetenschap mee concurreren”

Prikkels internationalisering wegnemen

Het CDA probeerde de commissie Van Rijn bij te sturen op het punt van internationalisering. Harry van der Molen bracht een voorstel in om de financiële prikkel om zo veel mogelijk buitenlandse studenten aan te trekken uit het bekostigingssysteem te halen. Van der Molen stelde namelijk dat het hoger onderwijs er in de eerste plaats is om Nederlandse jongeren voor te bereiden op een toekomst.

Daarnaast constateerde de CDA’er dat door Europese afspraken EER-studenten niet anders kunnen worden beoordeeld dan Nederlandse studenten. (Aspirant) studenten uit de EER hebben zogezegd precies dezelfde rechten als Nederlandse. Volgens Van der Molen cateren opleidingen te veel naar die buitenlandse studenten, onder andere door de instructietaal over te schakelen naar het Engels. Dat terwijl er in de wet op het hoger onderwijs staat dat het uitgangspunt is dat onderwijs en examinering in het Nederlands moet plaatsvinden.

Het CDA-Kamerlid vroeg om de Commissie-Van Rijn advies te laten uitbrengen om Engelstalige bachelors minder te bekostigen. Hij vroeg hij aan de minister, “om de commissie-Van Rijn expliciet advies uit te laten brengen over de mogelijkheden om Nederlandstalige of tweetalige bachelors meer te bekostigen dan bachelors die volledig in een andere taal aangeboden worden.”

De minister wees het voorstel van het CDA niet op voorhand van de hand, maar wilde Martin van Rijn hier niet mee belasten. “Dat zou ik graag op een andere manier willen doen, ook omdat ik hier weer het bezwaar heb dat we de commissie Van Rijn niet met allerlei extra opdrachten op pad moeten sturen.”

De minister verwees naar het Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) internationalisering dat dit voorjaar verschijnt. “We hebben op dit moment een IBO naar de internationalisering van het onderwijs lopen. Dat rapport wordt in het voorjaar van 2019 afgerond. Het is een rapport dat de kansen, de risico’s en de consequenties van internationalisering in het hoger onderwijs in kaart brengt, zeker ook in financiële zin. Naar aanleiding van dat IBO-rapport kunnen we hier een debat voeren.”

Met dit commentaar van de minister in het achterhoofd ging Harry van der Molen zich nog beraden of hij de motie zou aanpassen. Zodat die volgende week in stemming kan worden gebracht in de Kamer.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK