“Verdeling eerste en tweede geldstroom staat ter discussie”

#WOinActie gaat niet alleen om geld

Nieuws | door Sicco de Knecht
14 maart 2019 | De opdracht aan de bekostigingscommissie van Martin van Rijn wordt verbreed, zo stelt minister Ingrid van Engelshoven. “De vraag of er geschoven moet worden in de eerste en tweede geldstroom ligt nu op tafel,” stelt zij tijdens een debat met #WOinactie op de Universiteit Leiden.
Ingrid Robeyns en Ingrid van Engelshoven

Hoeveel onderwijzers en onderzoekers er morgen op het Malieveld zullen staan valt nog te bezien. Bij het debat tussen #WOinactie en de minister zijn in er in ieder geval nog veel stoelen onbezet, maar een flink aantal actievoerders en bestuurders zijn op het evenement afgekomen. Het is een debat met scherpe uitspraken en omstreden thema’s, maar de toon blijft kalm, inhoudelijk en overwogen.

In drie rondes neemt de minister kennis van de pitch van prominente actievoerders en voorziet deze van repliek. De voor de gelegenheid neutrale hoogleraar Koreastudies Remco Breuker (Universiteit Leiden) leidt het geheel in goede banen. “Eigenlijk heb ik vandaag wel betere dingen te doen zoals onderzoek en het geven van onderwijs,” grapt hij ter aftrap. “Maar ik maak graag tijd om de begripskloof die is ontstaan tussen #WOinactie en het ministerie te dichten.”

Aantal universitaire staffuncties groeit nauwelijks

De begripskloof zit hem vooral in de aanname de het de actievoerders, en de instellingsbesturen die hen steunen, het louter en alleen om meer geld te doen zou zijn. Vakbondsleider Marijtje Jongsma (Radboud Universiteit) verwoordt dit punt in haar pitch aan de minister. “Het gaat er vooral om dat de bekostiging van onderzoek geen pas houdt met de groei in het studentenaantal. Het aandeel eerste geldstroom is gedaald tot onder de 50% en bovendien moet het onderzoek in opdracht gematcht worden.” Volgens haar leidt dit ertoe dat het aantal universitaire staffuncties – universitair (hoofd)docent en hoogleraar – nauwelijks groeit.

Minister Van Engelshoven wil op dit punt wel een verheldering aanbrengen. “Het klopt dat er sinds 1999 is bijgeplust voor de groei van de studentenaantallen en dat het onderzoeksdeel niet meegroeit.” Wel wil de minister de illusie wegnemen dat er in het verleden wel groei zat in het onderzoeksbudget. “Daarvoor groeide er niets mee. Dus het beeld dat het onderzoeksbudget in het verleden meegroeide met de studentenaantallen klopt niet.”

De minister benadrukt dat het overgrote deel van het geld via de eerste geldstroom naar de universiteit gaat, maar ziet dat er een discussie ontstaat over de balans. “Ik zie de discussie over de verdeling van eerste en tweede geldstroom, en ik zie ook dat daar druk ontstaat en dat er matchingsvraagstukken ontstaan.” Daarbij wijst ze onder andere op de aanvraagdruk op onderzoeksbeurzen en het grote aantal tijdelijke contracten.

Ruimte om bekostigingsmodel te herzien

“Het is om die reden dat ik de commissie Van Rijn heb gevraagd om te kijken naar de verhouding eerste en tweede geldstroom.” In contrast met de oorspronkelijke opdracht laat de minister hier dan ook de ruimte voor de bekostigingscommissie van Martin van Rijn om op dit punt het bekostigingsmodel te herzien, zo bevestigt zij na afloop van het debat aan ScienceGuide.

Gaat Martin van Rijn Van Engelshoven uit de brand helpen?

“Wat betreft het financiële verdeelmodel wil ik ook toevoegen dat ik de transparantie hier en daar nog wel tekortschiet.” De minister stelt dat het overzicht van waar het geld binnen instellingen precies aan besteed wordt beter moet. “Als je als medezeggenschap instemming hebt op die begroting dan moet er ook helderheid over zijn. Dat mag transparanter.”

Waarom zoveel onrust als het zo goed gaat?

Daarop aansluitend geeft de minister ook alvast het signaal af dat de commissie Van Rijn ook mag kijken naar de lumpsum bekostiging. “Niemand kan meer uitleggen waarom welke universiteit nu eigenlijk precies welke vaste voet heeft. Een goed verdeelmodel is ook zo transparant dat mijn moeder het kan begrijpen.” Vanuit de zaal werpt bestuurder Marjolein Jansen (Vrije Universiteit) de minister toe: “Iedereen mag bij mij in de boeken kijken. Maar waar ik me zorgen over maak is of de gemeenschappelijke taart niet kleiner wordt.”

Is de basis eigenlijk wel goed?

Jongsma constateert tevreden dat de minister het woord ‘verdeelmodel’ in plaats van ‘bekostigingsmodel’ bezigt in de discussie. “Dan ga ik er ook vanuit dat de commissie in kan gaan op de vraag of de basis eigenlijk wel goed is. De werkdruk is inmiddels zo hoog dat meer dan 20% van onze werkzaamheden in de avonden, weekenden en vakanties plaatsvindt. Dat betekent dat ergens, los van de verdeling, er een tekort is. Er is op dit moment een overvraging van de universiteiten en hun medewerkers.”

Wat betreft de vraag of de financiering toereikend is verwachten beide partijen schijnbaar veel van de onlangs aangenomen motie van Lisa Westerveld (GroenLinks). “Die motie roept ook op om te kijken naar doelmatigheid,” voegt Van Engelshoven daaraan toe. “Ik erken ook dat er werkdruk is. Maar er is ook een verschil tussen werkdruk en werkstress. Maar ik hoor ook veel terug dat jullie veel moeten doen waarvan mensen voelen dat het geen onderdeel van hun aanstelling is.”

Om dit probleem te lijf te gaan kondigt de minister aan een werkgroep op te gaan zetten waar ze de vakbonden ook voor uitnodigt. “Mijn collega op Volksgezondheid noemt dat schrapsessies, en die moeten wij ook met elkaar organiseren. We moeten weten waar we elkaar onnodig aan het vermoeien zijn met regels die misschien niet nodig zijn.”

Tijdelijke contracten

Postdoc Carlo Ierna maakt in zijn bijdrage duidelijk hoe grote onzekerheid over aanstellingen leidt tot een in zijn ogen schadelijke situatie voor studenten en docenten. “Als je mij vraagt bij welke instelling ik werk moet ik zeggen: bij welke niet. Maar het is altijd op tijdelijke basis en dat is in veel gevallen bijna onwerkbaar.”

Het feit dat aanstellingen steeds tijdelijk zijn levert absurde situaties op. “Ik kan bijvoorbeeld niet voordat een vak aanvangt op de digitale leeromgeving om informatie te plaatsen voor studenten. En ik heb zelfs de situatie meegemaakt dat de welkomst- en afscheidsmail van de instelling in dezelfde week in mijn mailbox vielen. Ik krijg geen startgesprek, geen exitgesprek, maar ondertussen geef ik filosofie aan de eerstejaars van meerdere universiteiten van Groningen tot Leiden.”

Vooropgesteld dat voltijdsaanstellingen voor haar niet de heilige graal zijn erkent de minister dat dit type aanstellingen door kunnen schieten. “Ik ben het met je eens dat je op deze manier nagenoeg geen binding krijgt met instellingen en studenten. En voor het academisch klimaat is een academische gemeenschap belangrijk.” Wel benadrukt ze dat zij vindt dat dit probleem expliciet niet het bordje van het ministerie ligt.

Hypercompetitie leidt tot slechtere wetenschap

In haar bijdrage bepleit Ingrid Robeyns (Universiteit Utrecht) dat de competitie in de wetenschap inmiddels is doorgeslagen. “Competitie is goed, maar hypercompetitie leidt tot slechtere wetenschap. Wat zij zien op de werkvloer is dat er een punt is waar de balans doorslaat en op dat punt zijn we inmiddels aangekomen.” Het feit dat NWO een zodanig grote rol heeft gekregen in het verdelen van competitieve middelen is volgens haar een groot probleem. “We stellen dan ook voor om de €100 miljoen die Plasterk destijds naar NWO heeft overgeheveld terug te geven aan de instellingen.”

Robeyns wijst op een reflectie van Helen de Cruz op haar blog Bij nader inzien. “Nog buiten het personeel dat NWO zelf in dienst heeft is er meer dan 300 fte per jaar nodig om het systeem van aanvragen en erkennen draaiende te houden. Dat is heel erg ondoelmatig en daar zitten we dus achter dat optimum.” Hetzelfde ziet Robeyns op het gebied van het onderwijs. “Een van de parameters van het verdeelmodel is de competitie over het marktaandeel van de studentenpopulatie. Je ziet dat onze universiteiten geld uitgeven aan allerlei marketing en reclame. Dat geld had je ook in onderzoek kunnen steken.”

We wilden vernieuwing, we kregen eenvormigheid

De minister is het ermee eens dat geld stoppen in marketing en communicatie niet per se een doelmatige besteding is. “De financiering op studenten heeft inderdaad geleid tot competitie, en dat is waarom dat een van de eerste vragen is die ik bij de commissie Van Rijn heb neergelegd. Die prikkel moet uit het systeem en de geldstroom naar de universiteiten moet stabieler worden.” Wel benadrukt de minister dat zij aan het kader van het regeerakkoord gebonden is. “En er liggen dit voorjaar nog wel andere problemen op tafel in de ministerraad die opgelost moeten worden.”

Wat betreft het wegnemen van de prikkels is Robeyns somber over de mogelijkheid om een budgetneutrale oplossing te vinden. Ze sluit hierbij aan bij de woorden van Jongsma. “Het is de vraag tot in hoeverre je een grote verbetering kunt bewerkstellen als de basis niet in orde is. Het gaat ons niet alleen om geld en we kunnen zeker bij onze eigen instellingen te raden over hoe het beter moet. Onderzoeken wat beter kan is goed maar ik zeg daar wel bij dat dit niet al te lang meer kan duren, het water staat ons aan de lippen.”


Correctie: In een eerdere versie van dit artikel werd gesproken over de motie Van Meenen (D66). De motie waar in het debat naar verwezen werd was echter de motie van Kamerlid Lisa Westerveld (GroenLinks), mede ondertekend door D66.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK