Proefdiervrij moet betrouwbaardere en waardevollere wetenschap opleveren

Interview | door Sicco de Knecht
10 april 2019 | Onderzoekers Henri Leuvenink (UMC Groningen) en Peter Olinga (Rijksuniversiteit Groningen) doen mee aan de Transitie Proefdiervrije Innovaties. Zij zien veel potentie in Nederland als gidsland in de ontwikkeling, maar dan moet er wel in worden geïnvesteerd. “Als wij als Nederland beter willen zijn dan de rest, als we echt koploper willen zijn, dan moet je een aantal deelgebieden definiëren waarop je die rol op je wilt nemen."
Foto: National center for advancing translational science (CC BY 2.0)

In 2025 moet Nederland koploper proefdiervrije innovaties zijn volgens het ministerie. Binnen dit kader spreekt ScienceGuide deze maanden met wetenschappers die werken aan innovaties binnen het Transitieprogramma Proefdiervrije Innovaties. Twee daarvan zijn Henri Leuvenink (UMC Groningen) en Peter Olinga (Rijksuniversiteit Groningen), zij zijn betrokken bij het programma Vital Tissue waarin wordt onderzocht wat er allemaal nog meer mogelijk is met humaan (rest)weefsel.

Leuvenink doet al geruime tijd onderzoek naar verbeteringen in de transplantatiegeneeskunde. Het UMC Groningen is het enige ziekenhuis dat alle organen transplanteert een loopt daarmee voorop in Nederland. Hij geeft toe dat hij initieel niet direct enthousiast tegenover het programma stond. “Je vraagt je dan toch af waar je je aan committeert, maar we zijn toch maar even naar de eerste bijeenkomst gegaan.” Die ervaring is goed bevallen en inmiddels is hij een belangrijke speler in het netwerk.

Organen uit het slachthuis gebruiken

Vanuit het oogpunt van transplantatiegeneeskunde is Leuvenink geïnteresseerd in de vraag hoeveel doorbloeding en dus zuurstof een orgaan nodig heeft om zelfstandig te overleven. “Wat je een ander zou zien als restmateriaal van een proef, is voor ons dus zeer bruikbaar materiaal om proeven mee te doen.” Door de situering binnen de bredere proefdierfaciliteit heeft zijn groep dus veel aansluiting om het materiaal van anderen te ‘upcyclen’.

De samenwerkingen zoekt Leuvenink niet alleen binnen de RUG, maar ook daarbuiten. Soms is dat uit nood geboren. Zo besloot het college van bestuur van de RUG een aantal jaar geleden geen proeven meer toe te staan met grote proefdieren. “We wilden toch ons onderzoek toch voortzetten, dus hebben we gezocht naar oplossingen in het buitenland maar ook heel erg dichtbij.”

De apparatuur om organen in leven te houden, die in het lab van Leuvenink zijn ontwikkeld, staan inmiddels in laboratoria in Aarhus, Oslo en Oxford. “We kiezen er bewust voor om die proeven in samenwerking te doen met laboratoria in landen waar het dierenwelzijn hoge prioriteit heeft.” Voor het onderzoek dat dichter bij huis plaatsvindt gebruikt zijn onderzoeksgroep inmiddels organen van varkens die overblijven na de slacht in het slachthuis. “Je werkt dan dus nog wel met dieren, maar niet met proefdieren.”

Op zoek naar verbetering van de proef

Samen met zijn collega’s zoekt Leuvenink steeds naar het beste model. Soms is het daarom belangrijk om een proef met humaan materiaal te doen. “Het probleem met humaan weefsel is echter dat het zelden nog vitaal is. Als het uitgenomen is dan is dat omdat het ziek weefsel is, of het ligt bij de pathologie om te beoordelen of het ziek weefsel is.” Het uitgangspunt is niet om het weefsel in leven te houden, en dat is gelijk het probleem vanuit het oogpunt van een experiment.

““Eerlijk gezegd is het woord ‘innovatie’ hetgeen dat mij het meest triggert. Veel meer dan het proefdiervrij.” “

Henri Leuvenink – Hoogleraar Transplantatiegeneeskunde

Binnen het vernieuwingsnetwerk Vital Tissue, een van de vele vernieuwingsnetwerken van de TPI, houdt hij zich dan ook bezig met de vraag hoe dit humaan weefsel anders behandeld zou kunnen worden om wel geschikt te zijn voor proeven. “Het UMCG is het enige ziekenhuis dat alle organen transplanteert in Nederland.” Vanzelfsprekend wil Leuvenink deze positie dan ook behouden en versterken.

“Eerlijk gezegd is het woord ‘innovatie’ hetgeen dat mij het meest triggert. Veel meer dan het proefdiervrij.” Alhoewel Levenink het zeker belangrijk vindt om naar een reductie toe te werken, is er volgens hem wel een belangrijke voorwaarde. “Wetenschappelijke resultaten moeten daardoor wel betrouwbaarder en waardevoller worden. Als je iets beters hebt bedacht dan het in een proefdier te doen, dan is dat een geweldige verbetering.”

Weerbarstige onderzoekscultuur

Leuvenink en Olinga zitten samen in het netwerk Vital Tissue en werken daarbuiten ook veel samen. Olinga doet werk aan fibrose Fibrose is de bindweefselvorming in organen of weefsel. Doorgaans is dit een genezingsproces dat ervoor zorgt dat beschadigd weefsel kan regenereren. In het geval van een kwaadaardig fibroseproces ontstaat er littekenweefsel dat niet meer weggaat en de werking van het weefsel of orgaan belemmert. , en heeft een lange ervaring in het gebruik van zeer dunne preparaten. “Wij zijn in staat om hele dunne plakjes van een orgaan of weefsel voor langere tijd in leven te houden. Daardoor kunnen we proeven doen over een langere termijn.” Met een enkel orgaan kunnen tientallen tot honderden van deze in vitro preparaten gemaakt worden, een enorme reductie dus.

De afgelopen jaren hebben Olinga en Leuvenink samen gewerkt aan combinaties van hun twee onderzoeksvelden. “Zij zoeken naar manieren om organen zo lang mogelijk in leven te houden, en wij weten dat fibrose een van de grootste factoren is in het verval van functie.” Samen ontwikkelden ze dan ook modellen om met menselijk weefsel onderzoek te doen naar die processen.

Een van de grootste barrières in de voortgang van dit type onderzoek blijkt de heersende onderzoekscultuur. “Als je een artikel instuurt naar een wetenschappelijk tijdschrift waarin je laat zien dat je een proef ook op humaan weefsel kunt doen is de reactie steevast: kun je het ook in een proefdier laten zien?” Deze houding is diep ingebakken in de routine vertelt Olinga, die zich daar bijzonder over kan verbazen. “Je krijgt dan de vraag of je jouw proef ook in drie verschillende diermodellen hebt geprobeerd.”

Wat dierproeven betreft zijn onderzoekers oerconservatief

Olinga wil niet ontkennen dat het soms noodzakelijk is om een proef in een diermodel te herhalen, maar het automatisme waarmee er naar de bekende weg wordt gevraagd is overdreven volgens hem. “Het is een begrijpelijke vraag, maar het doet er in sommige gevallen simpelweg niet toe hoe het effect er in een proefdier uitziet, het gaat ons er juist om wat er in de mens gebeurt.” De gouden standaard van de dierproef is zo goed nog niet in die gevallen.

In meerdere laboratoria wordt inmiddels gebruikt gemaakt van spraakmakende technieken die het gebruik van proefdieren kunnen vervangen of reduceren, waaronder de organoids en organs on a chip Organs on a chip zijn driedimensionale chips waarbinnen organen of weefsels kunnen worden nagebootst. Hiervoor zijn in de regel wel dierlijke cellen nodig, maar valt het doen van verdere proeven niet onder de wet op de dierproeven. . “Het is de afgelopen jaren opmerkelijk goed gelukt om deze methoden op de kaart te zetten, maar we moeten hier wel eerlijk en duidelijk over communiceren.” Elk model heeft immers voor- en nadelen, en de suggestie dat deze technieken dé oplossing zijn vindt hij daarom overtrokken.

Biologen moeten zich meer mengen in het embryodebat

Wat betreft het vaststellen van de mogelijk giftige uitwerking van stoffen, de toxiciteitstests, zijn in vitro modellen momenteel zeer vergevorderd vertelt Olinga. “Dat gedeelte van het ontwikkelproces van een medicijn kan zeer betrouwbaar gedaan worden met in vitro modellen.” Op het gebied van de werkzaamheid van stoffen is dit een heel ander verhaal. “Een groot gedeelte van de potentiële medicijnen strandt in die fase waar echt naar efficacy gekeken wordt.”

““Het is de afgelopen jaren opmerkelijk goed gelukt om bijvoorbeeld de organ on a chip op de kaart te zetten, maar we moeten wel eerlijk over de mogelijkheden.””

Peter Olinga – Hoogleraar farmacologie

Onderzoek naar fibrose, en veel andere processen, is qua referentiekader dus een echte uitdaging. “De farmaceutische industrie loopt tegen hetzelfde probleem aan. Sommige stoffen werken dus heel goed in muizen, maar niet in mensen, en vice versa. Dat houdt onherroepelijk in dat een heleboel stoffen die potentieel genezend zouden kunnen werken de fase van onderzoek met proefdieren – onterecht – niet doorkomen.”

Een miljoen euro is niet voldoende

“Als wij als Nederland beter willen zijn dan de rest, als we echt koploper willen zijn, dan moet je een aantal deelgebieden definiëren waarop je die rol op je wilt nemen,” stelt Leuvenink die voorstelt om te kijken naar die vraagstukken waarbinnen het proefdiergebruik het hoogst is. “Maak die dan uitgangspunt van een nationaal programma, waarin je een verbetering ten opzichte van de dierproef centraal stelt.” Zo’n programma kan met een miljoen euro, het bedrag dat nu jaarlijks wordt vrijgemaakt voor het TPI-programma, niet volstaan denken beiden.

Bovendien is het belangrijk om ook in deze transitie oog te hebben voor de verschillende belangen die op de achtergrond meespelen. “Naast dat we samenwerken zijn we ook concurrenten van elkaar. Ook als het gaat om proefdiervrije innovaties.” Volgens Leuvenink is die verhouding er simpelweg omdat verschillende groepen die onderzoek willen doen naar innovaties onherroepelijk zijn aangewezen op dezelfde onderzoeksbeurzen.

Een manier om dergelijke conflicten te voorkomen is door vooraf duidelijke afspraken te maken met – in ieder geval nationale – collega’s. Leuvenink vertelt dat het UMCG op een aantal gebieden al afspraken heeft over samenwerking met de andere twee centra die hier aan werken. “Dat gaat goed, maar je snapt dat die vertrouwensbasis gevoelig is.” Ook transparantie is een belangrijke voorwaarde voor samenwerking. “Als de subsidieverstrekkers af zouden kunnen afspreken dat alle data verplicht openbaar gedeeld moet worden dan zijn we al een stuk verder.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK