Meer papierwerk leidt niet tot minder dierenleed

Meer bureaucratie leidt niet tot minder dierproeven

Opinie | door Alexandra Leighton
11 april 2019 | "De toename van bureaucratie heeft niet geleid tot vermindering van diergebruik of dierenleed," stelt onderzoeker Alexandra Leighton (Nederlands Herseninsituut). In aanloop naar het Tweede Kamerdebat spoort ze politici aan om aandacht te hebben voor nascholing van wetenschappers op het gebied van alternatieven, geen lesjes papierwerk.

In Nederland gebruiken we proefdieren, vooral ratten en muizen, om antwoorden te zoeken op fundamentele wetenschappelijke vragen. Dit gebruik wordt streng gereguleerd onder de Wet op de Dierproeven. Sinds 2014 is de dierproevenregeling aangepast aan Europese richtlijnen. De regels voor proefdiergebruik zijn daarmee niet strenger geworden, maar er is wel een intimiderende stapel papierwerk bijgekomen voor onderzoekers die een dierproef aan willen vragen.

Je zou kunnen redeneren dat een moeizamer systeem het gebruik van proefdieren ontmoedigd, maar de toename van bureaucratie heeft niet geleid tot vermindering van diergebruik of dierenleed. Het is vooral van belang om dit resultaat in gedachten te houden terwijl Nederland proefdiergebruik af probeert te bouwen.

Bureaucratie helpt weinig bij reductie

Wegens verschil in registratiemethodes is het moeilijk om de cijfers van vóór 2014 te vergelijken met recentere informatie. We kunnen wel de gegevens uit 2014 vergelijken met de meest recente cijfers, namelijk uit 2017. Tot 2018 gold een overgangsregeling naar het nieuwe systeem: als er minder dierproeven werden gedaan, zouden we dus een afname in aantal verwachten naarmate meer onderzoekers overstapten op de nieuwe regelgeving. Echter, in de rapporten van de De Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor het controleren van dierproeven en het uitbrengen van het jaaroverzicht van proefdieren en dierproeven (Zo Doende). zien we niet veel verschil. Er is een kleine afname in het aantal dierproeven tussen 2014 en 2015, maar de cijfers van 2015 en 2017 zijn vrijwel identiek In 2015 waren er 528.159 dierproeven, dit nam af naar 449.874 in 2016 en steeg weer naar 530.487. .

Aangezien het aantal dierproeven telt hoeveel handelingen met dieren er plaatsvinden, zou een enkel proefdier gebruikt kunnen worden in meerdere proeven. De hoeveelheid hergebruikte dieren is wel toegenomen tussen 2014 en 2017 Van rond de 6000 naar 11000 dieren. , maar dit betreft nog steeds een erg kleine percentage. Gebruiken we dan minder zoogdieren en bijvoorbeeld meer vissen? Daar lijkt het niet op- muizen en ratten worden nog steeds verreweg het meest gebruikt, en de samenstelling van andere diersoorten is ook vrij stabiel. Het lijkt er dus niet op dat er minder dieren worden gebruikt door de nieuwe regeling.

Ondanks dat er evenveel dierproeven zijn, zou het kunnen dat het dierenleed per proef verminderd is. Wat er precies met een dier gebeurt tijdens een dierproef hangt af van de wetenschappelijke vraag. Soms wordt het gedrag van een dier in verschillende situaties bijgehouden, bijvoorbeeld om te kijken hoe dieren keuzes maken. Voor andere experimenten kunnen (medische) ingrepen nodig zijn, zoals het plaatsen van een electrode om hersenactiviteit te kunnen meten. Ongerief wordt ingedeeld in ‘licht’, ‘matig’, of ‘ernstig’, en we kunnen zien dat het percentage dierproeven per categorie niet is veranderd sinds 2014. Verreweg de meeste proeven vallen nog altijd onder ‘licht’, maar er is geen vermindering te zien in de hoeveelheid dierenleed.

Baat het niet, dan schaadt het niet?

Het huidig systeem lijkt dus weinig te hebben verbeterd voor de dieren zelf. Maar, kan het dan kwaad? Ja, vinden gefrustreerde wetenschappers, die uitgebreide aanvraagformulieren in hun inbox zien landen. Tijd die besteed wordt aan het schrijven van aanvragen en het wachten op goedkeuring vertraagt onderzoek, en dat is in niemands belang. Een vergunning, eenmaal binnengehaald, is meerdere jaren geldig. Aanpassingen aan de methode of hoeveelheid dieren kunnen worden gemaakt, maar leveren vertragingen op, die het potentieel moeilijk maken om internationale concurrentie bij te benen.

Om dit te voorkomen, vertonen onderzoekers strategisch gedrag in de formulering van een aanvraag. Het is bijvoorbeeld handiger om nu wat extra dieren aan te vragen, dan om over drie jaar vast te lopen met een experiment en alweer een projectaanvraag te moeten schrijven.

Beperkende regelgeving kan ook vermeden worden door van diermodel te veranderen: zebravissen worden pas geregistreerd als proefdieren als ze ouder zijn dan vijf dagen. De meest extreme optie is om proeven in het buitenland te doen, of om te vertrouwen op data verzameld in het buitenland. Deze opties verminderen dierenleed niet, maar we verliezen daardoor wel de controle en registratie.

Focus op dierenwelzijn

Om dit te voorkomen, vertonen onderzoekers strategisch gedrag in de formulering van een aanvraag. Het is bijvoorbeeld handiger om nu wat extra dieren aan te vragen, dan om over drie jaar vast te lopen met een experiment en alweer een projectaanvraag te moeten schrijven. Beperkende regelgeving kan ook vermeden worden door van diermodel te veranderen: zebravissen worden pas geregistreerd als proefdieren als ze ouder zijn dan vijf dagen. De meest extreme optie is om proeven in het buitenland te doen, of om te vertrouwen op data verzameld in het buitenland. Deze opties verminderen dierenleed niet, maar we verliezen wel de controle en registratie.

Dierenwelzijnsexperts organiseren ook nascholing voor onderzoekers. Het idee hiervan is dat wetenschappers op de hoogte blijven van de nieuwste ontwikkelingen, bijvoorbeeld tijdens een sessie over anesthesie of pijnbestrijding. Echter, nu de de bureaucratie van proefdierkunde een vak op zich is geworden, moet ook de nascholing zich daar op gaan richten. In plaats van les te geven over dierwelzijn of reductie, moeten deze experts hun dagen doorbrengen met het uitleggen van de nodige formulieren aan ongeduldige wetenschappers.

Van de aanpassingen uit 2014 kunnen we leren dat meer papierwerk niet leidt tot vermindering van dierenleed. In de toekomst wil Nederland voorloper worden in dierproefvrij onderzoek, en verminderde dierenleed is ongetwijfeld iets om heel trots op te zijn. Dit bereiken we niet door meer papierwerk, maar met flinke investeringen in proefdieralternatieven, en door onze wetenschappers te helpen met informatie over proefdierreductie.

Alexandra Leighton :  Neurowetenschapper

Alexandra is sinds 2013 promovendus bij het Nederlands Herseninstituut. Zij bestudeert jonge hersenen om er achter te komen hoe de verbindingen tussen deze cellen geoptimaliseerd wordt tijdens de ontwikkeling.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK