Toegankelijkheid moet op landelijk niveau gewaarborgd worden

Collectieve problemen vragen om collectieve oplossingen

Opinie | door Frank Westhoek
19 maart 2019 | Een centrale commissie moet toezicht houden op selectie, net als op de kwaliteit en de doelmatigheid van opleidingen. Volgens student Frank Westhoek (TU/e) is het huidige beleid dat onlangs in de Tweede Kamer werd gepresenteerd te veel gestoeld op symptoombestrijding.
Foto: Risastla

De Inspectie van het Onderwijs constateert de laatste jaren dat kinderen van ouders met een lager inkomen en minder diploma’s lang niet altijd in staat worden gesteld het niveau te bereiken dat zij cognitief aankunnen.” Dat schreven de Ministers van en voor Onderwijs – Van Engelshoven en Slob – vorige week aan de Tweede Kamer. Wat volgt in de brief is een waslijst aan goedbedoelde grotere en kleinere initiatieven en maatregelen rondom kansengelijkheid. Dit volgt op eerdere initiatieven, zoals de Gelijke Kansen Agenda. Wat betreft het hoger onderwijs betreffen de maatregelen voornamelijk symptoombestrijdingen. De achterliggende systemische oorzaak wordt niet aangepakt. Want hoe komt het nou dat Den Haag niet in staat blijkt te zijn de toegankelijkheid en kansengelijkheid van het onderwijs te waarborgen?

Heeft Bussemaker de linkse belofte waargemaakt?

Het is an sich goed nieuws dat de politiek de problemen rondom toegankelijkheid erkent. De maatregelen die de bewindspersonen voorstellen zijn niettemin volstrekt onvoldoende. De les die zij zouden moeten trekken uit de huidige problematiek rond toegankelijkheid, is dat het kennelijk structureel zo blijkt te zijn dat toegankelijkheid in beleidsdiscussies het onderspit delft. De oplossing zou daarom ook gericht moeten zijn op systeemverandering. In de strijd tegenover rendementen, financiële keuzes, profilering van instellingen en innovatie van opleidingen verliest toegankelijkheid het namelijk keer op keer. Dit werd de afgelopen jaren onder andere duidelijk bij het beleid rondom de numerus fixus.

Fixus moet per definitie tijdelijk zijn

Universiteiten en hogescholen hebben in Nederland veel autonomie. Daarmee hebben ze ook de wettelijke mogelijkheid een beperking te zetten op de instroom van studenten als de onderwijscapaciteit ontbreekt om iedereen les te kunnen geven. Een dergelijke uit nood geboren numerus fixus (opleidingsfixus) zou per definitie tijdelijk moeten zijn: het aantrekken van nieuwe docenten, herinrichten van het onderwijs of zelfs het regelen van extra onderwijsruimtes zou niet langer dan een paar jaar moeten duren. Toch zijn er opleidingen die al jarenlang een numerus fixus hebben ingesteld, zoals Biomedische Wetenschappen. Dit dreigt nu ook bij technische opleidingen te gebeuren.

De fixus als olievlek

In tijden van krappe onderwijsbegrotingen, blijkt het beperken van de toegankelijkheid voor onderwijsbestuurders een effectieve knop te zijn om aan te draaien. Met het uitkiezen van de braafste studenten is het diplomarendement hoog en de kwaliteit goed te waarborgen. De toegankelijkheid van de studie vormt geen vanzelfsprekend onderdeel van die afweging. Verdedigbaar vanuit het perspectief van de individuele opleiding, maar tegelijkertijd verliest de Nederlandse maatschappij als geheel.

Gelukkig heeft het regeerakkoord uitgesproken strenger toe te willen zien op het instellen van een numerus fixus en is er hiervoor een wetsvoorstel in voorbereiding. Deze kans moet aangegrepen worden om in bredere zin het toezicht op toegankelijkheid beter te organiseren. Van oudsher gaat autonomie voor instellingen namelijk gepaard met het waarborgen van publieke belangen op stelselniveau. Bij het instellen van een nieuwe opleiding, houdt de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs toezicht. Bij kwaliteitsmaatregelen is de NVAO aan zet. De naleving van wet- en regelgeving wordt gecontroleerd door de Inspectie van het Onderwijs. Maar bij toegankelijkheid heeft geen enkele instantie die expliciete taak en daar gaat het mis.

In zijn algemeenheid is het de taak van de politiek, waaronder die van de Minister van Onderwijs, om verschillende belangen af te wegen. Eenieder wordt daarbij geacht aan het algemeen belang te denken. Voor het (hoger) onderwijs komt deze belangenafweging terug in de fameuze driehoek van kwaliteit, doelmatigheid en toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Elk dossier, elke beleidskeuze, zou in het licht van deze drie pijlers van het hoger onderwijs bezien moeten worden. De Minister van Onderwijs is vanuit haar stelselverantwoordelijkheid hier ook verantwoordelijk voor.

Helaas zien we in de praktijk dat deze driehoek uit balans is en dit dient hersteld te worden. Recent nog was er discussie over het sluiten van de opleiding Nederlands aan de Vrije Universiteit. Los van de vraag of de keuze in deze specifieke casus juist is, is het opmerkelijk dat er bij het sluiten van een opleiding geen instantie aan te pas komt, in tegenstelling tot bij het oprichten van een nieuwe opleiding.

Beleidsevaluatie voorbij het cijfermatige

Om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen, hebben we dus dringend behoefte aan een landelijk instituut dat als taak heeft om hierop toe te zien. In het krachtenveld van Den Haag is dat blijkbaar noodzakelijk. Een dergelijke instantie zou zowel gevraagd als ongevraagd advies aan de Minister van Onderwijs kunnen geven. Ook zou het instituut een oordeel moeten kunnen vellen over maatregelen van opleidingen en/of instellingen die de toegankelijkheid beperken. Bijvoorbeeld bij het instellen van een numerus fixus, het wijzigen van de opleidingstaal naar het Engels, bij het instellen van selectie of bij het sluiten van een opleiding.

Hiermee zou een vergelijkbare procedure worden ingericht als de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs die de Minister adviseert over het wel of niet toelaten van nieuwe opleidingen. Daarnaast zou het een rol kunnen spelen op het gebied van beleidsevaluaties die verder reiken dan puur cijfermatige verkenningen (Monitor Beleidsmaatregelen).

Selectie raakt kwetsbare groepen

Critici zullen wellicht sceptisch zijn over nóg een commissie erbij in het onderwijs. Een begrijpelijke, maar onterechte angst. Juist het herstellen van het evenwicht kan tot een betere taakverdeling tussen de instanties leiden. Het voorstel leidt dus niet tot meer toezicht, maar tot effectiever en doelmatiger toezicht. Daarbij is een beperkte inbreuk op de autonomie van instellingen hier ook gerechtvaardigd vanwege het grote maatschappelijke belang van toegankelijkheid. In wezen is dit ook basis van alle wet- en regelgeving: inmenging in de autonome keuzeruimte om publieke belangen te waarborgen.

Dit toezicht zou op landelijk niveau moeten plaatsvinden, omdat publieke belangen nou eenmaal het beste gewaarborgd kunnen worden op landelijk niveau. Het belang van de individuele instelling strookt nou eenmaal regelmatig niet met het algemeen belang. Daarbij werkt de huidige decentrale aanpak (ervan uitgaan dat toegankelijkheid op elke instelling onderdeel is van de afweging) ook niet. De ene instelling weet namelijk niet welk effect hun keuzes hebben op andere instellingen, laat staan op de beleidsafwegingen van andere instellingen. Daarbij wijst ook juist de praktijk uit dat decentraal toegankelijkheidsbeleid niet werkt: van afstemming tussen instellingen is geen sprake concludeerde de Inspectie van het Onderwijs al eerder in een onderzoek over selectie.

Evenwichtig onderwijsbeleid vraag om evenwichtige governance. Het is ook een taak van de politiek om daarop toe te zien. Het is politiek legitiem – en zelfs gewenst voor de heterogeniteit ervan – dat niet elke politieke partij toegankelijkheid even belangrijk vindt. Maar elke politicus zou zich rekenschap moeten geven van een goede belangenafweging en de constatering dat toegankelijkheid nu hierin onvoldoende wordt meegenomen. We moeten durven erkennen dat toegankelijkheid en kansengelijkheid geen zaak is van alleen individuele studenten of individuele opleidingen: het hele stelsel is debet aan dit maatschappelijke probleem. Collectieve problemen vragen om collectieve oplossingen. Met het instellen van een nieuw instituut kan de structurele onbalans in het systeem aangepakt worden.

Het geval wil dat er een motie in de Tweede Kamer voorligt die oproept tot het instellen van een Commissie Toegankelijkheid Hoger Onderwijs. Hiermee wordt een toezichthouder ingesteld die de toegankelijkheid ook echt kan weten te waarborgen. Nu doet zich de kans voor deze weeffout in het stelsel te herstellen: het is nog niet te laat. Een stem voor de motie is een stem voor toegankelijk onderwijs, maar bovenal een stem voor behoorlijk bestuur. Laten we hopen dat de Tweede Kamer dit ook inziet. Politici, u bent aan zet!

Frank Westhoek :  Student Sustainable Energy Technology

Frank Westhoek is historicus, voormalig deelnemer van de Nationale DenkTank 2015 over funderend onderwijs en verrichte eerder werkzaamheden voor zowel het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als de Landelijke Studentenvakbond.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK